ECLI:NL:GHSHE:2021:3396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20-003788-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep overval op juwelierszaak met hogere gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 28 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was betrokken bij een gewapende overval op een juwelierszaak in Venlo op 10 januari 2018. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 3 jaar en 7 maanden, rekening houdend met de ernst van het delict en de impact op de slachtoffers. De overval vond plaats op klaarlichte dag en de slachtoffers werden bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoedingen zijn opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de slachtoffers, die aanzienlijk was, en het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen in hun geheel toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet als rechtstreekse schade konden worden aangemerkt. Het hof heeft de strafmaat en de schadevergoedingen gemotiveerd en de redelijke termijn van de procedure in acht genomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003788-18
Uitspraak : 11 november 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 november 2018, in de strafzaak met parketnummer 03-720115-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd te PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake ‘diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ten bedrage van € 3.750,00 volledig toegewezen, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 5.069,88, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘videodeurbel’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 5.250,00, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘huishoudelijke hulp’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] toegewezen tot een bedrag van € 5.572,91, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘huishoudelijke hulp’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van gronden, maar met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen:
 de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest;
 de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 3.750,00, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 7.569,88, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 7.750,00, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] zal toewijzen tot een bedrag van € 8.072,91, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
 de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen. De advocaat-generaal heeft het hof daarbij in overweging gegeven tevens de medebrenging van de verdachte te gelasten.
Van de zijde van de verdachte is geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring. De verdediging heeft:
 bepleit dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
 betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] dient te worden gematigd als het gaat om de immateriële schade. Voor wat betreft de post ‘videodeurbel’ dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten;
 betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] dient te worden gematigd als het gaat om de immateriële schade. Voor wat betreft de post huishoudelijke hulp dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard;
 betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] dient te worden gematigd als het gaat om de immateriële schade. Voor wat betreft de post huishoudelijke hulp dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid sieraden en horloges, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de hand lopen in de richting van genoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of het richten, althans gericht houden van een vuurwapen, in elk geval van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op genoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of het met een vuurwapen, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, maken van (een) op en neer beweging(en) in de richting van genoemde [benadeelde 3] en/of daarbij op dreigende toon tegen genoemde [benadeelde 4] roepen: "sleutel, sleutel, open maken" en/of "schiet op schiet op anders sla ik je helemaal verrot", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, en/of dat genoemde [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] op de grond moesten gaan liggen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 januari 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid sieraden en horloges, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld heeft bestaan uit het met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand lopen in de richting van genoemde [benadeelde 4] en het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] en het met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp maken van een op en neer beweging in de richting van genoemde [benadeelde 3] en daarbij op dreigende toon tegen genoemde [benadeelde 4] roepen: "sleutel, sleutel, open maken" en "schiet op schiet op anders sla ik je helemaal verrot" en dat genoemde [benadeelde 2] en [benadeelde 3] op de grond moesten gaan liggen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge
samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op klaarlichte dag op de juwelierszaak [benadeelde 1] , gevestigd in het centrum van Venlo. Hierbij zijn de winkelmedewerkster en beide eigenaren bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, terwijl de verdachte met een – voor de overval door hem aangeschafte – grote sloophamer de vitrineruit van de etalage kapot heeft geslagen. Tevens werd de winkelmedewerkster gedwongen de afgesloten vitrine te openen, waarna deze kon worden leeggehaald. Daarbij is onder meer een aantal zeer exclusieve horloges buitgemaakt. Deze hebben verdachte en zijn mededaders de volgende dag verkocht of geprobeerd te verkopen in het Diamantkwartier te Antwerpen. De verdachte heeft met zijn mededaders een actieve rol gehad bij de voorbereiding en uitvoering van de overval.
Deze brutale overval heeft op de slachtoffers diepe indruk gemaakt en hen veel angst aangejaagd. De ervaring is dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige overvallen doorgaans nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dat blijkt ook de slachtofferverklaring van [benadeelde 4] en de onderbouwing van de gevorderde immateriële schadevergoeding van [benadeelde 3] en [benadeelde 2] . Daaruit volgt dat de overval op hen een grote impact heeft gehad en nog heeft, met name vanwege het zeer intimiderende karakter ervan en de wijze waarop de overvallers te werk zijn gegaan.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij nog het volgende in aanmerking genomen:
  • de verdachte was een van de overvallers;
  • [benadeelde 4] , [benadeelde 3] en [benadeelde 2] zijn tijdens de overval bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp; zij werden gedwongen om op de grond te gaan liggen. [benadeelde 4] is gedwongen om een vitrine open te maken door haar te bedreigen met de woorden: “schiet op schiet op anders sla ik je helemaal verrot”;
  • er zijn op grove wijze vitrines stuk geslagen en zeer waardevolle sieraden en horloges weggenomen;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is. Daarbij merkt het hof nog op dat de overval op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en dat uit het dossier volgt dat één of meer voorbijgangers daarvan getuige zijn geweest;
Het hof heeft voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 13 juli 2021. Daaruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezenverklaarde eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, onder meer tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze eerdere veroordelingen waren ten tijde van het bewezenverklaarde onherroepelijk. De veroordelingen hebben de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te begaan. Het hof weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting;
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de rol van de verdachte hierbij en de justitiële documentatie waaruit blijkt van eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof constateert anderzijds dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, nu het hof niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een strafkorting van tien procent toepassen en volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 7 maanden.
Hetgeen door de raadsman overigens is aangevoerd brengt het hof niet een ander standpunt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en verzoek van de verdediging om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis zal opheffen. De advocaat-generaal heeft het hof daarbij in overweging gegeven tevens de medebrenging van de verdachte te gelasten.
Het hof stelt vast dat de voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst met ingang van 14 mei 2020 te 16.00 uur tot aan de datum en tijdstip van de einduitspraak. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om de vordering van de advocaat-generaal toe te wijzen.
Het hof ziet evenmin aanleiding om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en wijst het daartoe strekkende verzoek van de verdediging af.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een totaalbedrag van € 9.618,84, te weten € 2.118,84 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt voor wat betreft de materiële schade uiteen in:
  • € 6,67 aan medische kosten;
  • € 309,57 aan reis- en parkeerkosten;
  • € 1.552,60 aan huishoudelijke hulp;
  • € 250,00 aan eigen bijdrage kosten rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] toegewezen tot een bedrag van € 5.572,91, waarvan € 5000,00 voor immateriële schade, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘huishoudelijke hulp’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk betwist, met uitzondering van de posten medische kosten en reis- en parkeerkosten. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] dient te worden gematigd als het gaat om immateriële schade. Voor wat betreft de post huishoudelijke hulp dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Overwegingen van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 302,82, zijnde medische kosten en reis- en parkeerkosten in verband met bezoek huisarts, bezoek directe opvang en nazorg en bezoeken aan een fysiotherapeut in de eigen woonplaats en een fysiotherapeut in Well. Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist. Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de hieronder vermelde ingangsdata. Daarbij is (zoveel mogelijk) aangesloten bij de datum waarop of de einddatum van de periode waarin deze kosten zijn gemaakt.
De reiskosten in verband met bezoeken aan een advocaat ad € 13,42 en de kosten in verband met de eigen bijdrage voor rechtsbijstand ad € 250,00 kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit.
Om die reden kan de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen. Het hof zal deze kosten evenwel toewijzen als proceskosten.
Huishoudelijke hulp
Het hof is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [benadeelde 4] als gevolg van het bewezenverklaarde in haar persoon is aangetast en dat zij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Aan het leed van [benadeelde 4] en de doorwerking daarvan is in de onderbouwing van de vordering en in de schriftelijke slachtofferverklaring ook uiting gegeven.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 7.500,00 voor immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2018.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 7.802,82. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hierna te melden tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een totaalbedrag van € 9.188,00, te weten € 1.688,50 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt voor wat betreft de materiële schade uiteen in:
  • € 1.438,50 aan huishoudelijke hulp;
  • € 250,00 aan eigen bijdrage kosten rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 5.250,00, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘huishoudelijke hulp’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] dient te worden gematigd als het gaat om de immateriële schade. Voor wat betreft de post huishoudelijke hulp dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Overwegingen van het hof
Materiële schade
De kosten in verband met de eigen bijdrage voor rechtsbijstand ad € 250,00 kunnen niet worden aangemerkt als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit.
Om die reden kan de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet worden ontvangen. Het hof zal deze kosten evenwel toewijzen als proceskosten.
Huishoudelijke hulp
Het hof is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [benadeelde 3] als gevolg van het bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast en dat hij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Aan het leed van [benadeelde 3] en de doorwerking daarvan is in de onderbouwing van de vordering ook uiting gegeven.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 7.500,00 voor immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2018.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 7.500,00. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hierna te melden tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een totaalbedrag van € 7.894,88, te weten € 394,88 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt voor wat betreft de materiële schade uiteen in:
  • € 69,88 aan reis- en parkeerkosten;
  • € 325,00 aan videodeurbel.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 5.069,88, waarvan € 5.000,00 immateriële schade, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘videodeurbel’ en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep inhoudelijk betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] dient te worden gematigd als het gaat om immateriële schade. Voor wat betreft de post ‘videodeurbel’ dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten.
Overwegingen van het hof
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 6,24, zijnde reiskosten in verband met bezoek psycholoog Venlo. Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist. Het hof zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen.
De reiskosten in verband met het bijwonen van de terechtzitting in eerste aanleg (ad
€ 63,44) zijn niet aan te merken als rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit. Om die reden kan de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet worden ontvangen. Het hof zal deze kosten evenwel toewijzen als proceskosten.
Videodeurbel
Het hof is van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesproken van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. Het hof is voorts van oordeel dat, temeer nu de verdediging deze post gemotiveerd heeft betwist, meer inlichtingen nodig zouden zijn om gewogen te kunnen beoordelen of dit deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent levert naar het oordeel van het hof evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Om die reden kan de vordering van de benadeelde partij in zoverre niet worden ontvangen en kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde in zijn persoon is aangetast en dat hij als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Aan het leed van [benadeelde 2] en de doorwerking daarvan is in de onderbouwing van de vordering ook uiting gegeven.
Het hof zal, gelet op vergelijkbare zaken en naar maatstaven van billijkheid, een bedrag van € 7.500,00 voor immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2018.
De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 7.506,24. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke als na te melden tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.750,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.750,00. De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 3.750,00. De verdachte en zijn mededaders zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke als na te melden tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.802,82 (zevenduizend achthonderdtwee euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 302,82 (driehonderdtwee euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 263,42 (tweehonderddrieënzestig euro en tweeënveertig cent).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de posten ‘eigen bijdrage kosten rechtsbijstand’ en ‘reiskosten bezoek advocaat’.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.802,82 (zevenduizend achthonderdtwee euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 302,82 (driehonderdtwee euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 74 (vierenzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente
voor de materiële schade op:
- 11 januari 2018 over een bedrag van € 6,67 ter zake van medische kosten
- 28 mei 2018 over een bedrag van € 5,77 ter zake van reiskosten bezoek huisarts
- 19 juni 2018 over een bedrag van € 269,10 ter zake van reiskosten bezoek directe opvang en nazorg
- 12 september 2018 over een bedrag van € 16,38 ter zake van reiskosten bezoek fysiotherapeut Well
- 24 oktober 2018 over een bedrag van € 4,90 ter zake van reiskosten bezoek fysiotherapeut woonplaats
en van de immateriële schade op:
10 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de post ‘eigen bijdrage kosten rechtsbijstand’.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.506,24 (zevenduizend vijfhonderdzes euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 6,24 (zes euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 63,44 (drieënzestig euro en vierenveertig cent).
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de post ‘reiskosten bijwonen zitting’.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.506,24 (zevenduizend vijfhonderdzes euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 6,24 (zes euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
13 december 2018
en van de immateriële schade op
10 januari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.750,00 (drieduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 januari 2018.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 11 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.