ECLI:NL:GHSHE:2021:3394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20-000176-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake strafzaak met meerdere tenlastegelegde feiten en cassatieberoep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 2 juli 2013 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank had een contactverbod opgelegd met meerdere benadeelden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2017 het vonnis heeft vernietigd en de straf heeft verhoogd naar 32 maanden, met dezelfde voorwaarden. De Hoge Raad heeft op 2 april 2019 het arrest van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissingen over feit 4 en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het hof.

Na de terugwijzing heeft het hof de zaak opnieuw behandeld, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van feit 4. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 28 maanden geëist, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 25 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte ter hoogte van € 548,54 aan de benadeelde partij. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de onvoorwaardelijke straf met 7 maanden. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000176-20
Uitspraak : 31 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 juli 2013, parketnummer 02-811283-12 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep en de omvang van het hoger beroep
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft de verdachte bij vonnis van 2 juli 2013 veroordeeld ter zake van de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] verbonden. Voorts heeft de rechtbank beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en omtrent het beslag.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 22 februari 2017 (ressortsparketnummer 20-002359-13) het vonnis van de rechtbank vernietigd en is het hof tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten gekomen. Het hof heeft de verdachte daartoe veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde 1] en reclasseringstoezicht verbonden. Voorts heeft het hof beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en omtrent het beslag.
Namens de verdachte is tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 april 2019 (rolnummer S 17/01243) het bestreden arrest vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Het na de terugwijzing door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich, gelet op het bovenstaande, tot het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde zal vrijspreken en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 juli 2012 tot en met 16 juli 2012 te Breda, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het met anderen of een ander, althans alleen, te plegen misdrijf/misdrijven, te weten:
- diefstal met geweldpleging (in vereniging) en/of
- afpersing (in vereniging) en/of
- opzettelijke vrijheidsberoving (in vereniging),
Opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of informatiedrager(s) te weten:
- drie, althans een (aantal), (peil)baken(s), althans plaatsbepalingsapparatuur, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of voorhanden gehad, welk(e) voorwerp(en) en/of informatiedrager(s), (al dan niet in combinatie met elkaar), bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, gelet op: de contacten middel mobiele telefoon en/of sms en/of de applicatie whatsapp tussen verdachte en/of een persoon die zich [alias 1] noemde en kennelijk als prostituee werkt(e) en/of een of meer medeverdachte(n), tijdens welke contacten werd gesproken over het laten volgend van een of meerdere (te overvallen en/of af te persen en/of opzettelijk van zijn/hun vrijheid te beroven) subject(en), zijnde klanten van voornoemde [alias 1] en/of haar collega('s).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Op te leggen straf
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van feit 4, zal het hof overeenkomstig de opdracht na terugwijzing uitsluitend een straf opleggen ter zake van de feiten 1, 2 subsidiair, 3, 5 en 6, voor welke feiten de verdachte door dit hof bij arrest van 22 februari 2017 onherroepelijk is veroordeeld..
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van [benadeelde 1] . Daarnaast heeft hij ook personen in de omgeving van [benadeelde 1] lastiggevallen door hen ongewenste, intimiderende of bedreigende sms-berichten te sturen. De verdachte heeft [benadeelde 4] , een kennis van [benadeelde 1] , niet alleen bedreigd, maar hij heeft ook personen ingeschakeld die tegen betaling meermalen een steen door de ruit van de woning van [benadeelde 4] hebben gegooid. Ook heeft verdachte personen ingeschakeld om vernielingen te plegen bij [benadeelde 1] en heeft hij personen ingeschakeld die brand hebben gesticht bij de woning van de moeder en de vader van [benadeelde 1] . Dit alles moet worden bezien tegen de achtergrond dat verdachte het niet kon verkroppen dat [benadeelde 1] geen relatie met hem wilde, maar dat zij wel contact had met anderen, wat de verdachte heeft getracht te voorkomen. Het hof weegt bij de strafoplegging zwaar mee dat verdachte de initiatiefnemer was van de strafbare feiten en dat hij anderen heeft ingeschakeld om zelf buiten schot te blijven. Voorts overweegt het hof in het bijzonder dat de brandstichtingen zoals die zijn bewezen verklaard gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij de slachtoffers. Het hof acht het bijzonder kwalijk dat verdachte personen inschakelde die in de nachtelijke uren naar de woningen zijn gegaan en daar brand hebben gesticht, wat heeft geleid tot gevaar voor goederen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof rekening gehouden met de inhoud van het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de redelijke termijn in het geval waarin de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, 24 maanden bedraagt.
In eerste aanleg is de redelijke termijn niet overschreden maar het hof stelt vast dat in appel wel sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn nu het hof niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep, arrest heeft gewezen. Immers op 15 juli 2013 is hoger beroep ingesteld en op 22 februari 2017 heeft het hof arrest gewezen, derhalve ruim 3 jaar en 7 maanden na het eindvonnis. Het hof heeft deze overschrijding reeds in het arrest van 22 februari 2017 vermeld en de op te leggen gevangenisstraf met 4 maanden gematigd.
Als uitgangspunt heeft verder in deze zaak te gelden dat de behandeling van de cassatiefase dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat cassatie is ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen. Het hof stelt vast dat de verdachte op 8 maart 2017 beroep in cassatie heeft ingesteld, terwijl de stukken van het geding eerst op 25 april 2018 ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen. In zoverre is de redelijke termijn geschonden en wel met bijna 6 maanden. De Hoge Raad heeft op 2 april 2019 arrest gewezen, derhalve nadat bijna 25 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in zoverre is de redelijke termijn overschreden, en wel met ongeveer 1 maand.
In een geval als het onderhavige, waarin zowel de termijn waarbinnen de stukken moeten zijn ingezonden als de termijn waarbinnen uitspraak behoort te zijn gedaan is overschreden, dient slechts de overschrijding van één van die termijnen in aanmerking te worden genomen en bij verschil de langste, in de onderhavige zaak derhalve een overschrijding van bijna 6 maanden.
Het hof doet heden uitspraak ongeveer 26 maanden na de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op 2 april 2019, waarmee de redelijke termijn opnieuw is overschreden, en wel met ongeveer 2 maanden.
Al met al is de redelijke termijn van het geding, welk geding tot op heden door vier rechterlijke instanties is behandeld, overschreden met ongeveer 27 maanden.
Ter compensatie van de schending van verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn zal het hof het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf nog eens matigen met 7 maanden (ruim 20 procent). Dit leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest zal opleggen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting (namelijk het onherroepelijke deel van het arrest van het hof van 22 februari 2017 betreffende de beslissing op de vordering van de benadeelde partij) heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 548,54 (kosten vernielde spiegels, kosten psycholoog en kosten apotheek). De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Van de hierna te noemen aan de verdachte toebehorende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast. Voorts zal het hof de teruggave gelasten van de hierna te noemen in beslag genomen sleutel aan aangeefster [betrokkene] , als zijnde redelijkerwijs aan te merken rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 157, 285, 285b, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1, 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 548,54 (vijfhonderdachtenveertig euro en vierenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
gelast de teruggave aan de verdachte van de voorwerpen die op de aan dit arrest gehechte beslaglijst zijn genummerd 795571, 795573, 795574, 795581, 795583, 795590, 795596, 795651 en 795653 en van de op dossierpagina 575 genoemde voorwerpen genummerd 795524 (telefoon, merk Apple iPhone), 795533 (telefoon, merk Nokia), 795534 (telefoon, merk Nokia E71) en 795615 (laptop, merk Packard Bell);
gelast de teruggave aan [betrokkene] (laatst bekende adres [adres 2] ) van de in beslag genomen sleutel, op de aan dit arrest gehechte beslaglijst genummerd 795619.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 31 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.F.G.M. Gelderman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.