ECLI:NL:GHSHE:2021:3389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.299.263_01 en 200.299.896_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling en verklaring voor recht dat machtiging gesloten jeugdhulp is vervallen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zijn twee hoger beroepen aan de orde. Het betreft de minderjarige [minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder van [minderjarige] en [minderjarige] zelf hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021, waarin een machtiging tot gesloten jeugdhulp werd verleend. De moeder verzocht om schorsing van de werking van de beschikking, maar trok dit verzoek in tijdens de mondelinge behandeling. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 11 oktober 2021 gehouden, waarbij de advocaten van beide partijen en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI aanwezig waren.

Het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] gerechtvaardigd is, gezien de ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling. De moeder heeft de hulpverlening onvoldoende geaccepteerd en er is onduidelijkheid over de huidige situatie van [minderjarige], die met zijn moeder in Turkije verblijft. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdhulp verleend, maar het hof constateert dat de machtiging niet tijdig is uitgevoerd, waardoor deze van rechtswege is vervallen. Het hof verklaart dat de machtiging gesloten jeugdhulp is vervallen en bekrachtigt de ondertoezichtstelling tot 1 juli 2022.

De beslissing van het hof houdt in dat de moeder en [minderjarige] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoeken met betrekking tot de machtiging gesloten jeugdhulp, maar dat de ondertoezichtstelling in stand blijft. Het hof benadrukt dat de GI zich moet inspannen om zicht te krijgen op de situatie van [minderjarige] en de noodzakelijke hulpverlening te organiseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 november 2021
Zaaknummers: 200.299.263/01 en 200.299.896/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/371357 / JE RK 21-859
in de zaak met
zaaknummer 200.299.263/01:
[minderjarige] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. K.C.A. van der Meijden,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Sanli,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
in de zaak met
zaaknummer 200.299.896/01:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Sanli,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[minderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. K.C.A. van der Meijden,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.299.263/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2021, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking, voor zover daarbij een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing is verleend, te vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlening van een machtiging tot gesloten jeugdhulp af te wijzen, dan wel te bepalen dat nader onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van een plaatsing in een (open) 24-uurs voorziening en daarna een beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een brief van de raad d.d. 5 oktober 2021;
- een brief van de GI d.d. 6 oktober 2021;
- een e-mailbericht van de advocaat van [minderjarige] d.d. 11 oktober 2021.
In de zaak met zaaknummer 200.299.896/01
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2021, heeft de moeder het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: de bestreden beschikking te vernietigen;
- subsidiair: de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdhulp in duur te beperken tot uiterlijk drie maanden, althans tot een door het hof in goede justitie te bepalen termijn.
Daarnaast heeft de moeder bij wege van incident verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de beschikking van het hof in de hoofdzaak.
2.5.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.6.
Bij het hof is voorts ingekomen:
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de moeder d.d. 10 september 2021;
- een brief van de raad d.d. 5 oktober 2021;
- een brief van de GI d.d. 6 oktober 2021.
In beide zaken
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van der Meijden namens [minderjarige] ;
- mr. Sanli namens de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De moeder en [minderjarige] zijn niet in persoon verschenen.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
De moeder en [de vader] , de vader van [minderjarige] , zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk is, voor zover hier van belang, op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader is op [datum] 2013 te [plaats] overleden.
3.2.
De moeder oefent het gezag over [minderjarige] alleen uit. [minderjarige] woont bij de moeder.
Begin juli 2021 – na de bestreden beschikking – is de moeder met [minderjarige] voor medisch onderzoek en behandeling naar Turkije gegaan, waar zij ten tijde van de mondelinge behandeling nog steeds verblijven.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld, met ingang van 1 juli 2021 voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 1 juli 2022;
- een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 1 juli 2021 voor de duur van zes maanden, te weten tot 1 januari 2022 en de beslissing op het overige deel van het verzoek aangehouden;
- de oproeping bevolen van de raad, de moeder, [minderjarige] , de advocaat van [minderjarige] en de GI op een nog nader te bepalen dag en tijdstip in december 2021, met het verzoek aan de raad om de kinderrechter en alle belanghebbenden uiterlijk 6 december 2021 te voorzien van een nieuwe (recente) instemmende verklaring van de gedragswetenschapper;
- deze beslissing betreffende de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover het de verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreft en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van [minderjarige] is niet gericht tegen de ondertoezichtstelling.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen voor zover het de ondertoezichtstelling en de verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Daarnaast heeft de moeder bij incident verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de beschikking van het hof.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5.
Het inleidend verzoek van de raad valt binnen het materieel toepassingsgebied van de Verordening 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis).
Krachtens artikel 8 lid 1 van de Verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
3.6.
Vaststaat dat op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland was. Gesteld noch gebleken is dat, als gevolg van de gestelde omstandigheid dat de moeder en [minderjarige] sinds juli 2021 in Turkije verblijven voor behandeling, de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is gewijzigd.
Dit leidt ertoe dat het hof op basis van artikel 8 van de Verordening Brussel II-bis rechtsmacht toekomt in deze zaak.
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing.
Verzoek tot schorsing
3.7.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken, nu gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak en het verzoek tot schorsing. Het hof zal de moeder in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Ondertoezichtstelling
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder erkent dat [minderjarige] gedragsproblemen vertoont. Die problemen zijn echter niet dusdanig dat een ondertoezichtstelling geïndiceerd zou zijn. [minderjarige] heeft enkele jaren geleden een psychologische test moeten ondergaan. Uit het eerste rapport op basis van dat onderzoek is gebleken dat [minderjarige] mogelijk zou kampen met een autismestoornis en een beneden gemiddeld intelligentieniveau zou hebben. Uit het tweede rapport zijn geen concrete punten naar voren gekomen.
[minderjarige] is ten onrechte door de betrokken hulpverlening geplaatst geweest in een onderwijsinstelling bestemd voor zwaar lichamelijk en psychisch beperkte minderjarigen. Na die plaatsing is [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig achteruit gegaan. Met medewerking van de moeder is [minderjarige] vervolgens geplaatst op een zorgboerderij, waarbij dag- en nachtopvang werd geboden. Ondanks verzoeken van de moeder heeft destijds geen onderzoek vanuit GGzE plaatsgevonden. Tot op heden is in Nederland geen passende en noodzakelijke zorg ingezet door de betrokken hulpverlening, terwijl de moeder in het vrijwillig kader overal medewerking aan heeft verleend. De moeder is na de bestreden beschikking met [minderjarige] naar Turkije gegaan, omdat [minderjarige] daar sneller onderzoek en behandeling krijgt.
Aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling is niet voldaan. Er moet gekeken worden naar een passende oplossing in het vrijwillig kader. De moeder is bereid daaraan mee te werken. Indien [minderjarige] wel onder toezicht wordt gesteld dient de termijn te worden beperkt tot uiterlijk drie maanden.
3.9.
De raad meent dat de ondertoezichtstelling in stand moet blijven en voert, samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Twee keer heeft een groot expertiseteam gekeken naar wat de beste behandeling voor [minderjarige] is. Als de voorgestelde hulp niet is wat de moeder wil horen, onttrekt zij zich aan de hulpverlening en gaat zij op zoek naar een bevestiging van haar eigen visie. Daardoor heeft [minderjarige] al jaren niet de hulp gekregen die hij nodig heeft. De GI moet er alles aan doen om zicht te krijgen op hoe het nu met [minderjarige] gaat en welke hulpverlening en behandeling hij heeft. De mogelijkheden van de GI zijn nog niet uitgeput.
3.10.
De GI is het eens met het standpunt van de raad en voert, samengevat, het volgende aan. De GI heeft na de bestreden beschikking geprobeerd met de moeder en [minderjarige] contact te krijgen, maar dit is niet gelukt. De GI heeft hierover met de raad en de politie contact opgenomen. De politie zou er op terug komen. De GI is in afwachting van nadere berichtgeving door de politie. Op dit moment kan zij geen uitvoering geven aan de ondertoezichtstelling.
3.11.
Het hof overweegt als volgt.
3.11.1.
In artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en dat de moeder de hulpverlening die nodig is onvoldoende accepteert. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
[minderjarige] en de moeder hebben verklaard dat zij sinds juli 2021 voor behandeling in Turkije verblijven, maar niet is duidelijk waar zij verblijven en voor welke termijn dit zal zijn. Evenmin is zicht op welke behandeling [minderjarige] nu krijgt en hoe het met hem gaat. De moeder heeft in haar beroepschrift gesteld dat in Turkije bij [minderjarige] de diagnose schizofrenie is vastgesteld en dat hij daar kunstmatig in slaap wordt gehouden, maar medische stukken waaruit dit blijkt ontbreken. De advocaten van [minderjarige] en de moeder hebben na indiening van de beroepschriften geen contact meer gehad met [minderjarige] en de moeder, behoudens app-contact waarbij niet zeker is dat dit contact daadwerkelijk met de moeder was. De GI is door de moeder niet geïnformeerd en het lukt de GI niet om contact met haar en [minderjarige] te krijgen. Op dit moment ontbreekt het volledig aan zicht op de situatie van [minderjarige] . De ernstige zorgen over de ontwikkeling en het gedrag van [minderjarige] en over zijn opvoedingssituatie zijn onverminderd aanwezig. Daarbij is niet duidelijk of [minderjarige] thans de hulp krijgt die hij nodig heeft.
3.11.3.
Aan de gronden voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] is voldaan. De GI dient zich in het kader van de ondertoezichtstelling in te spannen om zicht te krijgen op hoe het nu met [minderjarige] gaat, waar hij verblijft, welke hulp hij heeft en wat in het belang van [minderjarige] verder nodig is. De GI heeft verklaard dat zij op dit moment geen uitvoering aan de ondertoezichtstelling kan geven, omdat zij geen contact met [minderjarige] en de moeder kan krijgen, maar dat zij wel in afwachting van informatie van de politie is. Daarnaast geldt dat andere mogelijkheden om in contact met [minderjarige] en de moeder te treden nog niet zijn onderzocht.
3.11.4.
Het hof zal gezien het voorgaande de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de ondertoezichtstelling betreft. Het hof zal de duur van de ondertoezichtstelling in stand laten, namelijk tot 1 juli 2022, zodat de GI voldoende tijd heeft voor onderzoek en eventuele vervolgstappen.
Machtiging gesloten jeugdhulp
3.12.
[minderjarige] voert, samengevat, het volgende aan.
Een uithuisplaatsing is prematuur en niet noodzakelijk, laat staan een voorziening voor gesloten jeugdhulp. Voor zover de ondertoezichtstelling in stand blijft, moet eerst die weg bewandeld worden. Bezien dient te worden welke concrete hulpverlening noodzakelijk is.
Als hulpverlening ook kan plaatsvinden vanuit de thuissituatie, dan dient daar op ingezet te worden. [minderjarige] wil graag meewerken aan hulpverlening. Hij is geschrokken van de verleende machtiging. De moeder en [minderjarige] zijn erg close en aan elkaar gehecht en [minderjarige] is zeer angstig voor een uithuisplaatsing en het gemis van zijn moeder.
Hoewel de verzilveringstermijn van de machtiging inmiddels is verstreken, wenst [minderjarige] een beslissing over de machtiging gesloten jeugdhulp in hoger beroep.
3.13.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De verleende machtiging is geen passende maatregel. De moeder ondersteunt [minderjarige] op het gebied van zelfredzaamheid, leeftijdsadequate taken en vaardigheden en alleen zij kan [minderjarige] overtuigen om bepaalde hulpverlening al dan niet te accepteren. [minderjarige] zal weerstand tonen naar onbekende mensen in een gesloten jeugdhulpinstelling. De moeder wenst dat onderzocht wordt welke hulpverlening [minderjarige] nodig heeft voor zijn beperking, impulsiviteit en achterstand, maar de hulpverlening in Nederland geeft hieraan geen gehoor.
Inmiddels is [minderjarige] in Turkije gediagnosticeerd met schizofrenie, wat voor de beoordeling van voorliggend verzoek van wezenlijk belang is.
3.14.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan. De machtiging kan vanwege het verstrijken van de verzilveringstermijn niet meer geëffectueerd worden. Gesloten jeugdhulp is wel nodig vanwege de problematiek van [minderjarige] en omdat [minderjarige] aan zijn behandeling wordt onttrokken.
3.15.
Het hof overweegt als volgt.
3.15.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.15.2.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Ingevolge artikel 6.1.12 lid 3 Jw vervalt de machtiging indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
3.15.3.
De machtiging gesloten jeugdhulp moest uiterlijk op 1 oktober 2021 ten uitvoer zijn gelegd. Gebleken is dat dit niet is gebeurd. [minderjarige] is niet binnen de termijn van de machtiging gesloten geplaatst in een instelling, omdat hij sinds juli 2021 op een onbekende locatie in Turkije verblijft, naar de moeder stelt voor behandeling.
3.15.4.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de machtiging niet ten uitvoer is gelegd binnen de daartoe door de wet gestelde termijn van drie maanden. Daarmee is de machtiging van rechtswege komen te vervallen.
Het hof overweegt voorts dat in deze situatie, waarin de machtiging van rechtswege is vervallen omdat die niet tijdig ten uitvoer is gelegd, niet gesteld is dat er een rechtens relevant belang bestaat om de rechtmatigheid van de machtiging te toetsen. Voor zover [minderjarige] en de moeder hebben gesteld dat het belang van [minderjarige] niet is gediend bij een verblijf in een gesloten instelling, is het hof van oordeel dat de rechter die moet gaan oordelen over een eventueel nieuw in te dienen verzoek tot het (opnieuw) verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp, een beslissing zal hebben te nemen met inachtneming van alle op dat moment relevante factoren en omstandigheden. Die laten zich nu niet overzien en kunnen dus ook nu geen basis vormen voor een beoordeling op dit moment.
3.15.5.
Het hof zal voor recht verklaren dat de machtiging vervallen is en [minderjarige] en de moeder niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoeken in hoger beroep voor zover het de verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreft.

4.De beslissing in beide zaken

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021;
verklaart voor recht dat de machtiging gesloten jeugdhulp, afgegeven bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021 met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], is vervallen;
verklaart de moeder en [minderjarige] niet-ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep voor zover het de verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp betreft;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juli 2021 voor zover het de ondertoezichtstelling betreft;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2021 door mr. E.L. Schaafsma-Beversluis in tegenwoordigheid van de griffier.