ECLI:NL:GHSHE:2021:3386

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.298.599_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling voor de oudste kinderen, vernietigen voor het jongste kind vanaf datum beschikking hof

In deze zaak hebben de ouders in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij hun drie kinderen onder toezicht zijn gesteld. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en verzoeken het hof om de beschikking te vernietigen. De rechtbank had de kinderen voor een periode van zes maanden onder toezicht gesteld, tot 25 december 2021, en de ouders zijn van mening dat zij zelf in staat zijn om de zorg voor hun kinderen te dragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 oktober 2021 zijn de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. Het hof heeft de minderjarigen de gelegenheid gegeven om hun mening te uiten, wat zij ook hebben gedaan. Het hof heeft de situatie van de kinderen beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, vooral voor de oudste twee kinderen, die kampen met psychische problemen. De ouders hebben weliswaar stappen gezet in de goede richting, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling voor de oudste kinderen noodzakelijk blijft tot 25 december 2021. Voor het jongste kind, dat inmiddels voldoende ondersteuning heeft, wordt de ondertoezichtstelling beëindigd. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de oudste kinderen en vernietigt deze voor het jongste kind, met als doel de hulpverlening voor de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 november 2021
Zaaknummer : 200.298.599/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/292687 / JE RK 21-1143
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
Regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort
De ouders zijn het er niet mee eens dat de rechtbank hun drie kinderen [minderjarige 1] (16 jaar oud), [minderjarige 2] (12 jaar oud) en [minderjarige 3] (10 jaar oud) onder toezicht heeft gesteld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 25 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2021, zoals gespecificeerd op 11 oktober 2021, hebben de ouders verzocht dit hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair, de raad niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken;
  • subsidiair, het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen af te wijzen,
en, primair en subsidiair, de raad te veroordelen tot betaling van de integrale proceskosten van de ouders in zowel eerste aanleg als in hoger beroep ter hoogte van € 26.642,40, dan wel tot betaling van de proceskosten conform het liquidatietarief, dan wel tot betaling van de proceskosten die het hof juist acht, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking die het hof geeft en, voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2021, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het hoger beroep van de ouders.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat (de advocaat via digitale verbinding) en een tolk in de Engelse taal, de heer J.E. Hynd (tolkennummer 1159)
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een gesprek gehad met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 juni 2021;
  • de brief van de raad van 14 september 2021;
  • de brief van de GI van 15 september 2021 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de ouders met bijlagen van 11 oktober 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn – voor zover hier van belang – geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
  • [minderjarige 3] (hierna:
Voor de volledigheid merkt het hof op dat de ouders nog een dochter hebben, de inmiddels meerderjarige [jongmeerderjarige] (18 jaar).
3.2.
De raad heeft de rechtbank verzocht om de kinderen voor één jaar onder toezicht te stellen. Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank de kinderen voor de duur van zes maanden, tot 25 december 2021, onder toezicht gesteld en de verdere beslissing ten aanzien van de resterende termijn van het verzoek aangehouden.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voeren zij – kort samengevat en voor zover thans relevant – het volgende aan.
Het verzoekschrift van de raad is niet in overeenstemming met artikel 278 Rv en moet nietig worden verklaard. De raad heeft verzuimd een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het verzoek berust, kenbaar te maken. Het raadsrapport is geen onderdeel van het verzoekschrift en kan slechts als een bijlage daarvan worden gezien.
De rechtbank heeft onvoldoende waarde gehecht aan de door de ouders geleverde inspanningen en is ten onrechte uitgegaan van de juistheid en zorgvuldigheid van het raadsrapport. Ten aanzien van [minderjarige 3] hebben de ouders ruimschoots bewezen passende en noodzakelijke hulpverlening te accepteren en daar ook volledige medewerking aan te geven. Van een gebrek aan inzicht van de ernst van de situatie is bij de ouders ten aanzien van [minderjarige 3] , maar ook ten aanzien van de andere twee kinderen, geen sprake. De ouders zien weliswaar de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, maar er is niet aangetoond dat de ouders de noodzakelijke hulp weigeren die nodig is voor de kinderen. Het ‘patroon’ dat de ouders telkens hulpverlening zouden tegenwerken, is niet aangetoond. De ouders hebben eenmaal gebroken met de hulpverlening. Dat was met Amacura, nadat de dochters hen mededeelden dat deze organisatie naar hun mening zeer onprofessioneel te werk ging. De ouders vragen al zo lang om hulp en zij zijn blij dat Plinthos binnenkort kan beginnen. Als Plinthos start, is de ondertoezichtstelling niet meer nodig. Als de dochters ook problemen ervaren met Plinthos, gaat de ouders het gesprek aan met Plinthos.
De rechtbank heeft ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Het is onbegrijpelijk dat de ouders tegen hun wens en ondanks een gemotiveerde zienswijze door de raad in een procedure worden betrokken en vervolgens geen aanspraak kunnen maken op een proceskostenvergoeding wanneer zij in het gelijk worden gesteld.
3.4.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
De raad kan zich vinden in de motivering van de rechtbank. De gronden voor het verzoek staan in het verzoekschrift vermeld, dat is namelijk de wettelijke grondslag.
De hulpverlening ziet een patroon waarbij de ouders de zorgen bagatelliseren, buiten zichzelf leggen en allerlei oorzaken aanhalen over het ontstaan van de psychische disbalans van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , anders dan de hulpverlening ziet (zo weten de ouders de problemen van de kinderen onder meer aan een vitaminetekort, te weinig lichaamsbeweging of een hersentumor). Het lukt de ouders onvoldoende om te kijken naar hun aandeel als opvoeders in het ontstaan en in de oplossing van de (psychische) problemen van de kinderen. Als de ouders ontevreden zijn over de hulpverlening of als de hulp zich specifiek richt op hun (on)mogelijkheden als opvoeders, haken de ouders af. De hulp die de ouders accepteren (logopedie en ergotherapie) ziet niet op pedagogische en systemische ondersteuning. Juist op deze gebieden liggen forse zorgen.
Inmiddels zijn de kinderen aangemeld bij Plinthos voor verschillende onderzoeken en om beter zicht te krijgen op de gezinsproblematiek. Plinthos is nog niet gestart. Het ontbreekt de kinderen nog altijd aan de noodzakelijke hulpverlening en er is onvoldoende zicht op hun problematiek, het pedagogisch klimaat, het gezinsfunctioneren en of het opvoedingsklimaat aansluit bij wat de kinderen nodig hebben. De zorgen uit het raadsrapport van 28 mei 2021 zijn nog onverminderd aanwezig en de doelen zijn nog actueel. Daarnaast zal nog moeten blijken of de ouders in staat zijn om met de hulpverlening van Plinthos aan de slag te gaan, ook als er wordt gekeken naar hun (on)mogelijkheden als opvoeders en mogelijke systemische zorgen. Gezien de forse zorgen die er zijn over de kinderen en de lange periode waarin het hen al ontbreekt aan de noodzakelijke hulpverlening, omdat de ouders afhaken als zij van visie verschillen met de hulpverlening, is het noodzakelijk dat het kader vanuit de ondertoezichtstelling gewaarborgd blijft zodat er tijdig kan worden ingegrepen.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat een proceskostenveroordeling op zijn plaats is.
3.5.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI, kort samengevat, verklaard dat de ouders goed meewerken. De hulp van Plinthos is noodzakelijk. Als dat traject eenmaal loopt, kan de GI een stapje terug doen. De grootste zorg is dan weg. De GI vertrouwt erop dat de ouders het traject afmaken als het eenmaal is begonnen. Het is nog onduidelijk of Plinthos ook geschikt is om [minderjarige 2] te helpen. De GI wil het hele gezin gezamenlijk aanmelden voor hulp. Als het bij Plinthos niet lukt, is Zuyderland de laatste optie. De GI heeft ook er voldoende vertrouwen in dat de ouders in dat geval zelf de hulp van Zuyderland inschakelen. De ondertoezichtstelling is daarvoor niet nodig. Met [minderjarige 3] liep de hulp al goed, de GI heeft geen zorgen over hem.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid van de raad
3.5.
Mr. Gelissen stelt dat de raad niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoekschrift van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen nietig is wegens strijd met art. 278 Rv, nu het niet de gronden bevat waarop het berust. Het hof volgt dit standpunt niet. In het verzoekschrift aan de rechtbank van 28 mei 2021 heeft de raad een onderbouwing gegeven waarom er volgens de raad is voldaan aan het criterium van de ondertoezichtstelling. De raad benoemt in dit verzoekschrift waar de concrete ontwikkelingsbedreiging voor deze drie kinderen uit bestaat, onder meer: vermoedens van ernstige psychische problematiek, gebrek aan noodzakelijke hulp, pedagogische onmacht bij de ouders en schoolverzuim. In het bijbehorende raadsrapport wordt de verdere onderbouwing van het verzoek gegeven. Gelet hierop is het helder wat de raad verzoekt en waarop de raad dat baseert. Blijkens de inhoudelijke grieven van het beroepschrift heeft mr. Gelissen dat ook prima begrepen. Van strijd met artikel 278 Rv is derhalve geen sprake.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof ziet in het dossier voldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat ten tijde van het uitspreken van de ondertoezichtstelling sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij alle drie kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampten met heftige individuele problematiek. [minderjarige 1] was erg emotioneel, gespannen en stond onder grote druk. Waarschijnlijk is ze langdurig overvraagd op schoolgebied. Ze leek te kampen met overspannenheid of een burn-out. [minderjarige 2] was erg neerslachtig en verdrietig. Op 11 december 2020 was er sprake van een crisissituatie waarbij [minderjarige 2] werd opgenomen bij Mondriaan omdat zij suïcidale gedachten had en hallucinaties waarbij [minderjarige 2] werd ‘opgedragen’ om zichzelf of iemand anders te vermoorden. Verder hadden beide dochters weinig tot geen behoefte aan sociaal contact en ze zijn eind 2020 allebei een tijd niet naar school geweest. Amacura was in november en december 2020 betrokken bij [minderjarige 2] , maar de ouders hebben deze hulpverlening stopgezet. [minderjarige 3] kampt met hele andere problematiek. Hij functioneert op babyniveau, heeft autisme, kan nauwelijks praten en heeft een IQ van 55. [minderjarige 3] heeft de hele dag begeleiding en aandacht nodig en kan niet alleen worden gelaten. Uit het raadsrapport is gebleken dat de gemeente al langer adviseerde om voor [minderjarige 3] systemische hulpverlening in te schakelen en dat de ouders dit afhielden.
Voor het hof staat het vast dat het niet goed ging met de kinderen en dat de raad zich terecht zorgen maakte. Er was op dat moment dringend hulp nodig voor de kinderen en de ouders kregen het toen niet zelf geregeld of zetten de hulp zelfs stop, zoals bij Amacura. De ontwikkelingsbedreiging was dermate ernstig dat dit het instellen van een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dat moment gerechtvaardigd was.
3.6.3.
Het hof moet echter ook beoordelen of de ondertoezichtstelling nog steeds is gerechtvaardigd. De ouders zien de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen, maar zij vinden dat zij zelf de noodzakelijke hulp (verder) kunnen inzetten en dat de ondertoezichtstelling daarom niet meer nodig is. Het hof is het daar gedeeltelijk mee eens: voor [minderjarige 3] kunnen de ouders dit inderdaad nu zelf, maar voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het nog te vroeg om het dwingend kader van de ondertoezichtstelling los te laten. Het hof licht dit als volgt toe.
Ten aanzien van [minderjarige 3]
3.6.4.
De GI heeft geen zorgen over [minderjarige 3] , nu de ouders hebben laten zien dat zij alle hulp voor [minderjarige 3] accepteren. Het hof is het daarmee eens. De ouders hebben voldoende concreet en aannemelijk gemaakt dat zij vanaf nu in staat zijn om [minderjarige 3] de zorg te bieden die hij nodig heeft en, indien nodig, de weg naar de hulpverlening zelf te vinden om – eventuele toekomstige – zorgen af wenden. Het hof heeft er vertrouwen in dat de ouders zelfstandig, als daartoe aanleiding bestaat, op vrijwillige basis verdere hulpverlening zullen zoeken voor [minderjarige 3] als dat nodig is. Het hof zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 3] beëindigen vanaf de datum van deze beschikking.
Ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.6.5.
Voor de dochters ligt het anders. Hoewel er zonder meer stappen in de goede richting zijn gezet (onderwijs is hervat en aanmelding bij Plinthos), zijn de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet geweken. Zoals eerder overwogen, kampen beide dochters met heftige kindeigen problematiek. Zij hebben dringend behandeling nodig. De ouders zijn van goede wil en staan positief tegenover het traject bij Plinthos. Het is echter nog niet zo lang geleden dat zij het traject bij Amacura stopten. De ouders hebben een goede band opgebouwd met mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] van de GI, de huidige gezinsvoogd. Mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] is erg positief over de ouders en heeft vertrouwen in de ouders dat zij in het vrijwillig kader inderdaad de hulp zullen blijven accepteren. Het hof acht echter enige betrokkenheid van de GI nog langer noodzakelijk, nu de hulpverlening van Plinthos eerst in december zal starten. De GI heeft tot taak de voortgang van de ingezette hulpverlening van Plinthos te monitoren en om te bemiddelen zodat de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en de hulpverlening tot stand komt en goed blijft. Het mag niet nogmaals misgaan zoals bij Amacura. De zorgen over de kinderen zijn zo ernstig dat de noodzakelijke hulp zo snel mogelijk moet starten; verder uitstel zou schadelijk zijn voor de kinderen. Hierbij dient er ook aandacht van de GI te zijn om (indien nodig) de ouders te helpen bij hun aanmelding bij Zuyderland, mocht Plinthos onverhoopt toch niet geschikt zijn om het hele gezin in behandeling te nemen.
Het hof acht het daarom noodzakelijk dat de resterende tijd van de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt benut waarbij alle benodigde verdere hulp wordt afgestemd en gecoördineerd door de GI.
Conclusie
3.6.6.
Voor [minderjarige 3] betekent dit dat de ondertoezichtstelling van kracht blijft tot 11 november 2021 en wordt beëindigd met ingang van 11 november 2021 (de dag waarop deze beschikking wordt gegeven). Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijft de ondertoezichtstelling van kracht tot 25 december 2021.
Tot slot
3.6.7.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben het hof verteld dat de ondertoezichtstelling bij hen het gevoel opwekt dat zij ‘niet oké’ zijn en dat hun ouders geen goede opvoeders zouden zijn. Dat is niet zo. Een ondertoezichtstelling is geen verwijt aan ouders of kinderen, maar is bedoeld om ouders en kinderen te helpen als het ouders zelf niet lukt (om welke reden dan ook) om de juiste hulp te vinden voor hun kinderen óf als de ouders niet willen dat er hulp komt voor hun kinderen. Van dat laatste is bij deze ouders geen sprake. Integendeel, de ouders zijn heel betrokken en willen het beste voor de kinderen. Dat het hof de ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand laat tot 25 december 2021, en niet stopzet zoals bij [minderjarige 3] , moet worden gezien als een extra stukje bescherming zodat de hulp voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] écht van de grond komt en zij veilig kunnen opgroeien en zich ontwikkelen.
Proceskosten
3.6.8.
In familiezaken is het gebruikelijk dat iedere partij de eigen kosten draagt; de redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet snel tot een kostenveroordeling van de in het ongelijk gestelde partij wordt overgegaan. De achtergrond hiervan is, dat in het familie- en jeugdrecht een zakelijk 'gelijk' van de een op een of meer onderdelen van de rechtsstrijd tussen partijen niet zonder meer betekent dat de ander de zaak zonder behoorlijke gronden aanhangig heeft gemaakt of verweer heeft gevoerd tegen de verzoeken van de ander. Dit kan anders zijn in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld bij nodeloos procederen. Daar is in dit geval geen sprake van. De ondertoezichtstelling is op goede gronden verzocht en uitgesproken.
3.6.9.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 3] (geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] )
  • bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling ziet op de periode
  • vernietigt de bestreden beschikking voor zover de daarin uitgesproken ondertoezichtstelling zich uitstrekt over de periode
  • wijst alsnog af het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling over de periode
ten aanzien van de minderjarigen [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ):
- bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin, en H.M.A.W. Erven en is op 11 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.