ECLI:NL:GHSHE:2021:3384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.294.450_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot psychische problematiek en inkomensverlies

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De man, die te maken heeft met langdurige psychische problematiek en alcoholmisbruik, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2021 aangevochten, waarin zijn alimentatieverplichting was vastgesteld op € 251,50 per kind per maand. Het hof heeft vastgesteld dat het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar is, gezien zijn ernstige psychische problemen en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsvermogen. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 109,- per maand, wat resulteert in een lagere kinderalimentatie van € 54,50 per kind per maand voor de periode van 1 augustus 2020 tot 1 januari 2021, en € 56,- per kind per maand vanaf 1 januari 2021. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de man, maar het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd van zijn psychische problemen en de impact daarvan op zijn inkomen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.294.450/01
zaaknummer rechtbank : C/01/349628 / FA RK 19-3935
beschikking van de meervoudige kamer van 11 november 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.A. Knopper te Helmond,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.H.A.C. Waals te Helmond.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verbeterd bij herstelbeschikking van 22 april 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 14 mei 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 februari 2021.
2.2.
De vrouw heeft op 1 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van:
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 1 tot en met 6, met toelichting) van de advocaat van de vrouw van 24 september 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen (producties 5 tot en met 15, met toelichting) van de advocaat van de man van 27 september 2021.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot 1 november 2018 een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 (hierna: [minderjarige 1]),
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 (hierna: [minderjarige 2]), (hierna ook: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) vast te stellen.
4.2.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 15 augustus 2019 bepaald op € 251,50 per kind per maand.
4.3.
De grieven van de man zien op:
  • het oordeel van de rechtbank dat het inkomensverlies van de man verwijtbaar en voor herstel vatbaar is;
  • een beroep op de aanvaardbaarheidstoets.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de bestreden beschikking te wijzigen in die zin dat vastgesteld wordt dat de man ter zake kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen:
  • € 35,- per kind per maand in de periode van 1 augustus 2020 tot 21 oktober 2020;
  • € 50,- per kind per maand in de periode van 21 oktober 2020 tot en met december 2020;
  • € 40,- per kind per maand in de periode van 1 januari 2020 tot en met april 2021;
  • € 28,- per kind per maand in de periode van 1 mei 2021 tot en met juli 2021,
en de bijdrage met ingang van 1 augustus 2021 op nihil te bepalen, dan wel een bijdrage die het hof juist acht.
4.4.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de grieven van de man.
De vrouw verzoekt het hof het verzoek van de man ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen van de rechtbank, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
Ingangsdatum
5.2.
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de alimentatieverplichting bepaald op 15 augustus 2019. Deze datum is niet in geschil, zodat ook het hof van die ingangsdatum uitgaat.
De grieven van de man hebben uitsluitend betrekking op de periode vanaf 1 augustus 2020.
Behoefte kinderen
5.3.
De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van € 1.053,- per maand in 2020 en € 1.084,- per maand in 2021 is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht man
5.4.
De rechtbank heeft het volgende geoordeeld over het inkomen van de man.
De man was in dienst van [bedrijf] en hij ontving tot 6 augustus 2020 een ziektewetuitkering. Bij beschikking van de kantonrechter van 11 juni 2020 is met ingang van 6 augustus 2020 de arbeidsovereenkomst van de man bij [bedrijf] ontbonden. Met ingang van 6 augustus 2020 ontving de man een WW-uitkering. Met ingang van 21 oktober 2020 ontvangt de man een WIA-uitkering.
Uitgaande van het inkomen van de man in 2019, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2019 van [bedrijf], zijnde € 38.119,-, is de draagkracht van de man in dat jaar vastgesteld op € 503,- per maand, conform de door de advocaat van de man overgelegde draagkrachtberekening.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het inkomensverlies dat de man heeft geleden, aan zijn eigen gedragingen te wijten is (verwijtbaar inkomensverlies) en dat de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven (voor herstel vatbaar inkomensverlies) en dat, gelet op de zwaarwegende onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen, de vrouw dit ook van hem kan vergen.
5.5.
Het feitelijke inkomen van de man, alsmede de daaruit voortvloeiende draagkracht, is in hoger beroep niet in geschil. Daar komt het hof later op terug.
De man heeft in hoger beroep niet betwist dat het inkomensverlies als gevolg van het ontslag bij [bedrijf] verwijtbaar was. In hoger beroep is wel in geschil of uit moet worden gegaan van een hoger (fictief) inkomen, zoals de rechtbank heeft gedaan, omdat sprake is van voor herstel vatbaar inkomensverlies.
Voor herstel vatbaar inkomensverlies?
5.6.
De man heeft in hoger beroep aangevoerd dat inmiddels voldoende is komen vast te staan dat hij thans, mede gelet op zijn alcoholproblematiek, geestelijk niet in staat is enige werkzaamheden te verrichten. De man heeft een medisch onderzoeksverslag en arbeidsdeskundig rapport van het UWV (beide van 21 augustus 2020) en een verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV (22 oktober 2020) overgelegd. De man heeft psychische problematiek, bestaande uit beperkingen binnen het intelligentieprofiel en een persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige, antisociale en borderline trekken. Dit is gebleken uit een psychologisch onderzoek vanuit Novadic Kentron. In laatstgenoemde verzekeringsgeneeskundige rapportage heeft het UWV geconcludeerd dat er per 25 september 2020 geen benutbare arbeidsmogelijkheden zijn wegens een klinische opname. Daarin is sindsdien geen verandering ingetreden: de man is nog niet opgeroepen voor een herbeoordeling.
De man verwijst verder naar een tweetal e-mailberichten (beide van 27 september 2021) van zijn behandelend psychiater. In mei 2021 is de man opgenomen op de afdeling medium care dubbel diagnose in [plaats], met als doel
detoxen behandeling. De behandeling is op 27 juli 2021 beëindigd. Tijdens deze opname is vastgesteld dat de man leidt aan PTSS na een gecompliceerde gastric-bypass. Deze problematiek heeft tot het alcoholmisbruik geleid: als een vorm van zelfmedicatie. Concreet heeft de psychiater geconcludeerd dat de PTSS effect heeft op de zelfbeheersing van de man door het overstijgen van de draagkracht van de man die te maken heeft met onderdrukte biologische aspecten. Zo is sprake van angst voor controleverlies die zich uit in enorme stemmingswisselingen, deels doorvoelde angsten, paniek en daardoor alcoholgebruik welk gebruik het beeld verder negatief beïnvloedt.
De man wacht op een opname in een dubbel diagnose kliniek waar EMDR zal worden ingezet in verband met de PTSS. De man is gemotiveerd voor de behandeling en heeft al een positieve verandering gezien bij zichzelf.
De PTSS en de gevolgen daarvan voor de man maken dat de inkomensvermindering van de man niet voor herstel vatbaar is, althans niet tot op heden en niet zolang de behandeling van de man niet positief is afgerond.
5.7.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
en betwist dat uit door de man overgelegde stukken blijkt dat hij, ondanks de verslavingsproblematiek, niet kan werken. De vrouw kent mensen die met een alcoholverslaving leven én actief zijn op de arbeidsmarkt. De vrouw ziet niet in waarom de man dat niet zou kunnen.
De bij de man gediagnosticeerde beperkingen in het intelligentieprofiel en de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis maken niet dat de man niet in staat is te werken. De psychologen concluderen niet dat de man geestelijk niet in staat is om werkzaamheden te verrichten, noch dat de alcoholverslaving een ziekte is waartegen de man onvoldoende bestand is en die voortvloeit uit psychische problematiek. De man houdt het alcoholprobleem zelf in stand en kan het dus ook zelf, met hulpverlening, doorbreken.
De vrouw acht het verhaal van de man ter mondelinge behandeling ongeloofwaardig. Het komt haar voor dat de man excuses verzint om zijn alcoholmisbruik te rechtvaardigen. De man heeft kansen genoeg gehad om van zijn verslaving af te komen, die hij niet heeft gegrepen. Met het oog op zijn verantwoordelijkheden jegens de kinderen, had zij zich moeten realiseren dat hij als gevolg van zijn alcoholmisbruik niet meer in het levensonderhoud van zijn kinderen zou kunnen voorzien. De vrouw erkent dat de man tijdens de klinische/detox opnames geen inkomsten kon c.q. kan genereren, maar dat dient voor rekening en risico van de man te komen. Hij had immers al abstinent kunnen zijn als hij eerder andere keuzes had gemaakt, bijvoorbeeld door de beschikbare hulpverlening en hulpmiddelen behoorlijk te benutten.
De vrouw zet vraagtekens bij de conclusies van de behandelend psychiater van de man, aangezien de vrouw in verslagen onjuistheden leest over hetgeen rondom de operatie van de man is voorgevallen. De man heeft daarover niet geheel naar waarheid verklaard.
De vrouw stelt dat de man recente inkomensspecificaties dient over te leggen, zodat zijn actuele draagkracht (2020 en 2021) berekend kan worden.
5.8.
Het hof oordeelt als volgt.
5.8.1.
De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende concreet en met bewijsstukken onderbouwd gesteld, zodat als voldoende vaststaand wordt aangenomen, dat bij hem sprake is van langdurige en ernstige psychische problematiek, mogelijk met een oorsprong in de kindertijd. De psychische problemen van de man zijn verergerd na een ingrijpende operatie (gecompliceerde gastric-bypass) in 2016 met ernstige complicaties tot gevolg. De psychische problematiek van de man, onder meer PTSS, heeft geleid tot ernstig alcoholmisbruik van de man en problematisch en onaangepast gedrag. Een en ander heeft geleid tot het ontslag van de man bij [bedrijf] per 1 augustus 2020.
In de periode die thans aan het hof voorligt – 1 augustus 2020 tot heden – (maar ook al in de periode daarvoor) is de man veelvuldig (klinisch) opgenomen geweest in verband met behandeling van het alcoholmisbruik. De man heeft ter mondelinge behandeling van het hof onweersproken verklaard dat hij opgenomen is geweest in de periode van oktober 2020 tot januari 2021 en dat hij in 2021 tot heden al zeven maanden in totaal opgenomen is geweest. In de periodes tussen de opnames werd de man doorlopend ambulant begeleid door Novadic Kentron en Care Extra.
5.8.2.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat het aan de man zelf te wijten is dat hij door de klinische opnames niet in staat was inkomen te genereren, aangezien hij – zo begrijpt het hof de stellingen van de vrouw – eenvoudigweg wilskracht had kunnen en moeten tonen en zich ervan had moeten weerhouden naar de alcohol te grijpen. Deze stelling geeft blijk van een miskenning van feit dat alcoholverslaving een ziekte is, althans een onderliggende problematiek, die gepaard gaat met een verlies van controle en een verminderd oordeelsvermogen.
Bovendien is voldoende gebleken dat de man geprobeerd heeft zijn problematiek onder controle te krijgen, maar dat door het uitblijven van de juiste diagnose, een passende aanpak van de aan de alcoholverslaving ten grondslag liggende problematiek lang op zich heeft laten wachten. Een goede diagnose lijkt nu te zijn gemaakt, terwijl de man met de daarop gerichte aanpak inmiddels een verbetering in zijn situatie en algehele toestand ervaart. De eigenlijke (intensieve) behandeling van de gecompliceerde en ernstige problematiek van de man moet echter nog beginnen: de klinische opname is gepland op 14 oktober 2021. Het betreft een intensieve behandeling voor PTSS door middel van EMDR en de opname zal ongeveer twee maanden duren. De situatie rondom de man lijkt zich aldus te stabiliseren, maar er is, gezien de lange weg die de man nog heeft te gaan, nu geen zicht op bestendiging daarvan.
Het hof gaat voorbij aan het betoog van de vrouw dat de diagnose van de behandelend psychiater van de man niet betrouwbaar is, omdat deze volgens de vrouw (mede) gebaseerd is op door de man in geuite onwaarheden. Dit niet nader onderbouwde standpunt van de vrouw is onvoldoende om aan de diagnose van een gekwalificeerd deskundige voorbij te gaan.
5.8.3.
Hoewel aanvankelijk, na het ontslag van de man, nog enige restverdiencapaciteit bij de man werd aangenomen, is in de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 22 oktober 2020 geconcludeerd dat per 25 september 2020 sprake is van “een situatie van geen benutbare mogelijkheden wegens een klinische opname”. Er heeft sindsdien geen herbeoordeling plaatsgevonden en de man ontvangt nog steeds een volledige WIA-uitkering. Derhalve wordt aangenomen dat er in deze situatie sindsdien geen verandering is optreden, aangezien de man bijna doorlopend (klinisch) opgenomen is geweest en de man ook binnenkort weer een langdurige klinische opname te wachten staat.
5.9.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het inkomensverlies van de man als gevolg van zijn ontslag bij [bedrijf] tot op heden niet voor herstel vatbaar is en dat niet van herstel van het inkomensverlies in de nabije toekomst kan worden gegaan.
5.10.
Het hof gaat op grond van het voorgaande bij de vaststelling van de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie, anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking, uit van het feitelijke inkomen van de man.
Beoordeling draagkracht man
5.11.
De man heeft bij producties 11 tot en met 15 draagkrachtberekeningen overgelegd, gebaseerd op de uitkeringsspecificaties (WW en WIA) waaruit een fluctuerend (netto) inkomen blijkt. Ter mondelinge behandeling heeft het hof vanwege pragmatische redenen voorgesteld uit te gaan van de jaaropgave WIA/WW 2020, waaruit een totale WIA-uitkering van € 5.321,- blijkt, genoten over de periode van 21 oktober 2020 tot 31 december 2020 (zijnde circa 10 weken).
De man heeft ermee ingestemd dat het hof van deze gegevens uitgaat bij de vaststelling van zijn draagkracht van de man; de vrouw heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
5.12.
Geëxtrapoleerd naar een volledig jaar, bedraagt de WIA-uitkering van de man op jaarbasis € 27.669,-, te vermeerderen met de vakantietoeslag (8%), hetgeen neerkomt op een belastbaar jaarinkomen van € 29.883,-.
5.13.
Het hof houdt geen rekening met het loonbeslag, aangezien dat een vordering van de vrouw op de man betreft in verband met achterstallige alimentatietermijnen.
5.14.
Evenmin houdt het hof rekening met de bruto inhouding van € 145,- per maand op de WIA-uitkering van de man, aangezien dit een terugvordering van te veel ontvangen WW-uitkering betreft.
5.15.
De man is alleenstaand. Bij het berekenen van het netto besteedbaar inkomen ten behoeve van de bepaling van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting.
Onder de gegeven omstandigheden en op basis van de stukken van het geding stelt het hof het netto besteedbaar inkomen van de man in 2020 vast op € 1.743,- per maand.
5.16.
Het hof houdt rekening met de aflossing op de persoonlijke lening van de man van oorspronkelijk € 4.900,-. De man lost op deze lening af met een bedrag van € 89,- per maand (resterende looptijd: 54 maanden ten tijde van mondelinge behandeling van het hof).
De man heeft aangevoerd dat hij al met ingang van februari 2020 geen loon meer ontving, omdat hij niet voldeed aan zijn re-integratieverplichtingen: ook de gedragingen van de man destijds zijn in een ander licht komen te staan door de latere diagnostisering. Om vaste lasten te kunnen voldoen heeft de man de lening afgesloten. Een deel van het geleende bedrag is voorts besteed aan een vliegticket naar Zuid-Afrika in verband met een opname in een kliniek aldaar.
Het hof houdt rekening met deze schuld en verwijst ter onderbouwing hiervan naar hetgeen is overwogen in het kader van de beoordeling van de vraag of het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar iss.
Het hof concludeert dat de aflossingsverplichting ziet op een niet vermijdbare, niet verwijtbare schuld, waarvan het bestaan niet is betwist. Voorts heeft de vrouw de hoogte van de (rest)schuld niet betwist noch dat de man maandelijks met genoemd bedrag op de schuld aflost.
Dit brengt met zich dat het hof het draagkrachtloos inkomen van de man met die last zal verhogen.
5.17.
De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 975,- + 89,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.660,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen terzake van forfaitaire woonlasten vermeerderd met een bedrag van € 975,- aan overige lasten en genoemd aflossingsbedrag van € 89,- en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.18.
Het hof stelt de draagkracht van de man aldus vast op € 109,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.19.
De draagkracht van de vrouw, door de rechtbank vastgesteld op € 532,21 per maand in 2020 en 2021, is in hoger beroep niet in geschil, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Draagkrachtvergelijking
5.20.
De behoefte van de kinderen bedraagt zoals gezegd € 1.053,- per maand in 2020 en € 1.084,- per maand in 2021.
De draagkracht van alle onderhoudsplichtigen tezamen bezien, beschikken zij over onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien, zodat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Zorgkorting
5.21.
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat geen rekening dient te worden gehouden met zorgkorting.
Aanvaardbaarheidstoets
5.22.
Ter mondelinge behandeling van het hof heeft de man zijn beroep op de aanvaardbaarheidstoets ingetrokken zodat de grief ter zake niet meer hoeft te worden beoordeeld.
Conclusie kinderalimentatie
5.23.
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat het door de man aan de vrouw ter zake kinderalimentatie te betalen bedrag per 1 augustus 2020 € 109,- per maand, ofwel € 54,50 per kind per maand bedraagt.
Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie per 1 januari 2021 € 112,- per maand, ofwel € 56,- per kind per maand.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het de periode vanaf 1 augustus 2020 betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 zal betalen:
  • € 54,50 per kind per maand in de periode van 1 augustus 2020 tot 1 januari 2021,
  • € 56,- per kind per maand in de periode vanaf 1 januari 2021, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin, bijgestaan door de griffier, en is op 11 november 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.