ECLI:NL:GHSHE:2021:3381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
200.289.387_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de man, de biologische vader van de minderjarige [minderjarige], tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen. De man stelt dat er wel sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [minderjarige] in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man en de moeder van [minderjarige] hebben een korte affectieve relatie gehad, waaruit [minderjarige] is geboren. De man heeft gedurende de zwangerschap en na de geboorte enige betrokkenheid gehad, maar het contact is na 2014 verloren gegaan door de verhuizing van de moeder en het blokkeren van de man op sociale media.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de standpunten van beide partijen gehoord, evenals die van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige], ondanks het gebrek aan contact in de afgelopen jaren. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Het hof stelt de advocaat van de moeder in de gelegenheid om informatie te verstrekken over de statusvoorlichting aan [minderjarige] en houdt verdere beslissingen aan tot een pro forma zitting op 9 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 november 2021
Zaaknummer: 200.289.387/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/353841 / FA RK 19-6064
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.A. de Kock,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.A.J.C. Koopman-van Lieshout.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[partner] , de partner van de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2021, heeft de man verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen, de man ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot vaststelling van omgang en dit verzoek alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 juni 2021, heeft de moeder verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans zijn grief en verzoeken als rechtens ongegrond en/of onbewezen te verwerpen en/of af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. De Kock;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koopmans - van Lieshout;
- de partner van de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 oktober 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man van 16 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De man is de biologische vader van [minderjarige] .
De moeder heeft nu een affectieve relatie met de heer [partner] , die [minderjarige] op 5 december 2019 heeft erkend.
De moeder en de heer [partner] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.4.
De man voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen de man en [minderjarige] .
De man en de moeder hebben in 2013 een relatie met elkaar gekregen. De moeder heeft tijdelijk bij de man ingewoond. Zij wilden gaan samenwonen. De relatie tussen de man en de moeder heeft ongeveer een half jaar geduurd. De moeder heeft de relatie beëindigd toen ze drie maanden zwanger was van [minderjarige] .
De man was vanaf het begin van de zwangerschap betrokken bij [minderjarige] . De man en zijn familie waren blij met de zwangerschap. Hij informeerde bij de moeder hoe het ging tijdens de zwangerschap en ging met haar mee om een echo te maken. Na de geboorte van [minderjarige] heeft de moeder weer contact opgenomen met de man. De man heeft toen ook een periode contact gehad met [minderjarige] . Dit contact vond plaats bij de man thuis, in aanwezigheid van de moeder. Ook is de man [minderjarige] bij de moeder gaan bezoeken. De man is daar toen ook blijven slapen. In 2014 heeft [minderjarige] Sinterklaas gevierd bij de man en zijn familie. De man wilde en
wil deel uitmaken van het leven van [minderjarige] . De moeder had destijds hetzelfde voor ogen. Eind 2014 heeft de moeder de relatie opnieuw verbroken.
Dat er hierna geen contact meer is geweest tussen de man en [minderjarige] doet niet af aan de
nauwe persoonlijke betrekking en het family life die eerder zijn ontstaan. Het contact tussen de man en [minderjarige] heeft niet meer plaatsgevonden, omdat de moeder de man niet heeft geïnformeerd over haar verhuizing samen met [minderjarige] . De man heeft voldoende gedaan om [minderjarige] te vinden. De man had echter geen telefoonnummer en geen adres van de moeder. De moeder heeft de man - en ook de moeder van de man - geblokkeerd op facebook. Ook de familie van de moeder heeft de man - en ook de vriendin van de man - geblokkeerd op facebook. De man wist waar de ouders van de moeder woonden, maar de ouders hadden de man duidelijk gemaakt dat hij geen contact met hen moest zoeken. De man is het conflict toen uit de weg gegaan. Via via heeft de man op een gegeven moment gehoord dat de moeder in [woonplaats] woonde. Op 3 december 2019 heeft de advocaat van de man een brief aan de moeder gestuurd waarin de man de wens uitte om omgang met [minderjarige] te hebben. De partner van de moeder heeft [minderjarige] op 5 december 2019 erkend. De vader van de moeder heeft de advocaat van de man gebeld en meegedeeld dat van contact tussen de man en [minderjarige] geen sprake kon zijn.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het contact met [minderjarige] niet een belangrijk onderdeel vormt van de identiteit van de man en daarmee van zijn privéleven, dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM. [minderjarige] is altijd in gedachten geweest bij de man en hij is steeds onderdeel van zijn identiteit gebleven. [minderjarige] is het enige (biologische) kind van de man. De man draagt een foto van [minderjarige] bij zich en hij spreekt over [minderjarige] tegen anderen.
De moeder heeft na de mondelinge behandeling bij de rechtbank niets meer van zich laten horen. Haar op die mondelinge behandeling uitgesproken intentie om [minderjarige] statusvoorlichting te geven en tot begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] te komen was dus niet oprecht. De man kan dit niet begrijpen. Hij wil het leven van de moeder en haar gezin niet belasten. Er loopt geen procedure over de erkenning van [minderjarige] . De man vindt het belangrijk dat [minderjarige] weet dat de man zijn biologische vader is. De man wil alleen maar contact met [minderjarige] . De opbouw van het contact zal moeten worden begeleid in een omgangshuis.
De man vindt het fijn dat de partner van de moeder goed voor [minderjarige] zorgt. De man respecteert dat [minderjarige] opgroeit bij de moeder en haar partner.
Het gaat goed met de man. Hij woont samen en hij heeft werk als sloper in de bouw. Hij heeft samen met zijn partner de zorg voor de twee kinderen van zijn partner. Ook de stiefkinderen van de man zijn op de hoogte van het bestaan van [minderjarige] .
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Tussen [minderjarige] en de man bestaat geen nauwe persoonlijke betrekking.
Partijen hebben een korte affectieve relatie met elkaar gehad. De moeder woonde toen in [plaats 1] . Zij was vaak bij de man in [plaats 2] en sliep daar soms ook. Ten tijde van deze relatie is de moeder zwanger geraakt. De moeder gebruikte geen anticonceptiemiddelen. De moeder en haar familie waren blij met de zwangerschap. De moeder heeft de relatie met de man beëindigd, omdat zij zich in deze relatie niet veilig voelde. Bij de zwangerschap is de man niet of nauwelijks in beeld geweest. Hij is eenmaal met de moeder meegegaan naar een echo, omdat de moeder de man daarbij niet durfde te weigeren. De man is ook niet aanwezig geweest bij de bevalling. De moeder heeft de man op de hoogte gesteld van de geboorte van [minderjarige] . Zij deed dit voor [minderjarige] .
Na de geboorte is er maar een paar keer contact geweest tussen de man en [minderjarige] . De man kwam wel eens op bezoek bij de moeder in [plaats 1] . De man had dan geen oog voor [minderjarige] ,
maar wilde enkel aandacht van de moeder. De man is toen ook wel eens blijven slapen.
De moeder heeft in 2014 met [minderjarige] Sinterklaas gevierd met de man en zijn familie.
Eind 2014 heeft de moeder de man uit haar woning gezet.
De moeder is vervolgens eerst verhuisd binnen [plaats 1] en is daarna weer verhuisd. Zij heeft de
man daarvan niet op de hoogte gebracht, omdat zij op een vervelende manier uit elkaar waren gegaan. De moeder was “er klaar mee”. Zij heeft de man geblokkeerd op facebook.
De moeder heeft ook de grootmoeder van [minderjarige] (van vaderszijde) geblokkeerd. Ook de familie van de moeder heeft de man op sociale media geblokkeerd.
Het is niet aan de moeder te wijten dat er na eind 2014 geen contact meer heeft plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . De man heeft geen enkele interesse getoond in [minderjarige] . Hij had daarvoor voldoende mogelijkheden. Hij had berichten kunnen plaatsen op facebook van de moeder of van iemand die in het leven van de moeder was betrokken. De man is daarin niet actief geweest. Hij had ook de ouders van de moeder kunnen benaderen.
De moeder woont samen met haar partner. Zij is net bevallen en zorgt nu voor drie kinderen. De huidige procedure legt veel druk op de moeder en haar gezin. [minderjarige] zit in groep 4 van de basisschool. Het is een vrolijke en lieve jongen. [minderjarige] heeft nog geen statusvoorlichting gehad. Hij ziet de partner van de moeder als zijn vader. [minderjarige] stelt nog geen vragen.
De moeder acht het wel van belang dat [minderjarige] weet wie zijn biologische vader is, maar de statusvoorlichting dient zorgvuldig te gebeuren.
Daarbij komt dat er al geruime tijd andere zaken bij [minderjarige] spelen. Daarvoor is vanuit school hulpverlening door Koraal ingeschakeld. Deze andere zorgen hebben op dit moment prioriteit. Koraal is op de hoogte van het feit dat [minderjarige] niet weet wie zijn biologische vader is. Dit traject van statusvoorlichting zal ook door Koraal worden opgepakt, maar op dit moment is dat niet passend en in het belang van [minderjarige] .
3.6.
De partner van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling - in het kort - verklaard dat hij [minderjarige] als zijn kind ziet. Het verzoek van de man - na zo lange tijd - kwam voor hem als een verrassing. De partner van de moeder vindt het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] om omgang met de man op te starten. [minderjarige] heeft recentelijk een broertje gekregen en hij zit pas sinds kort in groep 4 van de basisschool.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht.
Het is in het belang van [minderjarige] om hem zo spoedig mogelijk onder begeleiding op een kindvriendelijke manier statusvoorlichting te geven. De moeder en haar partner dienen daarover in gesprek te gaan met Koraal. Er dient een plan te komen om [minderjarige] statusvoorlichting te geven. Een kind moet weten van wie hij afstamt. Indien de moeder en haar partner hierin geen verantwoordelijkheid nemen, kan de raad besluiten om een beschermingsonderzoek in te stellen. De raad heeft zorgen over [minderjarige] .
Oordeel van het hof
3.8.
Art. 1:377a lid 1 BW bepaalt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Het tweede lid bepaalt dat de rechter op verzoek van (een van) de ouders of van degene die in een nauwe persoonlijke
betrekking tot het kind staat, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt.
Het biologisch ouderschap - het gestelde feit dat het kind door de man bij de vrouw is
verwekt - is op zichzelf niet voldoende om een 'nauwe persoonlijke betrekking' tussen de man en het kind aan te nemen. De verwekker die stelt dat sprake is van een 'nauwe
persoonlijke betrekking' ('family life' in de zin van art. 8 EVRM) zal daartoe bijkomende
omstandigheden moeten aanvoeren.
Die bijkomende omstandigheden moeten gelegen zijn in hetzij de aard van zijn relatie met de moeder en in zijn betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte (in welk geval die omstandigheden moeten wijzen op voorgenomen gezinsleven (intended family life)), hetzij de band die na de geboorte tussen hem als vader en het kind is ontstaan (vgl. o.a. EHRM 1 juni 2004, LJN AQ0337, NJ 2004/667, rov. 37, en EHRM 15 september 2011, appl. nr. 17080/07, LJN BU7945, EHRC 2011/159, rov. 80-81).
3.8.1.
Niet ter discussie staat dat de man de biologische vader en de verwekker van [minderjarige] is.
Het hof is van oordeel dat er voor en na de geboorte van [minderjarige] een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] is ontstaan op grond van “intended family life”.
Het hof acht daarbij met name de volgende - uit de stukken en de mondelinge behandeling naar voren gekomen - omstandigheden van belang. Partijen hebben gedurende ongeveer een half jaar een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben min of meer met elkaar samengewoond. De moeder had een kamer in [plaats 1] , maar zij verbleef vaak bij de man in [plaats 2] en overnachtte daar regelmatig. Tijdens de relatie maakte de moeder geen gebruik van anticonceptiemiddelen. Ter mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat partijen zich hebben gerealiseerd dat de moeder zwanger zou kunnen raken en dat zij dat geen probleem vonden. Beide partijen waren ook blij met de zwangerschap van de moeder en ook hun wederzijdse families waren verheugd. De man is eenmaal met de moeder meegegaan om een echo te laten maken. Toen de moeder drie maanden zwanger was van [minderjarige] , heeft zij de relatie met de man verbroken en is zij teruggegaan naar haar kamer in [plaats 1] .
Na de geboorte van [minderjarige] heeft de moeder de man hiervan in kennis gesteld. Partijen hebben hierna nog tot eind 2014 een vorm van een relatie gehad. De moeder kwam in die periode bij de man in [plaats 2] en de man kwam ook wel bij de moeder en [minderjarige] in [plaats 1] en overnachtte daar soms. Partijen hebben in 2014 met [minderjarige] nog Sinterklaas gevierd bij de man en zijn familie.
Na de hernieuwde breuk tussen partijen is de moeder met [minderjarige] verhuisd. Zij heeft de man daarvan niet op de hoogte gesteld en zij heeft hem geen contactgegevens verstrekt. De moeder heeft de man en ook zijn moeder geblokkeerd op facebook. Ook de familie van de moeder heeft de man op sociale media geblokkeerd. De man wist niet waar de moeder met [minderjarige] woonde. De man heeft zich, nog voordat hij de verblijfplaats van de moeder kende, tot zijn huidige advocaat gewend voor advies. Toen de man erachter was gekomen waar de moeder woonde, heeft zijn advocaat de moeder op 3 december 2019 een brief gestuurd, waarin namens de man zijn wens werd uitgesproken om contact met [minderjarige] te hebben. [minderjarige] is vervolgens op 5 december 2019, twee dagen later, door de partner van de moeder erkend.
Het hof leidt uit bovengenoemde omstandigheden af dat beide partijen toen de moeder net zwanger was een wezenlijke rol voorzagen van de man als vader in het leven van [minderjarige] . Weliswaar is de relatie tussen partijen ruim voor de geboorte van [minderjarige] verbroken, maar na die geboorte hebben partijen nog ongeveer negen maanden een vorm van een relatie gehad. Ook het feit dat de moeder met [minderjarige] een gebeurtenis als Sinterklaas bij de man en zijn
familie heeft gevierd, illustreert dat de man werd gezien als een vader met een bepaalde rol in het leven van [minderjarige] .
Dat de man na de hernieuwde breuk tussen partijen eind 2014 geen contact meer met [minderjarige]
heeft gehad, leidt er in dit geval niet toe dat een nauwe persoonlijke betrekking tussen de
man en [minderjarige] niet meer bestaat. De moeder heeft zich immers min of meer onvindbaar
gemaakt voor de man, zodat het niet aan de man is te wijten dat hij het contact met [minderjarige] is kwijtgeraakt.
Het hof acht de man op grond van het voorgaande ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] .
3.8.2.
De man heeft uitgesproken dat het niet zijn bedoeling is om het juridisch vaderschap over [minderjarige] ter discussie te stellen. Het gaat er de man om dat [minderjarige] weet dat de man zijn biologische vader is en hem leert kennen. Ook wil de man in staat gesteld worden om - met een opbouw en zo nodig in eerste instantie onder begeleiding - een vorm van omgang met [minderjarige] te hebben. De man wil daarbij rekening houden met wat [minderjarige] aankan.
Met de raad acht ook het hof het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat hij weet wie zijn biologische vader is. De moeder heeft verklaard dat vanuit school hulpverlening door Koraal is ingeschakeld en dat Koraal ook de statusvoorlichting aan [minderjarige] voor zijn rekening zal nemen, maar dat op dit moment andere zorgen over [minderjarige] prioriteit hebben.
Het hof is niet op de hoogte van de inhoud van dit traject bij Koraal en acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht. Het hof acht het van belang om geïnformeerd te worden over het volgende:
- wat is de inhoud van het traject dat bij Koraal loopt?
- op welke manier en in welk stadium kan in samenspraak met de ouders van [minderjarige] en de man de statusvoorlichting aan [minderjarige] in dit traject worden ingepast?
Het hof stelt de advocaat van de moeder in de gelegenheid met het oog hierop navraag te doen bij Koraal en vervolgens het hof - en in afschrift de advocaat van de man en de raad - voor de hierna te noemen pro forma datum hierover schriftelijk te informeren.
De advocaat van de man en de raad zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na ontvangst van de informatie van de advocaat van de moeder hierop schriftelijk te reageren.
3.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 5 november 2020,
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de man ontvankelijk in zijn inleidend verzoek van 19 december 2019;
en alvorens verder te beslissen:
stelt de advocaat van de moeder in de gelegenheid om vóór de hierna te vermelden pro forma datum van 9 december 2021 het hof - en in afschrift de advocaat van de man en de raad - schriftelijk te informeren over het traject bij Koraal zoals hiervoor overwogen onder 3.8.2;
stelt de advocaat van de man en de raad in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de informatie van de advocaat van de moeder hierop schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 9 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans - Wijn en
E.M.C. Dumoulin en is op 11 november 2021 uitgesproken in het openbaar door
mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.