In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de man, de biologische vader van de minderjarige [minderjarige], tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen. De man stelt dat er wel sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [minderjarige] in de zin van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De man en de moeder van [minderjarige] hebben een korte affectieve relatie gehad, waaruit [minderjarige] is geboren. De man heeft gedurende de zwangerschap en na de geboorte enige betrokkenheid gehad, maar het contact is na 2014 verloren gegaan door de verhuizing van de moeder en het blokkeren van de man op sociale media.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de standpunten van beide partijen gehoord, evenals die van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige], ondanks het gebrek aan contact in de afgelopen jaren. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. Het hof stelt de advocaat van de moeder in de gelegenheid om informatie te verstrekken over de statusvoorlichting aan [minderjarige] en houdt verdere beslissingen aan tot een pro forma zitting op 9 december 2021.