Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en bijbehorende producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2021;
- de brief met stukken ter completering van het procesdossier in eerste aanleg, waaronder de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 26 januari 2021, ingekomen ter griffie op 18 juni 2021;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 9 september 2021;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 20 september 2021;
3.De beoordeling
Op 1 juli 2020 heeft [de werkgever] de loonbetaling aan [de werknemer] hervat.
heeft vervolgens verzocht om een nieuwe afspraak te plannen voor mediation. [de werkgever] heeft dat geweigerd.
primairde bestreden beschikking te vernietigen, de arbeidsovereenkomst te herstellen en [de werkgever] te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris vanaf 1 januari 2020 tot en met de dag van ontbinding (te vermeerderen met vakantietoeslag en dertiende maand) als te verhogen met 50% boete vanwege te late betaling en de wettelijke rente.
primair als subsidiairheeft [de werknemer] het hof ten slotte verzocht [de werkgever] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad, en – indien [de werkgever] niet binnen 14 dagen de verschuldigde bedragen betaalt – tot vergoeding van de wettelijke rente over de toegewezen bedragen.
voorwaardelijkincidenteel appel één grief aangevoerd, waarin zij zich op het standpunt stelt dat, mocht het hof tot de conclusie komen dat de ontbinding op grond van de verstoorde arbeidsverhouding niet had mogen plaatsvinden, het hof dan dient te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen door [de werknemer] (e-grond) door schending van haar re-integratieplicht. [de werkgever] heeft geconcludeerd tot afwijzing van [de werknemer] verzoeken, met veroordeling van [de werknemer] in de proceskosten in beide instanties (inclusief nakosten) en uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking.
voorwaardelijk(
‘Voor zover uw rechtbank de overeenkomst niet ontbindt op grond van het primair dan wel subsidiair verzochte van [de werkgever] ’) verzoek tot ontbinding heeft gedaan en de kantonrechter vervolgens niet aan het verzoek is toegekomen, omdat deze voorwaarde niet is vervuld. De kantonrechter heeft immers op het verzoek van [de werkgever] de arbeidsovereenkomst ontbonden waardoor het voorwaardelijke ontbindingsverzoek van [de werknemer] niet meer behandeld diende te worden. [de werknemer] had aldus geen recht op intrekking van haar – niet meer aan de orde zijnde - ontbindingsverzoek. Daarbij komt nog dat [de werknemer] in eerste aanleg de verstoorde verhouding heeft erkend (zie 4.24 verweerschrift) en zelf heeft aangevoerd dat zij telkens opnieuw burn-outklachten ervaart door het oplaaien van het conflict (volgens haar door [de werkgever] , zie 4.26 verweerschrift). De kantonrechter heeft daaruit terecht de logische conclusie getrokken dat de arbeidsovereenkomst ook in het belang van [de werknemer] diende te eindigen vanwege een verstoorde verhouding en dat het opzegverbod daar niet aan in de weg staat (artikel 7:671b lid 6 onderdeel b BW).
‘Ik denk niet dat ik beter kan worden bij deze werkgever’, welk standpunt ook overeenkomt met haar standpunt in eerste aanleg (geen terugkeer maar ontbinding). Na interruptie van haar advocaat, verklaarde zij vervolgens wél terug te willen keren als (1) het conflict tussen partijen is opgelost én (2) zij terug kan keren in dezelfde functie. Wat dat laatste (2) betreft heeft [de werkgever] aangevoerd dat zij haar vestiging in Nederland, waar [de werknemer] werkte, aan het afbouwen is en dat de functie van [de werknemer] niet meer bestaat. Volgens [de werknemer] bestaat haar functie nog wel, maar zij heeft dit standpunt niet onderbouwd. Aan de oplossing van het conflict (1) is bijna een jaar (al dan niet door beide partijen) gewerkt en het is niet gelukt. De bedrijfsarts heeft keer op keer gezegd dat [de werknemer] arbeidsgeschikt is
mitsde werksituatie zou worden opgelost. [de werknemer] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat haar burn-out is ontstaan in 2018 en dat zij thans nog steeds kampt met burn-out klachten. Ze komt er maar niet overheen, terwijl feitelijk (zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven) vast staat dat partijen al een jaar proberen naar een oplossing toe te werken. Dit nadat [de werknemer] in de periode van 28 maart 2018 - haar ziekmelding - tot de uitspraak naar aanleiding van het eerste ontbindingsverzoek (14 januari 2020) feitelijk geen werkzaamheden voor [de werkgever] heeft verricht (en ook daarna niet). Het hele traject heeft haar niet geholpen, mede omdat er geen oplossing is bereikt en deze evenmin nabij lijkt. Zoals [de werknemer] wenst terug te keren is dus niet mogelijk, nog los van het - onvoldoende weersproken - gegeven dat haar functie niet meer bestaat.
Dat [de werkgever] [de werknemer] daarna - in haar beleving - heeft ‘overspoeld’ met oproepen voor bezoeken aan de bedrijfsarts was van [de werkgever] niet handig, maar komt naar het oordeel van het hof óók - zo blijkt uit de feiten – door de opstelling van [de werknemer] , die zich meerdere keren ziek meldde met steeds wisselende klachten en bovendien niet altijd beschikbaar was voor de bedrijfsarts of de mediator. [de werkgever] heeft naar het oordeel van het hof in ieder geval wel geprobeerd om [de werknemer] weer aan het werk te krijgen en om de adviezen van de bedrijfsarts zoveel als mogelijk op te volgen. Dat dit niet is gelukt kan [de werkgever] misschien (deels) worden verweten, maar is haar in ieder geval niet als ernstig verwijtbaar handelen toe te rekenen. Dit betekent dat er geen basis is voor de toekenning van een billijke vergoeding. De derde en vierde grief slagen evenmin.
De kosten van juridische bijstand in de periode tussen de twee procedures kan niet worden toegewezen, omdat niet is uitgesplitst welke kosten toen zijn gemaakt. Voorts is wat die periode betreft het hof gebleken dat [de werknemer] procedeert op basis van een toevoeging en dat deze toevoeging- anders dan door [de werknemer] betoogd – in beginsel in stand blijft gezien de uitkomst van deze procedure. Zij lijdt dus niet de schade ten bedrage van de volgens haar omvangrijke kosten van rechtsbijstand, nog los van de vraag of sprake is geweest van een situatie die recht geeft op vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De vijfde grief faalt.