ECLI:NL:GHSHE:2021:336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.286.840_01 en 200.286.840_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige bij de vader, met de andere ouder als gezaghebbende

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016, bij zijn vader. De moeder, die in hoger beroep ging, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen en de uithuisplaatsing bij de grootouders voort te zetten. De rechtbank had eerder besloten dat de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk was, gezien de zorgen over de thuissituatie van de moeder en de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder voerde aan dat de grootouders in staat waren om voor de minderjarige te zorgen en dat de vader niet adequaat kon opvoeden. Het hof oordeelde echter dat de grootouders overbelast waren en dat de vader, die samen met zijn vriendin de zorg op zich nam, positieve opvoedkwaliteiten toonde. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de moeder zich buitengesloten voelde en dat er communicatieproblemen waren tussen de ouders. Het hof besloot de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. Tevens werd er aandacht gevraagd voor de communicatie tussen de ouders, waarbij de GI werd verzocht hen te begeleiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 februari 2021
Zaaknummers : 200.286.840/01 en 200.286.840/02
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/284936 / JE RK 20-2397 en C/03/284938 / JE RK 20-2398
in de zaak in hoger beroep (zaaknummer /01) en in de incidentele verzoeken (zaaknummer 02) van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A. Wijnands,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 24 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders, aldus de bestaande situatie, niet wordt gewijzigd hangende de verlengde ondertoezichtstelling.
Het hof heeft dit verzoek gekenmerkt met zaaknummer 200.286.840/
1.
2.2.
De moeder heeft daarbij verzocht als voorlopige voorziening te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing per 1 januari 2021 niet uitgevoerd mag en kan worden en dat voor de duur van één jaar de uitvoerbaarheidverklaring op wordt geheven dan wel wordt geschorst daar waar het gaat om de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader.
Het hof heeft dit verzoek gekenmerkt met zaaknummer 200.286.840/
2.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van gronden.
2.3.
Bij faxbericht van 11 januari 2021 heeft de moeder bezwaar gemaakt tegen het verweerschrift, omdat de termijn waarop dit uiterlijk kon worden ingediend 6 januari 2021 was.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wijnands;
  • de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de vader.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van 16 december 2020 van de advocaat van de moeder met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in kort geding van 12 november 2020;
  • het raadsrapport van 26 november 2019, overgelegd door mr. Wijnands;
  • de brief van de raad van 30 december 2020, waarin de raad aangeeft voornemens te zijn niet op de mondelinge behandeling te verschijnen;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Wijnands overgelegde printscreen van een Whatsapp gesprek tussen de ouders.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
  • [minderjarige] (hierna:
  • de ouders hebben sinds 29 juli 2020 samen het gezag over [minderjarige] (daarvoor oefende de moeder dit van rechtswege alleen uit);
  • sinds 1 oktober 2019 is er sprake van een (aanvankelijk: voorlopige) ondertoezichtstelling van [minderjarige] ;
  • in de periode van 1 oktober 2019 tot 31 januari 2020 heeft [minderjarige] op basis van een daartoe strekkende machtiging in een crisispleeggezin van Xonar verbleven;
  • op 31 januari 2020 is [minderjarige] geplaatst bij zijn grootouders (de ouders van de vader) op basis van een daartoe strekkende machtiging tot uithuisplaatsing.
Inleidend verzoek
3.2.
De GI heeft de rechtbank verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met één jaar en om een machtiging te verlenen om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader voor de duur van één jaar.
Bestreden beschikking
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 januari 2022 en heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag met ingang van 1 januari 2021 voor de duur van een jaar, aldus uiterlijk tot 1 januari 2022.
[minderjarige] verblijft sinds 1 januari 2021 bij de vader.
Verweerschrift GI niet tijdig
3.4.1.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de GI niet tijdig (art. 2.4.5. van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven) het verweerschrift heeft ingediend en dat dit verweerschrift dan ook niet meegenomen dient te worden in de procedure in hoger beroep.
3.4.2.
Het hof zal gelet op hetgeen bepaald is in art. 1.1.24 van het Procesreglement het verweerschrift in hoger beroep wel meenemen. De moeder is niet in haar procesbelang geschaad. Het verweerschrift is ingekomen op 8 januari 2021 en de mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2021 plaatsgevonden. De advocaat en de moeder hebben, zoals bevestigd op de mondelinge behandeling, voldoende tijd gehad om het verweerschrift door te nemen en zich voor te kunnen bereiden op de mondelinge behandeling. Er is derhalve geen strijd met de goede procesorde.
Standpunten in hoger beroep
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de uithuisplaatsing betreft en zij is van dat gedeelte van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft formeel geen grieven tegen de uithuisplaatsing, maar zij heeft er bezwaar tegen dat [minderjarige] bij de vader is geplaatst. De moeder voelt zich hierdoor erg tekort gedaan. De moeder is door de GI te vroeg afgeserveerd met de gedachte dat [minderjarige] beter af zou zijn bij de vader. [minderjarige] had bij de grootouders moeten blijven. Onvoldoende is vast komen te staan dat het laten voortduren van de uithuisplaatsing bij de grootouders niet kan worden voortgezet. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de grootouders overbelast zouden zijn en de zorg voor [minderjarige] niet langer zouden kunnen dragen. Op 27 oktober 2020 waren de grootouders nog prima in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen, hetgeen werd bevestigd door de GI, om vervolgens twee weken later volledig overbelast te moeten worden geacht.
De moeder heeft maar drie uur per twee weken begeleid contact met [minderjarige] ; dat is erg weinig. De moeder voelt zich buitenspel gezet. Er hebben bovendien nog geen nieuwe gesprekken plaatsgevonden tussen de moeder en de GI.
De vader doet al een half jaar niets met het gezamenlijk ouderlijk gezag. Het doet de vraag opwerpen of hij in staat is om met de moeder in het belang van [minderjarige] te communiceren.
De moeder is onrustig en die onrust wordt veroorzaakt door de GI. De moeder heeft het gevoel dat de vader en de GI een blok vormen tegen haar.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
Er zijn te veel zorgen in de thuissituatie van de moeder, vooral ook gelegen in haar persoonlijke problematiek, om [minderjarige] op een veilige adequate gestructureerde manier te kunnen opvoeden/begeleiden. Daarbij heeft [minderjarige] gezien zijn ‘special needs’ extra ondersteuning nodig. Vanuit dat gegeven is gekeken naar wat de vader in de opvoeding kan bieden. Dit proces werd versneld nadat de grootouders steeds meer aangaven dat de opvoeding van [minderjarige] hen te veel werd. Soms vroegen ze de vader en zijn vriendin om hulp. Inmiddels hadden [organisatie] , pleegzorg en de GI al meer zicht op het opvoedhandelen van de vader. De vader en zijn vriendin zijn jonge, energieke, fanatieke opvoeders en hebben goede opvoedcapaciteiten laten zien. De GI krijgt positieve informatie van de hulpverlening van [organisatie] en ook van het dagverblijf waar [minderjarige] naar toe gaat over de vader. De vader werkt goed samen met de GI en stelt zich op alle fronten betrouwbaar op. Gezien de positieve bevindingen vanuit het verslag van [organisatie] en de eigen bevindingen van de GI, kan er geconcludeerd worden dat er voor [minderjarige] opgroeimogelijkheden/kansen bij vader zijn. De vader kan voldoende adequaat aansluiten bij [minderjarige] . Het gaat nu heel goed met [minderjarige] . Hij is rustig en makkelijk aanspreekbaar. De GI ziet al een positieve verandering in zijn gedrag sinds hij bij de vader verblijft.
De GI heeft de moeder in december 2020 een paar keer uitgenodigd voor een gesprek, maar zij ging hier twee keer niet op in. De GI heeft ook een cc van die uitnodiging naar de persoonlijk begeleider van de moeder gestuurd, maar ook hij kreeg geen reactie van de moeder. Begin januari 2021 kon de GI zelf niet. Eind januari 2021 staat een nieuw gesprek gepland. Het is lastig om met de moeder in gesprek te gaan. Het zou goed zijn als er iemand mee komt naar de gesprekken om haar te begeleiden. De vader heeft geen begeleiding nodig. De vader wil communiceren met de moeder, maar weet soms niet hoe. Hij vraagt de GI dan om advies of het bijvoorbeeld niet te pijnlijk is voor de moeder als hij haar een filmpje van [minderjarige] stuurt. Omdat de moeder heel gevoelig kan reageren, is de vader bang dat het verkeerd overkomt.
3.7.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij bang is dat hij een conflict krijgt met de moeder; de uithuisplaatsing ligt erg gevoelig. De vader vindt niet dat de angst voor conflicten hem belemmert in de communicatie met de moeder.
Hij wacht op een weg die ingeslagen wordt door de GI, waarin wordt gewerkt aan de onderlinge communicatie.
Het hof overweegt het volgende.
* Incidentele verzoeken (/02)
3.8.1.
Het hof heeft ter zitting van 14 januari 2021 medegedeeld dat in de hoofdzaak en in het incidentele verzoek uitspraak zal worden gedaan op 4 februari 2021. De moeder heeft om deze reden haar incidentele verzoek ingetrokken, waarbij mr. Wijnands graag opgemerkt wenst te zien dat hij dit onder gezond protest heeft gedaan.
Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar incidentele verzoeken.
* Hoofdzaak (/01)
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Uit het raadsrapport van 26 november 2019 is gebleken dat de 4-jarige [minderjarige] te kampen heeft met een ontwikkelingsachterstand (zowel qua taal, spraak als motorisch) en gedragsproblemen. De raad heeft grote zorgen over de ongestructureerde situatie waarin [minderjarige] bij de moeder is opgegroeid. Bij de moeder is sprake van een belast verleden, persoonlijke problematiek en een verstandelijke beperking. [minderjarige] is getuige geweest van huiselijk geweld tussen zijn ouders en waarschijnlijk heeft [minderjarige] onvoldoende basale zorg ontvangen. [minderjarige] heeft eind 2019 enkele maanden in een crisispleeggezin van Xonar verbleven. Deze plaatsing is beëindigd, omdat de toenmalige pleegouders het gedrag van [minderjarige] te complex vonden en hij niet meer te hanteren was in hun gezinsstructuur. Daarna verbleef [minderjarige] ongeveer een jaar bij zijn grootouders en sinds begin januari 2021 verblijft hij bij de vader.
3.8.4.
Het hof is van oordeel dat de moeder, gelet op haar persoonlijke problematiek en cognitieve beperking, thans niet in staat is aan [minderjarige] de opvoedingsomgeving te bieden die hij nodig heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij inziet dat er op dit moment geen sprake kan zijn van een thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar. Het hoger beroep van de moeder richt zich dan ook niet zozeer tegen de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing op zichzelf, maar dat deze machtiging bij de vader ten uitvoer is gelegd. De moeder had liever gezien dat [minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootouders was blijven wonen. Het hof is echter van oordeel dat de GI voldoende heeft onderbouwd dat de grootouders de zorg voor [minderjarige] niet meer aankonden. [minderjarige] is zeer druk/beweeglijk en hij kan erg gefrustreerd gedrag laten zien. [minderjarige] wil graag zijn zin krijgen en dramt vaak door. De GI beschrijft dat [minderjarige] in onveilige situaties terecht kan komen als men geen “ogen in de rug heeft”. Voor het hof staat vast dat de opvoeding van [minderjarige] veel energie en geduld vraagt van zijn opvoeders: meer dan een gemiddeld kind van deze leeftijd. De grootouders hebben één jaar voor [minderjarige] gezorgd en de vader was al vaak bij zijn ouders thuis om hen te ondersteunen in de opvoeding van [minderjarige] . De grootouders hadden aangegeven dat zij op langere termijn de opvoeding van [minderjarige] (door zijn problematiek en zijn soms onuitputtelijke energie) niet meer zouden kunnen dragen. Het is dan ook niet van de ene op de andere dag ontstaan dat de grootouders overbelast zijn geraakt in de zorg voor [minderjarige] .
Nu de grootouders niet meer voor [minderjarige] kunnen zorgen en de moeder ook niet, is het begrijpelijk dat de GI heeft ingezet op een onderzoek naar de opvoedmogelijkheden van de vader en daarna op een plaatsing van [minderjarige] bij de vader. De plaatsing is goed verlopen. De vader wordt gezien als een responsieve en sensitieve opvoeder die voldoende opvoedkwaliteiten in huis heeft om goed voor [minderjarige] te kunnen zorgen. In de korte tijd dat [minderjarige] nu bij de vader verblijft, ziet de GI al een positieve ontwikkeling bij [minderjarige] .
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de beslissing om [minderjarige] bij de vader te plaatsen, in het belang van [minderjarige] is.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Tot slot
3.8.5.
De ouders hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om samen te werken aan hun onderlinge verstandhouding. Het is duidelijk dat zij moeite hebben om met elkaar te communiceren: vanuit de moeder is er een groot wantrouwen richting de vader en de vader is terughoudend in zijn communicatie met de moeder, omdat hij bang is voor conflicten met haar. In de visie van het hof hebben beide ouders daar begeleiding van de GI bij nodig. De vader moet leren hoe hij zelf het beste kan communiceren met de moeder. De moeder moet leren te vertrouwen op de vader. Daarom dient de GI hulp in te zetten voor
beideouders, zodat zij kunnen leren hoe zij met elkaar moeten communiceren over [minderjarige] .
Ook dient de GI aandacht te hebben voor het feit dat de moeder het gevoel heeft dat de GI en de vader een front vormen tegen haar. Het hof tekent daar nog bij aan dat de cognitieve beperking van de moeder er wellicht toe bijdraagt dat de samenwerking met de GI stroef verloopt en afspraken lastig tot stand komen. Het hof geeft de moeder en de GI dan ook in overweging dat een derde met de moeder meegaat naar de gesprekken die zij met de GI heeft, zodat zij kan worden geholpen een en ander beter te begrijpen en in perspectief te plaatsen.
3.9.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met nummer 200.286.840/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met nummer 200.286.840/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar incidentele verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.N.M. Antens en P. Vlaardingerbroek en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.