ECLI:NL:GHSHE:2021:3359

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.295.413_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in kort geding m.b.t. opheffing bewijsbeslag en verbeuring dwangsommen

In deze zaak gaat het om een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding, waarbij de opheffing van bewijsbeslag en de verbeuring van dwangsommen aan de orde zijn. De eiseres, een besloten vennootschap, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, dat op 6 mei 2021 is gewezen. De voorzieningenrechter had in reconventie beslist dat het bewijsbeslag op gegevensdragers van de gedaagde, een andere besloten vennootschap, moest worden opgeheven. De eiseres vordert nu schorsing van deze uitvoerbaarverklaring, omdat zij vreest dat zonder schorsing haar hoger beroep illusoir zou zijn. De gedaagden betwisten dat er een incident is ingesteld en stellen dat de eiseres niet duidelijk heeft gemaakt dat zij een incidentele vordering heeft ingesteld. Het hof overweegt dat de eiseres niet in haar procesbelangen is geschaad door het ontbreken van een duidelijke vermelding van het incident in de titel van de dagvaarding. Het hof zal de incidentele vordering van de eiseres in behandeling nemen en heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over haar belang bij de vordering, nu zij eerder verlof heeft gekregen voor bewijsbeslag. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.295.413/01
arrest van 9 november 2021
gewezen in het incident ex 351 Rv in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [besloten vennootschap 1] ,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur te Eindhoven,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats]
3.
[geïntimeerde 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
verweerders in het incident,
hierna te noemen: respectievelijk [geïntimeerde 1] , [besloten vennootschap 2] en [besloten vennootschap 3] , gezamenlijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 mei 2021, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [besloten vennootschap 1] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/289380 / KG ZA 21-94)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties, tevens houdende een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis;
  • de antwoordconclusie in het incident met producties;
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak, tevens voorwaardelijk incidenteel appel, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.1.
[geïntimeerde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [besloten vennootschap 2] . [besloten vennootschap 2] is voor 1/3e deel aandeelhouder van [besloten vennootschap 4] die op haar beurt enig aandeelhouder is van [besloten vennootschap 1] . [besloten vennootschap 2] was tot 28 januari 2019 een van de drie bestuurders van [besloten vennootschap 4] en [besloten vennootschap 1] . [besloten vennootschap 2] is verder bestuurder en aandeelhouder van [besloten vennootschap 3] .
3.1.2.
[besloten vennootschap 1] is verwikkeld in drie procedures: een procedure tegen [besloten vennootschap 4] , [besloten vennootschap 2] en [geïntimeerde 1] , een procedure tegen twee voormalige werknemers die na de opzegging van hun arbeidsovereenkomst samen met [geïntimeerde 1] zijn gaan participeren in [besloten vennootschap 3] , en een procedure tegen haar voormalige klant [besloten vennootschap 5] (hierna: [besloten vennootschap 5] ) die is overgestapt naar [besloten vennootschap 3] . In de procedure tegen [besloten vennootschap 5] is onder meer aan de orde of [besloten vennootschap 1] de auteursrechten op de door haar aan [besloten vennootschap 5] geleverde software heeft overgedragen. [besloten vennootschap 5] stelt dat dit het geval is en beroept zich daarbij op een door [geïntimeerde 1] namens [besloten vennootschap 1] getekende overeenkomst van 14 februari 2016.
In de procedure tegen de twee voormalige werknemers gaat het over de vraag of [besloten vennootschap 1] deze werknemers kan houden aan de overeengekomen concurrentie- en relatiebedingen. De twee werknemers stellen dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en beroepen zich daarbij op een foto van een brief van 7 september 2018 van [besloten vennootschap 1] aan een van de twee werknemers die namens [besloten vennootschap 1] door [geïntimeerde 1] was ondertekend.
3.1.3.
Bij beschikking van 9 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter op verzoek van [besloten vennootschap 1] verlof verleend om ten laste van [geïntimeerde 1] , [besloten vennootschap 2] en [besloten vennootschap 3] bewijsbeslag te leggen op de originele brief van 7 september 2018 en de originele overeenkomst met [besloten vennootschap 5] en op alle documenten (in elektronische vorm, lokaal opgeslagen of op externe (netwerk) computers, PC’s, Laptops, telefoons, tablets, USB-sticks, servers of andere gegevensdragers), waaronder maar niet beperkt Word-documenten en correspondentie (waaronder e-mails en Whatsapp-gesprekken) met betrekking tot de brief of de overeenkomst of waarin naar de brief of naar de overeenkomst wordt verwezen.
3.1.4.
Op 18 februari 2021 heeft de deurwaarder met voornoemd verlof van de voorzieningenrechter het bewijsbeslag gelegd op onder meer een Notebook Toshiba, een Notebook Acer, een Notebook MS 15530774853 en een smartphone iPhone XR van (volgens [geïntimeerde 1] ) [besloten vennootschap 6] (alle op locatie gekopieerd).
3.1.5.
[geïntimeerde 1] is bestuurder van [besloten vennootschap 6] .
3.2.
Bij vonnis van 6 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter, voor zover in dit incident van belang, in reconventie op vordering van [geïntimeerden] :
  • het ten laste van [besloten vennootschap 6] gelegde beslag op de hiervoor genoemde gegevensdragers opgeheven en bepaald dat binnen vijf dagen na het vonnis alle gegevensdragers en alle gemaakte kopieën daarvan, waarop beslag is gelegd, althans die toebehoren aan [besloten vennootschap 6] , dienen te worden geretourneerd;
  • bepaald dat [besloten vennootschap 1] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij nalaat voornoemde zaken van [besloten vennootschap 6] te (laten) retourneren een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 met een maximum van € 50.000,00.
De voorzieningenrechter heeft daarbij, kort samengevat, overwogen dat geen verlof is verleend voor beslag ten laste van [besloten vennootschap 6] .
De voorzieningenrechter heeft dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
[besloten vennootschap 1] komt van voornoemd vonnis in hoger beroep en vordert schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis, voor zover daarin in reconventie is beslist tot de opheffing van het bewijsbeslag ten laste van [besloten vennootschap 6] en de daaraan verbonden verbeuring van dwangsommen door [besloten vennootschap 1] . [besloten vennootschap 1] legt aan haar incidentele vordering ten grondslag dat zonder schorsing van de tenuitvoerlegging het hoger beroep mogelijk illusoir zou zijn. [besloten vennootschap 1] verwijst in dat verband naar een emailbericht van de deurwaarder van 18 mei 2021 waarin deze aangeeft dat als tot opheffing van het beslag wordt overgegaan en in de appelprocedure anders wordt beslist, er geen data ter inzage meer beschikbaar zullen zijn op basis van het bewijsbeslag waarvoor bij beschikking van 9 februari 2021 verlof is verleend. [besloten vennootschap 1] voert verder aan dat schorsing gerechtvaardigd is gelet op het bij vonnis in kort geding van 12 mei 2021 verleende verlof voor bewijsbeslag ten laste van [besloten vennootschap 6] dat zich uitstrekt tot de informatie en documenten die zijn aangetroffen op de in het bestreden vonnis genoemde gegevensdragers van [besloten vennootschap 6] .
3.4.
[geïntimeerden] betwisten dat [besloten vennootschap 1] een incident heeft ingesteld. Zij stellen in dat verband dat [besloten vennootschap 1] in de titel van de dagvaarding niet duidelijk heeft vermeld dat een incident wordt ingesteld, terwijl het thans geldende Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: het LPR) dit juist voorschrijft. Verder voeren zij aan dat in de indeling van de dagvaarding spoedappel evenmin kenbaar wordt gemaakt dat een incident wordt ingesteld en dat in het petitum van de dagvaarding evenmin een incidentele vordering voorkomt. Voor zover [besloten vennootschap 1] wel een incidentele vordering heeft ingesteld, moet deze volgens [geïntimeerden] worden afgewezen, omdat deze op onduidelijke wijze kenbaar is gemaakt. [geïntimeerden] wijzen er ten slotte op dat [besloten vennootschap 1] in de kort geding procedure die heeft geleid tot het vonnis van 12 mei 2021 niet heeft weersproken dat zij in hoger beroep geen incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging heeft ingesteld.
3.5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 2.15 van het LPR wordt van een partij die een incident instelt, verwacht dat zij dit op duidelijk kenbare wijze in de titel van haar processtuk vermeldt. Aan [geïntimeerden] kan worden toegegeven dat [besloten vennootschap 1] dit heeft nagelaten. Hierop is echter geen sanctie gesteld. Met voornoemde bepaling wordt tot uitdrukking gebracht dat voor de andere partij (en het hof) voldoende kenbaar moet zijn dat een vordering in incident wordt ingesteld. Alleen al door de door het hof aan [geïntimeerden] gegeven termijn voor antwoord in incident hadden [geïntimeerden] alert moeten zijn op een incidentele vordering van [besloten vennootschap 1] . De omstandigheid dat in het petitum van de dagvaarding in hoger beroep een dergelijke vordering niet voorkomt, doet daaraan niet af. Bij (oppervlakkige) bestudering van de inhoud van de dagvaarding had het [geïntimeerden] niet kunnen ontgaan dat voor het geval het hof het verzoek om het hoger beroep te behandelen als een spoedappel afwijst (wat aan de orde is), [besloten vennootschap 1] het hof vraagt de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in reconventie te schorsen totdat in hoger beroep is beslist (punt 3 appeldagvaarding onder het kopje ‘voorlopige voorziening’). [geïntimeerden] zijn ook niet in hun procesbelangen geschaad door het niet vermelden door [besloten vennootschap 1] van de incidentele vordering in de titel van haar appeldagvaarding, aangezien zij door het hof in de gelegenheid zijn gesteld om tegen deze vordering verweer te voeren. Het verweer van [geïntimeerden] wordt dus verworpen.
De stelling van [geïntimeerden] , waar [besloten vennootschap 1] in het incident niet op heeft kunnen reageren, dat [besloten vennootschap 1] in een ander kort geding niet heeft weersproken dat zij in dit hoger beroep geen incidentele vordering zou hebben ingesteld, leidt niet tot een andere uitleg van het gestelde in de appeldagvaarding.
3.6.
Het hof komt vervolgens toe aan de beoordeling van de incidentele vordering. [besloten vennootschap 1] vraagt de schorsing van de tenuitvoerlegging bij wege van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv. Het hof zal deze vordering opvatten als een incidentele vordering ex artikel 351 Rv.
3.7.
Voordat het hof evenwel toekomt aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering, moet eerst de vraag worden beantwoord welk belang [besloten vennootschap 1] heeft bij deze vordering, nu [besloten vennootschap 1] bij beschikking van 12 mei 2021 alsnog verlof heeft gekregen om bewijsbeslag te leggen ten laste van [besloten vennootschap 6] . Het hof zal [besloten vennootschap 1] in de gelegenheid stellen om zich bij akte hierover uit te laten.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden
In de hoofdzaak
3.9.
Het hof stelt vast dat er in de hoofdzaak een mondelinge behandeling is gepland op 11 januari 2022 om 15.00 uur. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 7 december 2021 voor akte aan de zijde van [besloten vennootschap 1] zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.7;
in de hoofdzaak:
verstaat dat er een mondelinge behandeling staat gepland op 11 januari 2022 om 15.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 november 2021.
griffier rolraadsheer