3.7.Om bovenstaande redenen verwerpt het hof de grieven I, II en III. Het hof neemt evenals de kantonrechter tot uitgangspunt dat de huurachterstand over de periode tot en met januari 2020 € 4.641,35 bedraagt.
Met betrekking tot grief IV: tekortkoming door zich niet langer te laten begeleiden?
3.8.1.Grief IV is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarde om zich te laten begeleiden. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] dat het initiatief om de begeleiding te beëindigen van [bewindvoerder] kwam aangezien [bewindvoerder] een verzoek tot ontslag van haar als bewindvoerder heeft ingediend bij de kantonrechter.
3.8.2.Het hof verwerpt dit betoog. [bewindvoerder] heeft het verzoek tot ontslag van haar als bewindvoerder immers ingediend omdat de bewindvoerder persoonlijk door [appellant] was bedreigd. Bovendien blijkt uit de beschikking van 3 juli 2019 waarbij het bewind is opgeheven, dat [appellant] geen andere bewindvoerder wil accepteren en zelf opheffing van het bewind wenst. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de beëindiging van het bewind door [appellant] zelf is veroorzaakt. Hetgeen [appellant] overigens in de toelichting op de grief nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Waar [appellant] zelf heeft veroorzaakt dat het bewind eindigde is hij tekortgeschoten in de nakoming van de artikelen 8.1.1 en 8.1.2 van de huurovereenkomst.
Met betrekking tot grief V: tekortkoming door vervuiling van woning en tuin?
3.9.1.Grief V is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door de woning en de tuin sterk te (laten) vervuilen. In de toelichting op de grief betwist [appellant] niet dat hij de woning en de tuin sterk heeft vervuild dan wel laten vervuilen. Hij betoogt echter dat in de inleidende dagvaarding geen beroep is gedaan op deze tekortkoming. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter in strijd met artikel 24 Rv de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, aangevuld.
3.9.2.Het hof verwerpt deze grief om de volgende redenen. Woonpartners heeft voorafgaand aan de comparitie onder meer foto’s van het gehuurde toegezonden aan de kantonrechter en de wederpartij. In de begeleidende brief heeft Woonpartners gesteld dat uit de foto’s volgt dat sprake is van vervuiling van het gehuurde (onder meer uitwerpselen in de woning) en dat het gehuurde niet goed wordt onderhouden. Ook staat in de brief dat tijdens de zitting een beroep op de aanvullende stukken (waaronder de genoemde foto’s) zal worden gedaan. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt vervolgens dat Woonpartners ter zitting heeft gesteld dat sprake is van meerdere tekortkomingen, waaronder de tekortkoming door het ernstig laten vervuilen van de woning met (onder meer) uitwerpselen van honden, hetgeen leidt tot stankoverlast en vliegenoverlast voor de omwonenden. Woonpartners heeft dus door het toezenden van de foto’s en in elk geval ter zitting de grondslag van haar vordering aangevuld met de genoemde vervuiling en daardoor veroorzaakte overlast. Uit het vonnis blijkt dat de kantonrechter deze vermeerdering van de gronden van de eis heeft toegestaan. Voor zover [appellant] daar een grief tegen heeft willen richten, geldt dat tegen het toelaten van de vermeerdering van de gronden van de eis geen hogere voorziening open staat (artikel 130 lid 2 Rv). Dit brengt tevens mee dat de kantonrechter niet de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, heeft aangevuld maar de vordering heeft beoordeeld op basis van de feiten die Woonpartners daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Met betrekking tot grief VI: tekortkoming door geen hoofdverblijf te houden in het gehuurde?
3.10.1.Grief VI is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door gedurende enige tijd niet zijn hoofdverblijf te houden in het gehuurde. In de toelichting op deze grief betoogt [appellant] onder verwijzing naar grief V dat in de inleidende dagvaarding geen beroep is gedaan op deze tekortkoming. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter in strijd met artikel 24 Rv de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, aangevuld.
3.10.2.Het hof verwerpt deze grief omdat uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen blijkt dat Woonpartners tijdens die zitting onder meer heeft aangevoerd dat [appellant] geen hoofdverblijf houdt in het gehuurde en dat hij daardoor tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft dus niet de feiten aangevuld die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, maar de vordering beoordeeld op basis van de feiten die Woonpartners daaraan ten grondslag heeft gelegd. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rov. 3.9.2 is overwogen. Tegen het feit dat de kantonrechter de vermeerdering van de gronden van de eis op dit punt heeft toegelaten, staat geen hogere voorziening open.
3.10.3.Naar het hof begrijpt, stelt [appellant] in de toelichting op de grief ook dat hij op enig moment na de comparitie van partijen weer wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde is gaan houden, althans wilde gaan houden. Daardoor wordt de tekortkoming die er tijdens het bestaan van de huurovereenkomst enige tijd is geweest, echter niet ongedaan gemaakt. Ook in zoverre verwerpt het hof de grief.
Met betrekking tot grief VII: rechtvaardigen te tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst?
3.11.1.Grief VII is naar de kern genomen gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden gevolgen rechtvaardigen. Volgens [appellant] is de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd. [appellant] voert daarvoor verschillende argumenten aan, die het hof hieronder zal behandelen.
3.11.2.[appellant] heeft in de toelichting op de grief allereerst verwezen naar hetgeen hij in de toelichting op de grieven IV, V, en VI heeft aangevoerd. Die verwijzing kan [appellant] niet baten. Het hof heeft de grieven IV, V en VI immers in het bovenstaande verworpen.
3.11.3.[appellant] heeft in de toelichting op de grief voorts aangevoerd dat de huurachterstand niet zodanig hoog is dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Volgens [appellant] is uit rov. 4.5 van het vonnis af te leiden dat de kantonrechter uitgaat van een huurovereenkomst van vier maanden.
3.11.4.Het hof verwerpt ook dit onderdeel van de grief. De overweging van de kantonrechter in rov. 4.5 dat sprake is van een huurachterstand van vier maanden, sluit aan op rov. 4.1 van het vonnis, waarin staat dat de huurachterstand over de maanden oktober 2019 tot en met januari 2020 € 4.641,35 bedraagt. Die overweging bevat echter een kennelijke verschrijving. Het genoemde bedrag is juist maar dat betreft niet de huurachterstand over de maanden oktober 2019 tot en met januari 2020 maar mede de huurachterstand over de daaraan voorafgaande maanden. Het gaat over de periode tot en met januari 2020 om een huurachterstand van meer dan acht maanden. Een huurachterstand van een dergelijke omvang is in beginsel voldoende ernstig om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daar komt bij dat [appellant] in zijn appeldagvaarding van 23 april 2020 niet heeft gesteld dat hij de vanaf januari 2020 vervallen termijnen februari tot en met april 2020 heeft voldaan, laat staan dat hij de bestaande achterstand in enige mate heeft verkleind. [appellant] laat in zijn appeldagvaarding dus alle ruimte voor de veronderstelling dat de huurachterstand inmiddels verder is opgelopen. Woonpartners heeft dat in punt 55 van de memorie van antwoord van 12 mei 2020 bevestigd. Volgens Woonpartners zijn de nieuw vervallen termijnen tot en met mei 2020 onbetaald gebleven, waardoor de huurachterstand ten tijde van de memorie van antwoord volgens Woonpartners is opgelopen tot € 6.815,23. [appellant] heeft hier niet meer op gereageerd, maar vast staat in elk geval dat in januari 2020 sprake was van een huurachterstand van meer dan acht maanden.
3.11.5.[appellant] voert in de toelichting op de grief voorts aan dat de tekortkomingen van hem in de nakoming van de huurovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Volgens [appellant] heeft hij grote belangen bij voortzetting van de huurrelatie, en moet een afweging van de wederzijdse belangen in zijn voordeel uitvallen.
3.11.6.Het hof stelt bij de beoordeling van dit onderdeel van de grief het volgende voorop. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.11.7.Bij toetsing van de feiten en omstandigheden van dit geval aan deze maatstaf, is het hof van oordeel dat het samenstel van tekortkomingen voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De belangrijkste tekortkoming is het vanaf een bepaald moment geheel onbetaald laten van de huur, waardoor de huurachterstand steeds verder is opgelopen, in elk geval tot meer dan acht maanden in januari 2020. Dat [appellant] door zijn gedrag en opstelling voortzetting van de financiële begeleiding door [bewindvoerder] of door een andere bewindvoerder heeft geblokkeerd, biedt geen hoop op een verbetering van het betalingsgedrag in de toekomst. Reeds om deze redenen is van Woonpartners niet te vergen de huurovereenkomst nog te laten voortduren. De belangen die [appellant] heeft bij behoud van de woonruimte, voeren niet tot een ander oordeel. Die belangen moeten in dit geval wijken voor de belangen van [appellant] . De gevolgen van het tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst komen voor rekening van [appellant] . De wijze waarop [appellant] het gehuurde in elk geval in een bepaalde periode niet als hoofdverblijf heeft gebruikt en het feit dat [appellant] het gehuurde in ernstige mate heeft laten vervuilen, dragen nog verder bij aan het oordeel dat van Woonpartners een voortzetting van de huurverhouding niet te vergen is.
3.11.8.Het hof komt op grond van het bovenstaande, evenals de kantonrechter, tot het oordeel dat de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaruit voortvloeiende gevolgen gerechtvaardigd is. Het hof verwerpt daarom grief VII.
3.12.1.Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen.
3.12.2.Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De door Woonpartners gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zal het hof op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
3.12.3.Het hof zal de proceskostenveroordeling, zoals door Woonpartners gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.