ECLI:NL:GHSHE:2021:3352

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.278.046_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand en andere tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst tussen [appellant] en Stichting Woonpartners. De zaak betreft een huurachterstand van meer dan acht maanden, die is ontstaan door meerdere tekortkomingen van de huurder, waaronder het niet nakomen van betalingsverplichtingen en het niet voldoen aan aanvullende voorwaarden in de huurovereenkomst. De huurovereenkomst was op 16 november 2017 aangegaan, maar de huurder heeft in de periode van 2018 tot 2020 een aanzienlijke huurachterstand laten ontstaan, ondanks een betalingsregeling die was getroffen. De kantonrechter had eerder de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning. In hoger beroep heeft de huurder zeven grieven aangevoerd, maar het hof heeft deze grieven verworpen. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de huurder, waaronder het niet betalen van huur en het niet naleven van de voorwaarden van de huurovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de huurder in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.278.046/01
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. R. Janssen te Helmond),
tegen
Stichting Woonpartners,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Woonpartners,
advocaat: mr. Y.J.K. van Nunen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 april 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 5 maart 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Woonpartners als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-\ rolnummer 8023583 \ CV EXPL 19-8558)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 26 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 april 2020 met grieven en producties 1 en 2;
  • het exploot van anticipatie van 30 april 2020;
  • de memorie van antwoord van 12 mei 2020 met productie 10;
  • het H2-formulier van 21 december 2020, waarbij mr. R. Janssen zich als advocaat van [appellant] aan de zaak heeft onttrokken, en heeft meegedeeld dat hij zijn cliënt op 4 december 2020 heeft geïnformeerd over de gevolgen daarvan;
  • de rolkaart, waaruit blijkt dat zich namens [appellant] geen nieuwe advocaat heeft gesteld.
Woonpartners heeft vervolgens arrest gevraagd. Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- De goederen van [appellant] zijn in het verleden onder bewind gesteld met benoeming van Stichting Inkomensbeheer en Bewindvoering [bewindvoerder] (hierna: [bewindvoerder] ) als bewindvoerder.
  • Bij huurovereenkomst van 16 november 2017 heeft Woonpartners de woning aan de [adres] te [plaats] per 16 november 2017 verhuurd aan [appellant] .
  • Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden voor woonruimte van Woonpartners van 1 mei 2017 van toepassing.
  • Op blz. 1 van de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
“A. Verhuurster is alleen bereid een woning aan huurder te verhuren als huurder door ondertekening van deze overeenkomst verklaart zich niet alleen te zullen houden aan de wet en algemene huurvoorwaarden, maar ook aan de aanvullende voorwaarden zoals opgenomen in artikel 8 van deze overeenkomst. De achterliggende reden hiervoor is dat huurder kampt met onderstaande problemen die ertoe zouden kunnen leiden dat hij de verplichtingen die op hem rusten die voortvloeien uit deze overeenkomst niet nakomt.
B.Beschrijving problematiek
Financiële huishouding
Huurder kampt met financiële problemen. Verhuurster wil voorkomen dat huurder een
huurachterstand laat ontstaan en daarom worden de onder 8.1 genoemde aanvullende
voorwaarden met hem overeengekomen.
Overlast
Huurder heeft aangegeven een drugsverleden te hebben gehad waardoor er nodige overlast heeft plaatsgevonden. Huurder geeft aan dit te willen voorkomen, en beseft dat dit huurcontract een laatste optie is. Woonpartners is bereid en heeft, ondanks het voorval bij WoCom, het vertrouwen om huurder een huurcontact aan te bieden. Woonpartners wil daarbij wel voorkomen dat huurder opnieuw overlast veroorzaakt, van welke aard dan ook. Daarom worden de onder 8.2 genoemde aanvullende voorwaarden met hem overeengekomen.
C. Als huurder de afspraken die in artikel 8 van deze overeenkomst staan opgenomen niet nakomt, zal verhuurster, zonder dat daarvoor een nadere aankondiging is vereist, een gerechtelijke procedure tegen hem starten met als doel de ontbinding van deze
huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. (…)”
- In artikel 8 van de huurovereenkomst zijn de partijen “Aanvullende bepalingen” overeengekomen. In genoemd artikel 8 staat onder meer het volgende:
“8.1. Financiële huishouding
Huurder staat onder budgetbeheer bij [bewindvoerder] . De budgetbeheerder zal huurder begeleiding bij het beheren van zijn financiën en het aflossen van zijn schulden. Huurder zal zijn volledige medewerking verlenen aan deze begeleidingen de adviezen die hem worden gegeven opvolgen. Huurder zal geen einde maken aan deze begeleiding.
Als de begeleiding van [bewindvoerder] onvoldoende blijkt te zijn om de financiën van
huurder goed te beheren en zijn schulden afte lossen, zal huurder andere
hulpverlenende instanties verzoeken hem in dit kader eveneens te begeleiden. Als
huurder niet weet tot welke instanties hij zich kan wenden, zal hij hierover
contact opnemen met verhuurster, zodat zij huurder hiermee kan helpen.
8.1.3.
Verhuurder accepteert geen huurachterstand. (…)
8.2.
Overlast
Huurder zal begeleiding ontvangen van Het Leger des Heils. Deze begeleiding
zat gericht zijn op:
  • Voorkomen van terugval op het gebied van verslaving.
  • Ondersteuning op het gebied van post en administratie.
  • Ondersteuning bij het regelen van zaken, zoals verzekeringen en gas, water en elektra.
  • Voorkomen dat er nieuwe schulden ontstaan.
  • Structuur aanbrengen in het huishouden.
  • Structuur krijgen in het dagelijks teven.
  • Begeleiden naar dagbesteding.
Huurder zal zijn volledige medewerking verlenen aan deze begeleiding en de
aanwijzingen die hem worden gegeven opvolgen. Huurder zat geen einde maken
aan deze begeleiding.
8.2.2.
(…)
Verhuurster accepteert geen enkele vorm van overlast.”
  • Bij verzoekschrift van 11 april 2019 heeft [bewindvoerder] een verzoek tot ontslag van haar als bewindvoerder ingediend in verband met de persoonlijke bedreiging van de bewindvoerder door [appellant] . Bij beschikking van 3 juli 2019 heeft de rechtbank het bewind over de goederen van [appellant] opgeheven per 16 juli 2019. De rechtbank heeft in de beschikking overwogen dat het niet verstandig lijkt om het bewind op te heffen maar dat [appellant] geen andere bewindvoerder wil accepteren en opheffing van het bewind wenst, zodat voortzetting van het bewind niet zinvol is.
  • De maandelijkse huurprijs is met ingang van 1 juli 2017 geïndexeerd tot € 531,00.
  • De maandelijkse huurprijs is met ingang van 1 juli 2018 geïndexeerd tot € 534,44.
  • De maandelijkse huurprijs is met ingang van 1 juli 2019 geïndexeerd tot € 543,47.
  • [appellant] heeft in het voorjaar van 2018 een huurachterstand van € 2.124,-- laten ontstaan (vier maanden maal € 531,--). Op 29 oktober 2018 hebben partijen een betalingsregeling getroffen voor die huurachterstand. De betalingsregeling hield in dat het bedrag in maandelijkse termijnen van € 25,-- zou worden afgelost.
  • In de periode van eind november 2018 tot eind juni 2019 (acht maanden) heeft [appellant] op grond van de betalingsregeling acht keer € 25,--, dus in totaal € 200,--, betaald. Nadien heeft [appellant] geen betalingen van € 25,-- meer gedaan.
  • Met ingang van augustus 2019 heeft [appellant] de maandelijkse huur onbetaald gelaten met dien verstande dat [appellant] op 2 september 2019 nog één huurtermijn van € 543,47 aan Woonpartners heeft voldaan.
  • Bij brief van 19 augustus 2019 heeft Woonpartners, kort gezegd, [appellant] gesommeerd om de achterstallige huur te voldoen.
Het geding bij de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde Woonpartners bij inleidende dagvaarding, samengevat:
  • ontbinding van de huurovereenkomst;
  • veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van € 3.010,94 aan achterstallige huur over de periode tot en met september 2019, vermeerderd met wettelijke rente;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van de huur van € 543,47 per maand vanaf 1 oktober 2019 tot aan de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst, vermeerderd met wettelijke rente;
  • veroordeling van [appellant] tot betaling van een schadevergoeding van € 543,47 per maand vanaf de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst tot de datum van de ontruiming, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Woonpartners, samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] in meerdere opzichten tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst en dat die tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen.
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 26 september 2019 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Die comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020. In het proces-verbaal van de comparitie staat onder meer dat Woonpartners ter zitting heeft meegedeeld dat de huurachterstand op dat moment € 4.641,35 bedroeg.
3.2.5.
In het eindvonnis van 5 maart 2020 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Woonpartners vordert na vermeerdering van eis ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, veroordeling van [appellant] tot betaling van een huurachterstand van € 4.641,35 en tot betaling van huur dan wel schadevergoeding tot de dag van de ontruiming, een en ander vermeerderd met rente en kosten (rov. 3.1).
  • [appellant] heeft op de zitting van 8 januari 2020 erkend dat de huurachterstand over de periode tot en met januari 2020 € 4.641,35 bedraagt. Deze hoofdsom kan daarom worden toegewezen (rov. 4.1).
  • [appellant] heeft zich niet gehouden aan de aanvullende voorwaarde uit de huurovereenkomst om zich te laten begeleiden (rov. 4.2).
  • De woning en de tuin zijn sterk vervuild. [appellant] had ervoor moeten zorgen dat spullen als stoelen, koelkast, vuilniszakken, hout en houten platen niet in de tuin gestald werden (rov. 4.3).
  • [appellant] schendt zijn verplichting om zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde (rov. 4.4).
  • Op de vier genoemde punten (tijdige betaling van huur, meewerken aan begeleiding, geen overlast veroorzaken, hoofdverblijf) is sprake van tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst. De tekortkomingen rechtvaardigen gezamenlijk maar ook ieder afzonderlijk de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde (rov. 4.5).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter, samengevat:
  • de huurovereenkomst ontbonden;
  • [appellant] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen;
  • [appellant] veroordeeld om aan Woonpartners € 4.641.35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 3 september 2019;
  • [appellant] veroordeeld tot betaling van € 543,47 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [appellant] de woning vanaf 1 februari 2020 in gebruik heeft tot aan de ontruiming, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en afwijzing van het meer of anders gevorderde.
Het geding in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, samengevat:
  • afwijzing van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en van de vordering tot ontruiming van het gehuurde;
  • veroordeling van [appellant] om aan Woonpartners € 2.173,88 te betalen te zake huurachterstand tot 1 maart 2020;
  • afwijzing van de vorderingen van Woonpartners voor het overige;
met veroordeling van Woonpartners in de proceskosten van beide instanties.
3.3.2.
Woonpartners heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.
Met betrekking tot de grieven I, II en III: de in rov. 3.1 van het vonnis genoemde eisvermeerdering ten aanzien van de huurachterstand
3.4.1.
In de inleidende dagvaarding van 3 september 2019 vorderde Woonpartners onder meer veroordeling van [appellant] tot betaling van € 3.010,94 aan achterstallige huur over de periode tot en met september 2019.
3.4.2.
Nadat de kantonrechter een comparitie van partijen had gelast, heeft Woonpartners op 3 december 2019 ten behoeve van die comparitie onder meer een overzicht van de op dt moment bestaande huurachterstand aan de kantonrechter en aan [appellant] gezonden. Volgens dat overzicht was de huurachterstand over de periode tot en met december 2019 opgelopen tot € 4.097,88. In de brief heeft Woonpartners aangekondigd dat zij ter zitting een beroep op dit overzicht zou doen. Uit het proces-verbaal van de comparitie van 8 januari 2020 blijkt dat Woonpartners ter zitting een nader overzicht heeft overgelegd waarin staat dat ook de maand januari 2020 inmiddels onbetaald was gelaten, waardoor de huurachterstand was opgelopen tot € 4.641,35. Ook staat in het proces-verbaal, kort gezegd, dat Woonpartners de financiële stukken nader heeft besproken en toegelicht en dat Woonpartners heeft gesteld dat de huurachterstand ten tijde van de zitting € 4.641,35 bedroeg. De kantonrechter heeft vervolgens in rov. 3.1 van het eindvonnis overwogen dat Woonpartners, na vermeerdering van eis, veroordeling van [appellant] tot betaling van een huurachterstand van € 4.641,35 vordert.
3.4.3.
De grieven I, II en III zijn tegen die overweging gericht. In de toelichting op de grieven betoogt [appellant] dat een vermeerdering van eis bij conclusie of akte ter rolle moet geschieden, dat een dergelijke conclusie of akte in dit geval niet genomen is en dat de kantonrechter dus niet had mogen afwijken van de vordering zoals neergelegd in de inleidende dagvaarding.
3.4.4.
Deze grieven kunnen geen doel treffen. Uit artikel 130 lid 2 Rv volgt immers dat geen hogere voorziening open staat tegen beslissingen van een rechter om een eisvermeerdering al dan niet aan te nemen en toe te staan.
3.4.5.
Ten overvloede overweegt het hof dat Woonpartners reeds bij de inleidende dagvaarding, naast de tot 1 oktober 2019 berekende hoofdsom van € 3.010,94, veroordeling van [appellant] tot betaling van de huur van € 543,47 per maand vanaf 1 oktober 2019 tot aan de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst vorderde. In zoverre waren de vanaf 1 oktober 2019 te vervallen huurtermijnen al gevorderd bij de inleidende dagvaarding en is van een daadwerkelijke vermeerdering van de gevorderde hoofdsom in feite geen sprake.
3.5.
[appellant] heeft in de toelichting op grief II nog gesteld dat hij tijdens de comparitie niet heeft erkend dat de huurachterstand op dat moment € 4.641,35 bedroeg. Het hof beschouwt die stelling niet als een voldoende duidelijke grief tegen het in het vonnis vervatte oordeel dat de huurachterstand ten tijde van de comparitie € 4.641,35 bedroeg. Woonpartners heeft de hoogte van dat bedrag voldoende toegelicht door middel van de financiële overzichten die aan het proces-verbaal van de comparitie zijn gehecht. Als [appellant] het genoemde bedrag had willen betwisten, had hij dat in de toelichting op zijn grief op gemotiveerde wijze moeten doen. Dat heeft [appellant] echter niet gedaan. Volledigheidshalve overweegt het hof dat het betalingsoverzicht dat [appellant] ten behoeve van de comparitie van partijen heeft toegezonden, meerdere storneringen van huurbetalingen bevat. [appellant] heeft in zijn berekening ten onrechte geen rekening gehouden met die storneringen.
3.6.1.
In de toelichting op grief III heeft [appellant] nog gesteld dat partijen, door het treffen van de betalingsregeling van 29 oktober 2018, de op dat moment bestaande huurachterstand (hof: van € 2.124,--) hebben afgeboekt en omgezet in een schuld die in maandelijkse termijnen van € 25,-- zou worden afgeboekt. [appellant] meent dat vanaf die datum niet meer sprake was van een huurachterstand van € 2.124,-- maar van een andersoortige schuld van € 2.124,--.
3.6.2.
Het hof verwerpt ook die stelling. Uit het feit dat Woonpartners aan [appellant] de gelegenheid heeft geboden de op 29 oktober 2018 bestaande huurachterstand in termijnen af te lossen, kan niet worden afgeleid dat die achterstand niet langer als huurschuld kan worden bestempeld. Daar komt bij dat [appellant] met ingang van juli 2019 de betalingsregeling niet langer is nagekomen, en met ingang van augustus 2019 ook de lopende huurtermijnen onbetaald heeft gelaten (behoudens de betaling van één huurtermijn op 2 september 2019).
[appellant] heeft onvoldoende betwist dat hij zich onder deze omstandigheden niet meer op de betalingsregeling kan beroepen.
3.7.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof de grieven I, II en III. Het hof neemt evenals de kantonrechter tot uitgangspunt dat de huurachterstand over de periode tot en met januari 2020 € 4.641,35 bedraagt.
Met betrekking tot grief IV: tekortkoming door zich niet langer te laten begeleiden?
3.8.1.
Grief IV is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarde om zich te laten begeleiden. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] dat het initiatief om de begeleiding te beëindigen van [bewindvoerder] kwam aangezien [bewindvoerder] een verzoek tot ontslag van haar als bewindvoerder heeft ingediend bij de kantonrechter.
3.8.2.
Het hof verwerpt dit betoog. [bewindvoerder] heeft het verzoek tot ontslag van haar als bewindvoerder immers ingediend omdat de bewindvoerder persoonlijk door [appellant] was bedreigd. Bovendien blijkt uit de beschikking van 3 juli 2019 waarbij het bewind is opgeheven, dat [appellant] geen andere bewindvoerder wil accepteren en zelf opheffing van het bewind wenst. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de beëindiging van het bewind door [appellant] zelf is veroorzaakt. Hetgeen [appellant] overigens in de toelichting op de grief nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Waar [appellant] zelf heeft veroorzaakt dat het bewind eindigde is hij tekortgeschoten in de nakoming van de artikelen 8.1.1 en 8.1.2 van de huurovereenkomst.
Met betrekking tot grief V: tekortkoming door vervuiling van woning en tuin?
3.9.1.
Grief V is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door de woning en de tuin sterk te (laten) vervuilen. In de toelichting op de grief betwist [appellant] niet dat hij de woning en de tuin sterk heeft vervuild dan wel laten vervuilen. Hij betoogt echter dat in de inleidende dagvaarding geen beroep is gedaan op deze tekortkoming. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter in strijd met artikel 24 Rv de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, aangevuld.
3.9.2.
Het hof verwerpt deze grief om de volgende redenen. Woonpartners heeft voorafgaand aan de comparitie onder meer foto’s van het gehuurde toegezonden aan de kantonrechter en de wederpartij. In de begeleidende brief heeft Woonpartners gesteld dat uit de foto’s volgt dat sprake is van vervuiling van het gehuurde (onder meer uitwerpselen in de woning) en dat het gehuurde niet goed wordt onderhouden. Ook staat in de brief dat tijdens de zitting een beroep op de aanvullende stukken (waaronder de genoemde foto’s) zal worden gedaan. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt vervolgens dat Woonpartners ter zitting heeft gesteld dat sprake is van meerdere tekortkomingen, waaronder de tekortkoming door het ernstig laten vervuilen van de woning met (onder meer) uitwerpselen van honden, hetgeen leidt tot stankoverlast en vliegenoverlast voor de omwonenden. Woonpartners heeft dus door het toezenden van de foto’s en in elk geval ter zitting de grondslag van haar vordering aangevuld met de genoemde vervuiling en daardoor veroorzaakte overlast. Uit het vonnis blijkt dat de kantonrechter deze vermeerdering van de gronden van de eis heeft toegestaan. Voor zover [appellant] daar een grief tegen heeft willen richten, geldt dat tegen het toelaten van de vermeerdering van de gronden van de eis geen hogere voorziening open staat (artikel 130 lid 2 Rv). Dit brengt tevens mee dat de kantonrechter niet de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, heeft aangevuld maar de vordering heeft beoordeeld op basis van de feiten die Woonpartners daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Met betrekking tot grief VI: tekortkoming door geen hoofdverblijf te houden in het gehuurde?
3.10.1.
Grief VI is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten door gedurende enige tijd niet zijn hoofdverblijf te houden in het gehuurde. In de toelichting op deze grief betoogt [appellant] onder verwijzing naar grief V dat in de inleidende dagvaarding geen beroep is gedaan op deze tekortkoming. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter in strijd met artikel 24 Rv de feiten die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, aangevuld.
3.10.2.
Het hof verwerpt deze grief omdat uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen blijkt dat Woonpartners tijdens die zitting onder meer heeft aangevoerd dat [appellant] geen hoofdverblijf houdt in het gehuurde en dat hij daardoor tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft dus niet de feiten aangevuld die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, maar de vordering beoordeeld op basis van de feiten die Woonpartners daaraan ten grondslag heeft gelegd. Voor het overige verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rov. 3.9.2 is overwogen. Tegen het feit dat de kantonrechter de vermeerdering van de gronden van de eis op dit punt heeft toegelaten, staat geen hogere voorziening open.
3.10.3.
Naar het hof begrijpt, stelt [appellant] in de toelichting op de grief ook dat hij op enig moment na de comparitie van partijen weer wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde is gaan houden, althans wilde gaan houden. Daardoor wordt de tekortkoming die er tijdens het bestaan van de huurovereenkomst enige tijd is geweest, echter niet ongedaan gemaakt. Ook in zoverre verwerpt het hof de grief.
Met betrekking tot grief VII: rechtvaardigen te tekortkomingen de ontbinding van de huurovereenkomst?
3.11.1.
Grief VII is naar de kern genomen gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de tekortkomingen van [appellant] in de nakoming van de huurovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden gevolgen rechtvaardigen. Volgens [appellant] is de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd. [appellant] voert daarvoor verschillende argumenten aan, die het hof hieronder zal behandelen.
3.11.2.
[appellant] heeft in de toelichting op de grief allereerst verwezen naar hetgeen hij in de toelichting op de grieven IV, V, en VI heeft aangevoerd. Die verwijzing kan [appellant] niet baten. Het hof heeft de grieven IV, V en VI immers in het bovenstaande verworpen.
3.11.3.
[appellant] heeft in de toelichting op de grief voorts aangevoerd dat de huurachterstand niet zodanig hoog is dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Volgens [appellant] is uit rov. 4.5 van het vonnis af te leiden dat de kantonrechter uitgaat van een huurovereenkomst van vier maanden.
3.11.4.
Het hof verwerpt ook dit onderdeel van de grief. De overweging van de kantonrechter in rov. 4.5 dat sprake is van een huurachterstand van vier maanden, sluit aan op rov. 4.1 van het vonnis, waarin staat dat de huurachterstand over de maanden oktober 2019 tot en met januari 2020 € 4.641,35 bedraagt. Die overweging bevat echter een kennelijke verschrijving. Het genoemde bedrag is juist maar dat betreft niet de huurachterstand over de maanden oktober 2019 tot en met januari 2020 maar mede de huurachterstand over de daaraan voorafgaande maanden. Het gaat over de periode tot en met januari 2020 om een huurachterstand van meer dan acht maanden. Een huurachterstand van een dergelijke omvang is in beginsel voldoende ernstig om een ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Daar komt bij dat [appellant] in zijn appeldagvaarding van 23 april 2020 niet heeft gesteld dat hij de vanaf januari 2020 vervallen termijnen februari tot en met april 2020 heeft voldaan, laat staan dat hij de bestaande achterstand in enige mate heeft verkleind. [appellant] laat in zijn appeldagvaarding dus alle ruimte voor de veronderstelling dat de huurachterstand inmiddels verder is opgelopen. Woonpartners heeft dat in punt 55 van de memorie van antwoord van 12 mei 2020 bevestigd. Volgens Woonpartners zijn de nieuw vervallen termijnen tot en met mei 2020 onbetaald gebleven, waardoor de huurachterstand ten tijde van de memorie van antwoord volgens Woonpartners is opgelopen tot € 6.815,23. [appellant] heeft hier niet meer op gereageerd, maar vast staat in elk geval dat in januari 2020 sprake was van een huurachterstand van meer dan acht maanden.
3.11.5.
[appellant] voert in de toelichting op de grief voorts aan dat de tekortkomingen van hem in de nakoming van de huurovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigen. Volgens [appellant] heeft hij grote belangen bij voortzetting van de huurrelatie, en moet een afweging van de wederzijdse belangen in zijn voordeel uitvallen.
3.11.6.
Het hof stelt bij de beoordeling van dit onderdeel van de grief het volgende voorop. Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
3.11.7.
Bij toetsing van de feiten en omstandigheden van dit geval aan deze maatstaf, is het hof van oordeel dat het samenstel van tekortkomingen voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De belangrijkste tekortkoming is het vanaf een bepaald moment geheel onbetaald laten van de huur, waardoor de huurachterstand steeds verder is opgelopen, in elk geval tot meer dan acht maanden in januari 2020. Dat [appellant] door zijn gedrag en opstelling voortzetting van de financiële begeleiding door [bewindvoerder] of door een andere bewindvoerder heeft geblokkeerd, biedt geen hoop op een verbetering van het betalingsgedrag in de toekomst. Reeds om deze redenen is van Woonpartners niet te vergen de huurovereenkomst nog te laten voortduren. De belangen die [appellant] heeft bij behoud van de woonruimte, voeren niet tot een ander oordeel. Die belangen moeten in dit geval wijken voor de belangen van [appellant] . De gevolgen van het tekortschieten in de nakoming van de huurovereenkomst komen voor rekening van [appellant] . De wijze waarop [appellant] het gehuurde in elk geval in een bepaalde periode niet als hoofdverblijf heeft gebruikt en het feit dat [appellant] het gehuurde in ernstige mate heeft laten vervuilen, dragen nog verder bij aan het oordeel dat van Woonpartners een voortzetting van de huurverhouding niet te vergen is.
3.11.8.
Het hof komt op grond van het bovenstaande, evenals de kantonrechter, tot het oordeel dat de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaruit voortvloeiende gevolgen gerechtvaardigd is. Het hof verwerpt daarom grief VII.
Conclusie en afwikkeling
3.12.1.
Omdat de grieven geen doel treffen, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen.
3.12.2.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. De door Woonpartners gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zal het hof op de hierna te vermelden wijze toewijzen.
3.12.3.
Het hof zal de proceskostenveroordeling, zoals door Woonpartners gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaak-\ rolnummer 8023583 \ CV EXPL 19-8558 tussen partijen gewezen vonnis van 5 maart 2020;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Woonpartners op € 79,81 voor het anticipatie-exploot, € 760,-- aan griffierecht en op € 1.114,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van € 79,81, € 760,-- en € 1.114,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,-- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, L.S. Frakes en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 november 2021.
griffier rolraadsheer