ECLI:NL:GHSHE:2021:335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.285.980_01 en 200.285.980_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag over minderjarigen met zorgelijke signalen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, inzake de omgangsregeling en het gezag over twee minderjarigen. De moeder verzoekt om de beschikking te vernietigen en een begeleide omgangsregeling vast te stellen, terwijl de vader verzoekt om de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft zorgelijke signalen geuit over de opvoedsituatie van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad. Het hof heeft vastgesteld dat er in het gezin van de vader escalaties hebben plaatsgevonden, waarbij de kinderen aanwezig waren, wat hen heeft beangstigd. De Raad adviseert om geen omgang te laten plaatsvinden totdat er meer duidelijkheid is over de opvoedsituatie. Het hof besluit om de verzoeken van beide partijen af te wijzen en schorst de werking van de eerdere beschikking van de rechtbank met betrekking tot de omgangsregeling. De verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 1 maart 2021, in afwachting van het raadsrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 februari 2021
Zaaknummers: 200.285.980/01 en 200.285.980/02
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/252140 / FA RK 18-2502 en C/03/252219 / FA RK 18-2552
in de zaken in hoger beroep:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verzoekster tot het treffen van voorlopige voorzieningen,
verweerster tegen het zelfstandige verzoek,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Offermans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verweerder tegen de verzochte voorlopige voorzieningen,
verzoeker in het zelfstandige verzoek,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. S.T.M. Horst,
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] en over
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 18 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.285.980/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 november 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het verzoek van de vader om hem te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen;
II. te bepalen dat er een begeleide omgangsregeling wordt vastgesteld tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de vader;
III. de vader te veroordelen om vanaf datum indiening beroepschrift, een bijdrage te leveren in de kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 274,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, subsidiair een zodanig bedrag met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2021, heeft de vader verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw rechtdoende bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
A. vast te stellen dat in het kader van de zorg- en opvoedingstaken de kinderen bij de vader zullen verblijven:
Primair: afwisselend één hele week, van vrijdag 19.00 uur tot vrijdag 19.00 uur, om de week alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen,
Subsidiair:
- in de oneven weken van dinsdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
- in de even weken van dinsdag na school tot donderdagochtend (tot school);
- alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen;
Uiterst subsidiair:
Conform een verdeling vast te stellen die het hof juist acht;
te bepalen dat de moeder de door het hof te bepalen dan wel te bekrachtigen verdeling van de zorg- en opvoedtaken dient na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere keer dat zij ten aanzien van één of meerdere kinderen de bij beschikking bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met de vader niet nakomt.
Kosten rechtens.
In de zaak met zaaknummer 200.285.980/02:
2.3.
Bij verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2020, heeft de moeder verzocht voor de duur van de hoger beroepsprocedure tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 18 augustus 2020, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.285.980/01, uitvoerbaar bij voorraad de in voornoemde beschikking vastgelegde zorgregeling, in ieder geval in afwachting van de beslissing op het hoger beroep, wordt gewijzigd naar een begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
2.4.
Bij voornoemd verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2021, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, althans dit verzoek af te wijzen.
Daarnaast heeft de vader bij wijze van zelfstandig verzoek verzocht de moeder te veroordelen om de door de rechtbank in de beschikking van 18 augustus 2020 in rov. 3.3 bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dan wel een door het hof voorlopige te bepalen verdeling na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor ieder keer dat zij de door de rechtbank bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet nakomt, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
In de zaken met zaaknummers 200.285.980/01 en 200.285.980/02:
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Offermans;
-de vader, bijgestaan door mr. Horst;
-de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 12 januari 2021;
- de brief van de advocaat van de vader d.d. 13 januari 2021;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde producties 16 tot en met 19.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht
voor zover thans van belang:
  • de vader en de moeder belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
  • bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt bij partijen zullen verblijven:
o bij vader gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur en wekelijks van dinsdagavond 19.00 uur tot donderdagochtend voor school, dan wel in het geval de kinderen op donderdag niet naar school gaan tot donderdag 15.00 uur;
o vakanties met ingang van de herfstvakantie:
 vakanties die één week duren: volgens boven vermelde verdeling;
 vakanties die twee weken duren: in de even jaren de eerste week bij vader en de tweede week bij moeder, waarbij de ouder die de kinderen de eerste week heeft op vrijdag voorafgaand aan de vakantie de kinderen van school haalt tot de daaropvolgende vrijdag 19.00 uur.
Daarna wordt de boven vermelde verdeling hervat.
o zomervakantie: in de even jaren de eerste twee weken bij vader, vervolgens twee weken bij moeder, daarna een week bij vader en vervolgens een week bij moeder. In de oneven jaren de eerste twee weken bij moeder, vervolgens twee weken bij vader, daarna een week bij moeder en vervolgens een week bij vader. De wisselingen vinden plaats op zondag om 19.00 uur, waarbij de ouder waar de kinderen op dat moment verblijven, zorgt voor het vervoer naar de andere ouder. De ouder waar de kinderen voor de eerste schooldag verblijven, brengt de kinderen naar school. Daarna wordt de boven vermelde verdeling hervat;
o Feestdagen: zoals in de bestreden beschikking vermeld;
In onderling overleg kunnen ouders onder eigen verantwoordelijkheid van bovenstaande regeling afwijken;
  • de beschikking van 9 april 2019, voor zover daarin is bepaald dat de vader met ingang van 1 augustus 2019 met een bedrag van € 246,-- per maand per kind bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gewijzigd en nader bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2020 aan de moeder ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bedrag van € 142,-- per maand per kind betaalt, de niet verschenen termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat in het geval de vader na 1 maart 2020 meer ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder heeft betaald dan € 142,-- per maand per kind, de moeder het door de vader teveel betaalde niet hoeft terug te betalen.
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert - samengevat – ten aanzien van de gezag en de omgang het volgende aan.
De raad heeft geconstateerd dat de verhouding tussen de ouders sinds het raadsrapport alleen is verhard en dat de kinderen daarvan last hebben. De raad acht een aanvullend onderzoek nodig. Uit het verslag van Yvoor blijkt dat hulpverlening nog altijd nodig is. Yvoor is sinds november 2018 bij partijen betrokken en heeft zeer ernstige zorgsignalen over de vader geuit. Uit het advies van de raad volgt ook dat er sprake is van een klempositie van de kinderen. Deze situatie is niet verbeterd, doch slechts verergerd. Partijen zijn nog verder van elkaar verwijderd geraakt. De rechtbank is volledig aan dit standpunt van de raad voorbij gegaan.
De moeder meent dat de rechtbank haar en de kinderen aan hun lot overlaat. Partijen zijn niet in staat om op een constructieve en adequate wijze met elkaar te communiceren. De vader trekt zich niets aan van de mening van de moeder. De angst van de moeder is dat de vader volledig aan haar voorbij zal gaan zodra hij gezag heeft. Hij heeft dat gezag al laten gelden door twee dagen na de beschikking Yvoor te berichten dat zij de hulpverlening per direct dienen te staken. De vader zet een gedemoniseerd beeld van de moeder neer en betrekt de kinderen in volwassenproblematiek.
Het contact tussen de vader en de kinderen moet - conform het advies van Yvoor en de raad - onder begeleiding verlopen zodat er meer zicht komt op de situatie bij de vader thuis en op de opvoedkwaliteiten van de vader. In de week van 19 oktober 2020 en in het weekend van 7 en 8 november 2020 hebben er meerdere escalaties bij de vader thuis plaatsgevonden waarbij tot driemaal toe de politie betrokken was. De kinderen zijn hiervan getuige geweest en zijn als gevolg hiervan overstuur, gestrest en bang. Volgens de nieuwe partner van de vader heeft de vader haar lichamelijk mishandeld. Tegenover de moeder geeft de vader geen verklaring voor de verhalen waarmee de kinderen thuis komen. Het voorgaande is voor de moeder aanleiding geweest om de zorgregeling stop te zetten. De verklaring die de vader via zijn advocaat heeft gegeven is volgens de moeder onjuist.
Op de mondelinge behandeling heeft de moeder nog aangevoerd dat als er geen begeleide omgang kan plaatsvinden er dan geen omgang moet plaatsvinden.
3.5.
De vader voert - samengevat – ten aanzien van het gezag en de omgang het volgende aan.
De rechtbank heeft het belang van de kinderen vooropgesteld en daarbij het advies van de raad meegewogen en tevens is het evaluatieverslag van Yvoor op juiste waarde geschat door daaraan geen (doorslaggevende) betekenis toe te kennen. De raad heeft geadviseerd om gezamenlijk gezag toe te wijzen. De raad heeft daarbij vastgesteld dat de toenmalige situatie niet overeenstemde met de rolverdeling die de ouders rondom de kinderen vervulden. De discrepantie was in de praktijk niet uitvoerbaar en de oorzaak van de ‘strijd’ en het feit dat de kinderen als gevolg daarvan al mogelijk in een klempositie verkeerden.
De vader is altijd bereid geweest en nog immer bereid om de nodige hulpverlening te aanvaarden en daaraan mee te werken. Yvoor had na 1,5 jaar nog niets bereikt. Op elk verzoek van vader, via Yvoor, kwam een ‘nee’ van moeder. Hierdoor ontstond de door Yvoor geconstateerde verharding. Het tijdsverloop maakte dat deze verharding alleen maar toenam.
Er is inmiddels een nieuw onderzoek door de raad gestart, dit op verzoek van de vader, die al 1,5 jaar pleit voor bijvoorbeeld een gezinsvoogd. Partijen zijn het eens over de noodzaak om begeleid te worden door iemand, een regisseur met mandaat. Het ontbreken van een goede communicatie brengt volgens vaste jurisprudentie niet zonder meer met zich mee dat het gezag aan één van de ouders moet toekomen.
De escalaties eind vorig jaar zijn ontstaan in verband met psychische problematiek bij de vriendin van vader, welke problematiek opleefde na de geboorte van hun kind. Zij is in verband daarmee een periode opgenomen geweest en wordt daarvoor behandeld. De vader betreurt het dat de moeder deze trieste situatie aangrijpt en verdraait en nu zelfs tegen de vader gebruikt.
De moeder heeft nu tweemaal voor eigen rechter gespeeld door de zorgregeling stop te zetten. Hiermee wordt onnoemelijk veel schade bij de kinderen aangericht. De vader verzoekt het hof om aan de door de rechtbank bepaalde zorgregeling een dwangsom te verbinden omdat de moeder zich weinig aantrekt van rechterlijke uitspraken.
De vader stelt dat co-ouderschap verenigbaar is met parallel ouderschap en dat dit het belang van de kinderen het meeste zal dienen. Subsidiair stelt de vader minder wisselmomenten voor, zoals in zijn verzoek weergegeven.
3.6.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat de raad bezig is met een onderzoek naar de opvoedsituatie van de kinderen. Daar komen zorgelijke signalen uit naar voren. De raad acht het zeer wel mogelijk dat er een ondertoezichtstelling zal worden verzocht. Het valt op dat er meer door de vader dan de moeder wordt gesproken over rechten. Het is zorgelijk dat Yvoor door de vader eenzijdig is stopgezet. De moeder heeft daardoor geen toegang meer tot de hulp van Yvoor voor de kinderen. De zorg is beëindigd zonder overleg en zonder daar iets voor in de plaats te stellen. Er wordt gesproken over rechten terwijl het zou moeten gaan over wat de kinderen nodig hebben en wat er fout gaat. Het zou met name de vader sieren om te doen aan zelfreflectie, hetgeen ontbreekt. Er gaat iets mis in de interactie tussen de vader en de kinderen, wat besproken zou moeten kunnen worden maar niet kan. Ook de effecten van wat de kinderen hebben meegemaakt bij vader - verlies van vertrouwen - zou bespreekbaar moeten zijn. Humanitas heeft de omgang op vrijwillige basis begeleid. Als de vader geen hulpvraag heeft, dan houdt de begeleide omgang op. De raad adviseert nu geen omgang te laten plaatsvinden maar het raadsadvies naar de opvoedsituatie van de kinderen af te wachten.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
Voorlopige voorzieningen (zaak 200.285.980/02)
3.7.1.
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.
Volgens vaste jurisprudentie is artikel 223 Rv naar analogie ook van toepassing in een verzoekschriftprocedure.
3.7.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt het volgende. Partijen hebben langere tijd hulpverlening van Yvoor ontvangen. Deze hulpverlening is door de vader eenzijdig beëindigd nadat hij samen met de moeder met het ouderlijk gezag over de kinderen is belast. Op dit moment vindt er geen hulpverlening plaats. Eind vorig jaar hebben in het gezin van de vader escalaties en agressieve uitingen plaatsgevonden waarbij de kinderen aanwezig zijn geweest en die hen zeer hebben beangstigd. Sinds de escalaties in het gezin van de vader heeft er geen omgang meer tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. Met name [minderjarige 1] verzet zich op dit moment tegen contact met de vader. De moeder wil alleen begeleide omgang toestaan. De vriendin van de vader is na een opname weer thuis. Zij ontvangt nu ambulante hulpverlening. Het kindje van de vader en zijn vriendin verblijft op dit moment bij de ouders van de vader zodat de druk van de ketel is, aldus de vader. Er moet nog een stappenplan worden gemaakt voor zijn terugkeer.
De raad heeft op de mondelinge behandeling aangegeven dat hij op dit moment onderzoek doet naar de opvoedsituatie van de kinderen. Uit dat onderzoek zijn zorgelijke signalen gekomen. Het rapport is echter nog niet besproken met de ouders. Op 26 januari 2021 vindt een adviesgesprek plaatst tussen de raad en de ouders in het kader van het raadsonderzoek. In afwachting van dat raadsadvies heeft de raad geadviseerd nu geen omgang te laten plaatsvinden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het nu niet in het belang van de kinderen om in het kader van voorlopige voorzieningen een begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op te starten. De situatie bij de vader is nog te onduidelijk. Voor de vraag of en hoe de omgang tussen de vader en de kinderen vorm moet krijgen dient het onderzoek van de raad naar de opvoedsituatie van de kinderen te worden afgewacht. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat, zoals hierna in rechtsoverweging 3.7.6. wordt vermeld, de onderhavige hoofdprocedure nog geruime tijd kan duren, acht het hof het onwenselijk om met betrekking tot de omgang thans een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, welke dan ook, te treffen, die gedurende de gehele hoofdprocedure zou moeten gelden. Immers die voorziening kan mogelijk niet meer passend zijn indien in de loop van de hoofdprocedure de omstandigheden wijzigen of wanneer er meer informatie beschikbaar komt. Het hof zal daarom het subsidiaire verzoek van de moeder (zoals nader geformuleerd ter zitting), te weten geen omgang als er geen begeleiding bij de omgang kan plaatsvinden, afwijzen. Het verzoek van de vader – het opleggen van een dwangsom – zal eveneens worden afgewezen. Wel ziet het hof reden om naar aanleiding van de door de raad ter zitting uitgesproken zorgen ambtshalve een voorlopige beslissing te nemen in de hoofdzaak, zoals hierna vermeld in rechtsoverweging 3.7.3.
Hoofdzaak (zaak 200.285.980/01)
3.7.3.
Het hof zal de beslissingen ten aanzien van de omgangsregeling aanhouden in afwachting van het raadsrapport. Gelet op de ter mondelinge behandeling gebleken zorgen met betrekking tot de opvoedsituatie van de kinderen, zal het hof als voorlopige maatregel bepalen dat er, totdat het hof een nadere beslissing neemt, geen omgang tussen de vader en de kinderen zal zijn. Gelet hierop zal het hof op grond van artikel 360 lid 2 Rv de werking van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling ambtshalve schorsen.
Partijen dienen het hof uiterlijk op 1 maart 2021 te informeren over de stand van zaken. Met partijen is ter zitting besproken of op dit moment al een beslissing van het hof wordt verlangd over het gezag en de alimentatie. Partijen hebben ingestemd met het eveneens aanhouden van deze onderwerpen.
3.7.4.
De vader heeft het hof onder punt 110 van het verweerschrift tevens incidenteel appel verzocht zich uit te laten over de vraag of de vader over de maanden juni, juli en half augustus 2020 nog aan de moeder een bijdrage verschuldigd is omdat hij in deze maanden – gelet op de bestreden beslissing – te weinig kinderalimentatie heeft betaald terwijl hij in de maanden maart, april en mei 2020 te veel aan de moeder heeft betaald. Volgens de vader is dit niet het geval omdat het hem vrij stond het teveel betaalde te verrekenen. De moeder heeft inmiddels via het LBIO loonbeslag laten leggen bij vader.
3.7.5.
Naar het oordeel van het hof is de bestreden beschikking op dit punt duidelijk: de vader is met ingang van 1 maart 2020 een bedrag van € 142,-- per maand per kind verschuldigd als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In het geval de vader na 1 maart 2020 meer ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de moeder heeft betaald dan voornoemd bedrag, hoeft de moeder het door de vader teveel betaalde niet terug te betalen.
De bedragen die de vader in de maanden maart, april en mei 2020 aan de moeder heeft voldaan kunnen geacht worden in die maanden te zijn besteed aan de kinderen, mede gelet ook op hun behoefte. De vader kan derhalve het teveel betaalde in die maanden niet verrekenen en is derhalve ook over de maanden juni, juli en augustus 2020 een bedrag van € 142,-- per maand per kind verschuldigd. Hij dient hetgeen hij over die periode te weinig heeft betaald alsnog te voldoen.
3.7.6.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 1 maart 2021, teneinde de resultaten van het onderzoek naar de opvoedsituatie van de kinderen en het advies van de raad af te wachten. Indien de raad geen ondertoezichtstelling verzoekt bij de rechtbank, wenst het hof van partijen hun reactie op het raadsrapport te vernemen en of dit aanleiding geeft hun standpunten in deze procedure aan te passen. Indien er wel een ondertoezichtstelling wordt gevraagd, dan zal eerst de beslissing in die procedure bij de rechtbank moeten worden afgewacht.
3.7.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot 1 maart 2021 PRO FORMA.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.285.980/02:
wijst de verzochte voorzieningen van de vrouw en van de man af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
op het principaal en incidenteel appel in de zaak met zaaknummer: 200.285.980/01:
schorst met ingang van heden de werking van de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 18 augustus 2020 voor wat betreft de daarin weergegeven verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor zover [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader verblijven;
bepaalt dat er voorlopig, totdat het hof een nadere beslissing neemt, geen omgang tussen de vader en de kinderen zal zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 1 maart 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en J.B van den Beld en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.