ECLI:NL:GHSHE:2021:334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.284.899_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schriftelijke aanwijzing ex art. 1:265f BW, uitgebreidere omgangsregeling niet in het belang van de kinderen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om een wijziging van de omgangsregeling met haar kinderen, die onder toezicht staan van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De rechtbank had eerder een schriftelijke aanwijzing gegeven die de omgangsregeling beperkte. De moeder was van mening dat deze regeling niet in het belang van de kinderen was en verzocht om een meer uitgebreide omgangsregeling.

Het hof heeft de zaak op 4 februari 2021 behandeld. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft haar bezwaren tegen de eerdere beschikking uiteengezet. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben hun standpunten toegelicht, waarbij zij benadrukten dat de huidige omgangsregeling noodzakelijk is voor de stabiliteit en veiligheid van de kinderen. Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Na het horen van de partijen en het bestuderen van de stukken, concludeert het hof dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de omgangsregeling zoals vastgesteld niet in strijd is met de belangen van de kinderen. Het hof wijst erop dat de moeder niet in staat lijkt om op een constructieve manier samen te werken met de betrokken instanties en dat haar gedrag schadelijk kan zijn voor de kinderen. De verzoeken van de moeder worden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 februari 2021
Zaaknummer : 200.284.899/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/370402 / JE RK 20-573
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- mevrouw [de grootmoeder] (hierna te noemen: de grootmoeder), pleegmoeder van [minderjarige 1] , wonende te [woonplaats] ;
- familie [de pleegouders 1] , (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 4] ), wonende te [woonplaats] ;
- en familie [de pleegouders 2] (hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 3] ), wonende te [woonplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
- [de (stief)vader] (hierna te noemen: de (stief)vader), wonende te [woonplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 juni 2020 en 24 juli 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen en (I) te bepalen dat er een omgangsregeling zal plaatsvinden eens per veertien dagen voor de duur van anderhalf uur, waarvan een keer per maand een dagdeel bij moeder thuis en voorts (II) te bepalen dat er gedurende één dag binnen een periode van drie maanden onbegeleide omgang zal zijn om een bezoek te brengen aan de Efteling dan wel een soortgelijk attractiepark.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 december 2020 heeft de GI verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
- de GI, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8 formulier van de advocaat van de moeder d.d. 25 november 2020, ingekomen ter griffie op 1 december 2020 met een brief van de advocaat van de moeder van 27 november 2020 en het procesdossier in eerste aanleg;
  • de brief van de pleegouders van [minderjarige 3] , ingekomen ter griffie op 13 januari 2021;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 14 januari 2021;
  • de brief van de pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 4] , ingekomen ter griffie op 14 januari 2021;
  • de brief van de moeder met bijlagen, tijdens de mondelinge behandeling overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Uit een eerdere relatie van de moeder is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
Uit de relatie van de ouders zijn geboren:
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 4] (hierna: [minderjarige 4] ), op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 4 juli 2017 is er ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een voorlopige machtiging uithuisplaatsing verleend. Deze voorlopige ondertoezichtstelling en voorlopige machtiging uithuisplaatsing zijn verlengd bij beschikking van 18 juli 2017.
Bij beschikking van 3 oktober 2017 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 3 oktober 2018 en daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] verleend in een voorziening voor pleegzorg en [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 3 april 2018. Bij beschikking van 30 maart 2018 heeft de rechtbank ten aanzien van [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend bij grootmoeder, tot 3 oktober 2018.
Bij beschikking van 7 september 2018 is [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 september 2019. Bij beschikking van 9 augustus 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] verleend in een voorziening voor pleegzorg tot 7 september 2019.
Bij beschikking van 1 december 2020 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (laatstelijk) verlengd tot 7 september 2021. Bij deze beschikking is tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg (laatstelijk) verlengd tot 7 september 2021.
Dit hof heeft bij beschikking van 11 juni 2020 de beschikking van de rechtbank van 23 december 2019 bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.3.
Op 13 maart 2020 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • De bezoeken vinden 1 x per 6 weken plaats gedurende 90 minuten, aan [adres] te [plaats]
  • De bezoeken vinden plaats op: 18-03-2020, 29-04-2020, 10-06-2020, 22-07-2020, 02-09-2020, 14-10-2020, 25-11-2020 en 23-12-2020.
  • Het bezoek vindt plaats van 14.30 – 16.00
  • Kort voor het bezoek is er een moment om de afspraken door te nemen met de begeleiders en om de spulletjes voor het bezoek klaar te zetten. De moeder wordt derhalve om 14.15 verwacht.
  • Bij ieder bezoek is naast uzelf, vader en oma [de grootmoeder] welkom
  • Bezoeken worden begeleid door 2 jeugdzorgwerkers/pleegzorgwerkers
  • Er wordt niet gefilmd, geen audio-opnames gedaan en er worden geen foto’s gemaakt tijdens de bezoeken
  • Er wordt afgestemd op de behoeftes van de kinderen
  • Aanwijzingen van de begeleiding worden opgevolgd
  • Gedrag dat niet wordt getolereerd: schreeuwen, agressie (fysiek, verbaal, emotioneel), negeren van aanwijzingen van de begeleiding, het niet laten uitpraten van anderen, het in gevaar brengen van de kinderen of hulpverlening
  • Gedurende de bezoeken zult u indien nodig eenmalig gewaarschuwd worden als uw gedrag de voorwaarden overschrijdt. Wanneer u hier geen gehoor aan geeft, wordt het bezoek direct afgebroken.
  • Als er 3 bezoeken achtereenvolgens goed verlopen, vindt een besprek tussen de jeugdzorgwerkers en de ouders plaats. Er worden in dat gesprek afspraken gemaakt over wijzigingen van de bezoekregeling en de aanwezigheid van tante [tante] .
Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden voldaan wordt, zal het bezoek worden gestaakt en zal er een gesprek met u en de WSSjb plaatsvinden waarin het betreffende bezoek wordt geëvalueerd. De evaluatie kan tot gevolg hebben dat het eerst volgende bezoek geen doorgang heeft of dat de WSSjb de hierboven genoemde omgang zal herzien.”
3.4.1.
De moeder heeft bij verzoekschrift in eerste aanleg d.d. 24 maart 2020, ingekomen bij de rechtbank op 24 maart 2020, verzocht:
I. de schriftelijk aanwijzing vervallen te verklaren;
II. te bepalen dat er eens per veertien dagen een begeleid bezoekmoment tussen de kinderen en de moeder plaatsvindt voor de duur van 1,5 uur, waarvan eens per maand een dagdeel bij de moeder thuis, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
III. te bepalen dat er gedurende één dag binnen een periode van 3 maanden vanaf de datum van de beschikking, omgang zal zijn tussen de moeder en de kinderen om een bezoek te brengen aan de Efteling, al dan niet onder begeleiding;
IV. de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
V. kosten rechtens.
3.4.2.
De GI heeft bij verweerschrift van 4 mei 2020, ingekomen bij de rechtbank op 6 mei 2020 verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de schriftelijke aanwijzing van 13 maart 2020 te bekrachtigen.
3.4.3.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de schriftelijke aanwijzing van 13 maart 2020 vervallen verklaard en de volgende regeling vastgesteld:
“- De bezoeken met [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] vinden 1 x per 6 weken plaats gedurende 90 minuten in de woning van de grootmoeder/pleegmoeder van [minderjarige 1] .
  • De komende periode vinden bezoeken vinden plaats op: 02 september 2020, 14 oktober 2020, 25 november 2020 en op 23 december 2020.
  • Het bezoek vindt plaats van 14.30 – 16.00 uur.
  • Kort voor het bezoek is er een moment om de afspraken door te nemen met de begeleiders en om de spulletjes voor het bezoek klaar te zetten. De moeder wordt derhalve om 14.15 uur verwacht.
  • Bij ieder bezoek zijn naast de moeder, vader en de grootmoeder welkom.
  • Bezoeken worden begeleid door 2 jeugdzorgwerkers/pleegzorgwerkers.
  • Er wordt niet gefilmd, geen audio-opnames gedaan en er worden geen foto’s gemaakt tijdens de bezoeken
  • Er wordt afgestemd op de behoeftes van de kinderen.
  • Aanwijzingen van de begeleiding worden opgevolgd.
  • Gedrag dat niet wordt getolereerd: schreeuwen, agressie (fysiek, verbaal, emotioneel), negeren van aanwijzingen van de begeleiding, het niet laten uitpraten van anderen, het in gevaar brengen van de kinderen of hulpverlening.
  • Gedurende de bezoeken zult u indien nodig eenmalig gewaarschuwd worden als haar gedrag de voorwaarden overschrijdt. Wanneer de moeder hier geen gehoor aan geeft, wordt het bezoek direct afgebroken.
  • Als er 3 bezoeken achtereenvolgens goed verlopen, vindt een besprek tussen de jeugdzorgwerkers en de ouders plaats. Er worden in dat gesprek afspraken gemaakt over wijzigingen van de bezoekregeling en de aanwezigheid van tante [tante] .
  • Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden voldaan wordt, zal het bezoek worden gestaakt en zal er een gesprek met de moeder en de GI plaatsvinden waarin het betreffende bezoek wordt geëvalueerd. De evaluatie kan tot gevolg hebben dat het eerst volgende bezoek geen doorgang heeft of dat de GI de hierboven genoemde omgang zal herzien.”
Het verzoek is voor het overige afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – naar het hof begrijpt aan dat de rechtbank buiten haar bevoegdheid is getreden door behalve over de schriftelijke aanwijzing ook een beslissing te nemen over de omgangsregeling, door het vastleggen van een omgangsregeling. Daarnaast legt de rechtbank een onjuist toetsingskader aan de dag door te oordelen dat moeder niet van plan is de strijd op te geven, dat dit onbegrijpelijk is en in zichzelf al schadelijk voor een goed verloop van de verdere contacten tussen haar en de hulpverlening.
Het staat de moeder vrij te stellen dat hulpverlening niet goed functioneert en dat zij van mening is een goede moeder te zijn. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat dit laatste afbreuk doet aan het proces als zodanig.
De zorgregeling zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld draagt niet bij aan een stabiele situatie voor de kinderen bij hun pleegouders. Deze regeling komt evenmin in de buurt van de regeling die door de moeder verzocht is. De door de rechtbank gestelde voorwaarden voor omgang kunnen in redelijkheid niet verlangd worden. De omgang zal worden stopgezet indien de voorwaarden niet worden nageleefd, wat schadelijk is voor de kinderen.
3.7.
De GI voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In de bestreden beschikking zijn door de kinderrechter bezoekafspraken en data vastgesteld met als laatste datum 23 december 2020. De GI heeft inmiddels een nieuwe schriftelijke aanwijzing gegeven voor een omgangsregeling die loopt tot het einde van de ondertoezichtstelling op 6 september 2021.
De omgangsregeling is op een gedegen wijze tot stand gekomen waarbij de belangen van de kinderen als uitgangspunt zijn genomen. Er is rekening gehouden met de belastbaarheid en geschiedenis van de kinderen en de ouders - die beiden kampen met ernstige psychische problematiek - op een intensieve en duurzame wijze te begeleiden in het contact met hun kinderen. Er is voor gekozen om een gesprek met de ouders te hebben voordat het bezoek plaatsvindt. Dit gesprek heeft als doel om de gemaakte afspraken voor het bezoek door te nemen en een inschatting te kunnen maken van de emotionele toestand van moeder of het bezoek door kan gaan. Het gesprek voorafgaande aan het bezoek is noodzakelijk om het bezoek ordelijk te laten verlopen. Vanaf 10 juni 2020 wordt het bezoek begeleid door twee niet betrokken jeugdzorgwerkers om de kans op het positief laten verlopen van de bezoeken te vergroten.
In september en oktober 2020 hebben er door omstandigheden geen voorgesprekken plaatsgevonden. Deze bezoeken waren extra belastend voor de kinderen. Zeker de omgang in oktober 2020 is door de kinderen en door moeder als chaotisch ervaren. De kinderen hebben hier heftig op gereageerd.
De ouders voeren een heftige strijd tegen de maatregelen en de door de kinderrechter en de GI genomen besluiten, waarbij zij telkens de (social) media opzoekten. Er is geen constructieve samenwerking met de moeder mogelijk waarbij duurzame afspraken gemaakt kunnen worden omdat zij alleen schriftelijk wenst te communiceren. Naast deze problematiek en houding van ouders, hebben ook de kinderen veel heftige situaties met ouders meegemaakt, hebben zij eigen problematiek en laten zij zorgelijke signalen zien.
De GI heeft inmiddels een onderzoek bij de raad aangevraagd voor een gezag beëindigende maatregel.
3.8.
De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het procederen door moeder niet zo zeer een obstakel is, maar wel wat het doet dat zij bij vlagen de strijd aangaat tijdens omgangsmomenten. Het grootste probleem is dat de moeder moeite heeft om sensitief aan te sluiten bij haar kinderen. Met sensitief wordt bedoeld dat kleine signalen worden opgepakt en tijdig en passend op de kinderen wordt gereageerd. De raad ziet een kloof tussen wat de kinderen nodig hebben en wat de moeder de kinderen te bieden heeft. Er is daarnaast sprake van een moeizame samenwerking. De sleutel voor fijne omgangsmomenten ligt bij de moeder. Er moet worden aangesloten bij het tempo en de behoefte van de kinderen. De moeder heeft de intens gevoelde behoefte dat wordt erkend dat zij een goede moeder is, en daarvoor wordt iedereen ingezet, inclusief de kinderen. Het gedrag van moeder beschadigt de kinderen verder in de hechtingsrelatie die zij met de moeder hebben. De raad is het met de GI eens dat het een groot probleem is dat tegen de moeder niet gezegd mag worden dat het bij moeder om háár behoefte gaat en dat het niet mag gaan over de behoefte van de kinderen. Dat is waarom gedwongen hulpverlening nodig is en zal blijven.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 BW kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt een zodanige beslissing van de gecertificeerde instelling als een aanwijzing en is – voor zover thans van belang – artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing (de met het gezag belaste ouder kan de rechter verzoeken de beperking vervallen te verklaren), met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1:265f BW laatste zin kan de rechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank heeft een dergelijke regeling vastgesteld. Weliswaar heeft de rechtbank een aantal data in 2020 vermeld waarom de opgangsmomenten plaatsvinden, maar de omgangsregeling is daar niet tot beperkt. Uit de beslissing volgt dat de omgangsregeling eens per zes weken plaats vinden gedurende 90 minuten. Dat deze omgangsregeling eindigt in 2020 heeft de rechtbank niet beslist. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep.
3.9.3.
Het betoog van de moeder dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gebruikt en buiten haar bevoegdheid is getreden rust naar het oordeel van het hof op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking.
Zoals hiervoor is vermeld kan de rechter ingevolge het tweede lid van artikel 1:265f BW laatste zin een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In de bestreden beschikking is gemotiveerd waarom de rechtbank op de uiteindelijke omgangsregeling is uitgekomen. Dat deze omgangsregeling anders is dan door de moeder verzocht, betekent niet dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd tussen partijen is getreden. Het betreft hier immers een kwestie waarvan de rechtsgevolgen niet ter vrije bepaling van partijen staan. De rechtbank heeft zich gebaseerd op de stukken in het dossier waaruit kindeigen problematiek tezamen met het tekortschieten in veiligheid en voorspelbaarheid van de opvoedomgeving blijkt.
Dat de rechtbank volgens de moeder de beslissing motiveert met het aan haar gemaakte verwijt dat zij “zoveel procedeert en dat hier nu maar eens een eind aan moet komen” berust eveneens op een onjuiste lezing van de uitspraak. Wel is in de beschikking te lezen dat de wijze waarop de moeder jarenlang strijd voert tegen jeugdhulpinstanties mede van invloed is op de onrust die de kinderen ervaren. De moeder is niet van plan deze strijd op te geven omdat zij van mening is dat zij een goede moeder is en omdat zij van mening is dat deze strijd niet van invloed is op haar kinderen. Deze stellingname is volgens de rechtbank onbegrijpelijk en in zichzelf schadelijk voor een goed verloop van de contacten met de kinderen en de samenwerking tussen haar en de noodzakelijke hulpverlening. De rechtbank heeft deze argumenten aldus mede ten grondslag aan de beslissing kunnen leggen. De grieven van de moeder slagen derhalve niet.
3.9.4.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de GI niet in gesprek komt met moeder over de wijze van invulling van de omgangsregeling omdat de moeder blijft volharden in haar onvrede over de uithuisplaatsing. Ook ter zitting komt dit beeld naar voren. De moeder lijkt niet in staat of bereid te zijn inhoudelijk in te gaan op vragen of te reflecteren op haar eigen gedragingen. Op de vraag van de voorzitter hoe het voor de kinderen moet zijn dat de moeder geen enkel contact wil met de pleegouders en hen sterk afwijst, blijft de moeder herhalen dat zij het niet eens is met de uithuisplaatsing, dat zij een goede moeder is en dat zij niets met de pleegouders te maken wil hebben. Gevraagd naar de beleving van de kinderen over deze diskwalificatie van de pleegouders door de moeder, lijkt de moeder zich niet te realiseren welke impact haar houding kan hebben op de kinderen. Het hof acht de negatieve houding van de moeder over de pleegouders erg belastend voor de kinderen.
Tevens belemmert de afwerende houding van de moeder jegens de GI dat de moeder voldoende kan profiteren van tips en hulpverlening. Uit de stukken en ook ter zitting komt naar voren dat de moeder tijdens de omgang onvoldoende sensitief is om aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen. De kinderen ervaren voor, na en tijdens de omgang spanningen. Moeder is niet bereid om tips en advies aan te nemen om de omgang onbelast te laten verlopen. Vaker omgang dan nu het geval is acht het hof dan ook niet in belang van de kinderen. Het hof zou het de moeder en de kinderen gunnen dat zij in de toekomst een meer uitgebreid en onbelast contact met elkaar kunnen hebben, echter daarvoor lijkt aangewezen dat de moeder in het belang van de kinderen gaat werken aan een constructieve dialoog met alle betrokkenen en daarbij de hulp aanvaardt die nodig is.
De verzoeken van de moeder worden afgewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 24 juli 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en J.B van den Beld en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.