ECLI:NL:GHSHE:2021:3332

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.294.864_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na wijziging van omstandigheden en gebrek aan communicatie tussen ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin het verzoek om het gezamenlijk gezag te beëindigen was afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, is niet verschenen op de mondelinge behandeling. De minderjarige staat sinds 2018 onder toezicht van de gecertificeerde instelling en heeft gedragsproblemen, waarvoor hulpverlening noodzakelijk is. De moeder voert aan dat er geen communicatie meer is tussen de ouders, wat de uitoefening van gezamenlijk gezag bemoeilijkt. De vader heeft al geruime tijd geen contact met de minderjarige en heeft in maart 2021 schriftelijk laten weten in te stemmen met eenhoofdig gezag van de moeder.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het gebrek aan contact tussen de vader en de minderjarige, en de noodzaak voor de moeder om beslissingen te nemen in het belang van het kind. Het hof concludeert dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een beëindiging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigen. De moeder is ontvankelijk in haar verzoek en het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof bepaalt dat het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige wordt beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 november 2021
Zaaknummer: 200.294.864/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/281794 / FA RK 20-3154
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
niet verschenen.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 mei 2021, zoals gewijzigd
op 1 juni 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] alleen zal uitoefenen, dan wel een beslissing te nemen die het hof redelijk acht.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna: de gecertificeerde
instelling (GI), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , is als informant gehoord.
2.3.1.
De vader is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 januari 2021;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de GI overgelegde stukken, te weten een verklaring van de vader van 8 maart 2021 en een aantal contactjournaals.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit, na een daartoe gemaakte aantekening in het gezagsregister op 28 juli 2014.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 30 oktober 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 25 januari 2022.
[minderjarige] heeft vanaf eind 2018 op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing bij [instantie] in [plaats] verbleven. Sinds 23 juni 2021 woont hij weer thuis bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen en haar voortaan alleen met het ouderlijk gezag over hem te belasten, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om het gezamenlijk gezag van partijen over hem te beëindigen. Voor de uitoefening van gezamenlijk gezag is in ieder geval een basale communicatie tussen de ouders over zaken die het kind aangaan vereist. Die basale communicatie is er in dit geval niet, op uitdrukkelijke wens van de vader. De vader heeft ook al jaren geen structureel contact met [minderjarige] . Ook met de GI wil de vader niet of nauwelijks contact. Uit de feiten blijkt dat de vader zijn gezag niet actief wil invullen en het is niet te verwachten dat deze opstelling in de toekomst verandert. De vader is niet beschikbaar voor overleg met de moeder over belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] . [minderjarige] heeft zindelijkheidsproblemen en hij heeft daarvoor hulp nodig.
De GI staat achter het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag.
De rechtbank had subsidiair de raad om advies moeten vragen.
3.6.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende naar voren.
Tijdens de uithuisplaatsing van [minderjarige] was de vader onbetrouwbaar in de bezoekcontacten met [minderjarige] . Hij belde vaak af of hij kwam niet. [minderjarige] had daar last van. Sinds eind 2019 heeft de vader niet of nauwelijks contact meer gehad met [minderjarige] . Hij zei dat hij andere zaken aan zijn hoofd had. [minderjarige] heeft nu meer rust. Op aandringen van de GI heeft de moeder eind 2019 aan [minderjarige] verteld dat de vader niet zijn biologische vader is.
De vader wil zijn adres niet aan de GI verstrekken. Plannen van aanpak van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] komen retour. [minderjarige] heeft gedragsproblemen. De moeder krijgt pedagogische ondersteuning van Xonar. Het is moeilijk om hulpverlening voor [minderjarige] in te schakelen, omdat de vader daarvoor toestemming moet geven en hij niet bereikbaar is. De GI staat daarom achter het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag.
De vader heeft in maart 2021 de GI schriftelijk laten weten dat hij instemt met het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] .
3.7.
De raad adviseert het hof de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. De vader pakt zijn rol als ouder met gezag niet op. Door de opstelling van de vader wordt de hulpverlening voor [minderjarige] belemmerd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Lid 2 van artikel 1:253n verklaart het eerste en derde lid van artikel 1:251a BW van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het eerste lid van het laatstgenoemde artikel kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. [minderjarige] is uit huis geplaatst geweest en er heeft al geruime tijd niet of nauwelijks contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar inleidend verzoek.
3.8.3.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat er in dit geval geen basis is voor gezamenlijke uitoefening van het gezag en dat wijziging van het gezag in die zin dat alleen
de moeder met het gezag over [minderjarige] zal zijn belast in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
Voorop staat dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist echter wel dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar
nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze
beslissingen niet blokkeert.
De vader heeft al bijna twee jaar geen structureel contact meer met [minderjarige] gehad. De vader heeft ook al jaren geen contact meer met de moeder. Aan de GI heeft de vader in maart 2021 schriftelijk laten weten dat hij ermee instemt dat de moeder het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent en dat hij zich terugtrekt uit het leven van de moeder en [minderjarige] . De vader is in deze procedure ook niet verschenen en hij heeft niets van zich laten horen, zowel bij de rechtbank als bij het hof. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de vader zich wenst te onttrekken aan de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en geen invulling wenst te geven aan het ouderlijk gezag. Hier komt bij dat [minderjarige] gedragsproblemen heeft, onder toezicht is gesteld en hulpverlening nodig heeft. Bij handhaving van het gezamenlijk gezag zal de moeder voor belangrijke beslissingen over [minderjarige] , zoals het besluit om hulpverlening in te schakelen, de medewerking en de toestemming van de vader nodig hebben en het is te verwachten dat dit gelet op de opstelling van de vader tot terugkerende problemen zal leiden, hetgeen niet in het belang is van [minderjarige] .
Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, nu de vader zich duidelijk distantieert van [minderjarige] en tevens afwezig en onbereikbaar is. Hierdoor is een feitelijke invulling van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening met de moeder en het nemen van beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg niet mogelijk.
3.9.
De grief van de moeder slaagt. Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 februari 2021,
en opnieuw rechtdoende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans - Wijn, E.P. de Beij en
H.J. Witkamp en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.