ECLI:NL:GHSHE:2021:3330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.297.675_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen. De kinderen, geboren in 2009, 2011 en 2014, staan sinds 18 december 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en zijn sinds 12 november 2020 uit huis geplaatst. De moeder betwistte de noodzaak van de uithuisplaatsing en voerde aan dat deze schadelijk is voor de kinderen. De GI daarentegen stelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en het gebrek aan emotionele toestemming voor contact met de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2021 zijn de moeder, de GI en de vader gehoord. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de kinderen, gezien de zorgen over hun emotionele ontwikkeling en de situatie bij de moeder. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 november 2021
Zaaknummer : 200.297.675/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/370769 / JE RK 21-740
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
-
[pleegouders 1],
hierna te noemen: pleegouders van [minderjarige 1] ;
-
[pleegouders 2],
hierna te noemen: pleegouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 23 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 17 september 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Gruijl;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader.
2.3.1.
De pleegouders zijn met voorafgaand bericht van afmelding niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft in het bijzijn van de griffier voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] staan sinds 18 december 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 december 2021.
3.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 12 november 2020 uit huis geplaatst. [minderjarige 1] verblijft bij de oom en tante (vaderszijde) en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in een neutraal pleeggezin.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd met ingang van 18 juni 2021 tot 18 december 2021.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is en bovendien niet in het belang is van de kinderen. De uithuisplaatsing heeft een enorme impact op de kinderen en zij zijn onherstelbaar beschadigd. De kinderen zijn uit elkaar gehaald, uit hun vertrouwde omgeving en zij missen de moeder. Er zijn geen zorgen om de veiligheid bij en de opvoedvaardigheden van de moeder. Zij belast de kinderen niet. Er wordt een verkeerd beeld van haar geschetst. De moeder is wel in staat om haar aandeel in te zien en heeft voldoende inzicht in haar handelen. Hoewel zij kritisch in de situatie staat, staat de moeder open voor samenwerking met de hulpverlening. Dat zij nog geen toestemming zou hebben gegeven voor het traject Kinderen uit de Knel is een misverstand. Ook zal zij het contact tussen de kinderen en de vader niet in de weg staan. De moeder betwist dat zij een onwerkbare houding aanneemt. Zij voelt zich niet gehoord en buiten spel gezet. De moeder heeft een uitgebreid plan opgesteld, dat door de GI ter zijde is geschoven. Het is voor haar compleet onbegrijpelijk dat zij niet wordt betrokken bij het perspectiefonderzoek en de vader wel. Het doel van de uithuisplaatsing is terugplaatsing bij de moeder en alle betrokkenen hebben van meet af aan aangegeven dat het perspectief van de kinderen bij de moeder ligt. Het onderzoek bij de vader kan direct worden gestaakt. De moeder vindt de vader geen goede opvoeder. De kinderen ervaren en ervoeren een enorme angst richting de vader, de omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen verliepen stroef en dat gaat pas sinds kort iets beter. De moeder heeft destijds aangifte gedaan tegen de vader in verband met mishandeling van de kinderen, maar er is niet tot strafrechtelijke vervolging overgegaan. De moeder is voornemens een artikel 12 Sv-procedure te starten. De moeder voert verder aan dat de kinderen niet goed worden verzorgd in de pleeggezinnen.
3.8.
De GI voert aan dat de uithuisplaatsing van de kinderen het gevolg is geweest van de zorgen die er bestonden in de thuissituatie van de moeder. Het gebrek aan meewerken van de moeder heeft geresulteerd in een situatie die een enorme impact heeft op de kinderen. Net als de moeder denkt ook de GI dat de kinderen de moeder erg missen, maar helaas heeft de GI geen verandering gezien in de opstelling van de moeder. Daardoor is het niet mogelijk gebleken om de moeder opnieuw mee te nemen in het perspectiefonderzoek en is er geen verandering gekomen in de contactmomenten tussen de moeder en de kinderen. Dit is ook meerdere keren aan de moeder uitgelegd. De kinderen kunnen op dit moment niet terug naar de moeder. De GI heeft grote zorgen over het gebrek aan emotionele toestemming van de moeder voor de kinderen in het contact met de vader. Het geven van emotionele toestemming behoort tot een veilig opvoedklimaat. De visie van de moeder over het bezitten van voldoende opvoedingsvaardigheden deelt de GI dan ook niet, omdat de moeder tot op heden niet lijkt in te zien waarom het van belang is dat de kinderen goed contact hebben met hun vader. Tussen de moeder en de kinderen is een liefdevolle band te zien en ViaNeo heeft geconcludeerd dat de doelen omtrent de woonsituatie en de opvoedsituatie zijn behaald. Maar het geven van emotionele toestemming over contact met de vader lukt de moeder tot op heden niet, zij uit juist heftige beschuldigingen over de vader bij diverse instanties, zonder enige fundering. De moeder staat niet open voor hulpverlening via ViaNeo, daar zij zich niet begeleidbaar opstelt en ViaNeo heeft in verband met de houding van de moeder de begeleiding gestopt. Uiteraard staat het de moeder vrij om kritisch te zijn en/of een andere mening of visie te hebben, maar met haar werkwijze overschrijdt de moeder de grenzen van de betrokken hulpverleners. De GI voert verder aan dat het traject van Herlaarhof eind augustus had kunnen starten, maar de moeder heeft haar toestemming ingetrokken. Daardoor is de hulpverlening aan de kinderen op losse schroeven komen te staan. Zonder toestemming van de moeder kan het traject geen doorgang vinden en vertraagt het proces enorm. Dat de kinderen niet goed worden verzorgd in de pleeggezinnen, hebben de kinderen niet aangegeven tijdens de (begeleide) contactmomenten met de moeder. De GI heeft geen twijfels over de verzorging van de kinderen in de pleeggezinnen. Er heeft op 12 oktober 2021 een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden, waarbij onder meer het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader aan bod is gekomen. Mochten de kinderen bij de vader worden geplaatst, dan zal de GI, nadat de kinderen gesetteld zijn bij de vader, inzetten op een ruimere contactregeling tussen de moeder en de kinderen. Dit is een grote wens van de kinderen. Op dit moment is er één contactmoment per week tussen de moeder en de kinderen.
3.9.
De vader voert aan dat de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid. Hij spreekt de hoop uit dat de kinderen zo snel mogelijk bij hem kunnen worden geplaatst en dat er kan worden toegewerkt naar een ruimere contactregeling tussen de kinderen en de moeder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van voornoemde wetsartikelen. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
3.10.4
De uithuisplaatsing is noodzakelijk omdat gebleken is dat de kinderen als gevolg van een heftige (echtscheiding)strijd klem zitten tussen de ouders en zij ernstig worden bedreigd in hun sociaal emotionele ontwikkeling alsmede in hun identiteitsontwikkeling. Het is de GI niet gelukt om de ontwikkelingsbedreigingen met andere middelen op te heffen. Daarnaast zijn er zorgen over de situatie bij de moeder en werkt de moeder onvoldoende mee aan het verkrijgen van inzicht hierin. Daar waar de moeder aangeeft dat er geen zorgen zijn over haar opvoedvaardigheden en de opvoedsituatie bij haar thuis, gaat de moeder voorbij aan de omstandigheid dat de GI zich ernstig zorgen maakt over het gebrek aan emotionele toestemming van de moeder aan de kinderen in het contact met hun vader. Het feit dat de moeder ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaart dat de man geen goede opvoeder is zonder daarvoor een concrete onderbouwing te geven, bij diverse instanties vergaande maar niet onderbouwde beschuldigingen aan het adres van de vader uit en in de recente zomermaanden aangifte bij de politie heeft gedaan van, kort gezegd, kinderontvoering, duiden er niet op dat de moeder daadwerkelijk emotionele toestemming aan de kinderen geeft om contact te hebben met hun vader. Ook moeders twijfel of [minderjarige 1] daadwerkelijk van haar vader houdt, zoals [minderjarige 1] tijdens het kindgesprek heeft verklaard, wijst er niet op dat de moeder in staat is de kinderen die emotionele toestemming te verlenen. Weliswaar stelt de moeder dat zij openstaat om met de hulpverlening samen te werken, maar uit de overgelegde stukken, waaronder de verslagen van ViaNeo en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is onvoldoende aannemelijk geworden dat de moeder op dit moment daadwerkelijk daartoe in staat is. Daarbij komt dat de moeder haar toestemming voor het traject bij Herlaarhof heeft ingetrokken, hetgeen juist tot vertraging in de hulpverlening aan de kinderen leidt. Het hof is met de GI van oordeel dat het voor de kinderen van groot belang is dat zij stabiliteit ervaren en de benodigde duidelijkheid krijgen. Alles overziende betekent dit dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 18 december 2021 ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was in het belang van de kinderen en dat nu nog steeds is.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 17 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.L.F.J. Schyns en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.