ECLI:NL:GHSHE:2021:3327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.298.056_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van de zorg en opvoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 15 mei 2017 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De vader van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling met een jaar heeft verlengd, aangevochten. Hij stelt dat de kinderen niet langer ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de hulpverlening die zij ontvangen adequaat is. De GI en de moeder van de kinderen zijn van mening dat de verlenging noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om contactherstel met de moeder te bevorderen.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vader de kinderen niet dwingt tot contact met de moeder, wat volgens het hof in strijd is met zijn verplichtingen als ouder. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zich voornamelijk richt op de cognitieve ontwikkeling van de kinderen, terwijl de sociaal-emotionele ontwikkeling verwaarloosd wordt. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging is en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader ontoereikend is. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor verdere hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar is verlengd. Het hof heeft ook benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen en het contact met de moeder te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 november 2021
Zaaknummer : 200.298.056/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/289870 / JE RK 21-534 en C/03/289876 / JE RK 21-536
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.H.M. Belt,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1]);
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2]).
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 april 2021, op schrift gesteld op 12 mei 2021.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 juli 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair te bepalen dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar wordt afgewezen, dan wel subsidiair de verlenging van de ondertoezichtstelling in (tijd) duur te beperken en deze verlenging uit te spreken voor maximaal zes maanden, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 7 september 2021, heeft de GI verzocht het verzoek in hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Belt;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de moeder, bijgestaan door mr. Wilhelmus.
2.3.1.
De raad heeft bij brief d.d. 20 augustus 2021 het hof bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 29 juli 2021;
  • de aanvullende stukken inzake het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2021;
  • het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 30 augustus 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Belt overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1], op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen vanaf de zomer van 2020 bij de vader.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 15 mei 2017 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd met ingang van 15 mei 2021 voor de duur van een jaar, aldus tot 15 mei 2022.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat aan de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderen worden niet (langer) ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Het gaat goed met de kinderen. De kinderen wonen al een geruime tijd bij de vader. Zij krijgen hulp en ondersteuning vanuit school en [instantie]. De samenwerking met [instantie] verloopt prima, er is geen conflict geweest. Uit het begeleidingsplan van [instantie] volgt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] stappen hebben gezet. [minderjarige 1] gedijt goed bij de wisseling van school en haalt goede punten. De leerachterstand bij [minderjarige 2] is bijna volledig ingelopen doordat de vader daar verschillende vormen van hulpverlening voor heeft ingeschakeld. De kinderen zijn in “een rustiger vaarwater” terechtgekomen en zij ontvangen de nodige hulp op de gebieden waar nadere ondersteuning nodig is. De vader accepteert deze hulpverlening, maar hij heeft ook een eigen mening waarbij hij de belangen van de kinderen voorop stelt.
De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat een ernstige ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het feit dat de kinderen op dit moment slechts contact hebben met één van de ouders, althans dit is onvoldoende gemotiveerd door de rechtbank. De ondertoezichtstelling moet niet als “een stok achter de deur” worden ingezet omdat er op dit moment geen contact is tussen de moeder en de kinderen. Bij de rechtbank is een andere zaak aanhangig waarin de rechtbank aan de raad de opdracht heeft gegeven om te onderzoeken welke zorg- en contactregeling in het belang van de kinderen moet worden geacht. De vader verwacht dat er professionele begeleiding noodzakelijk is om het contact tussen de moeder en de kinderen te herstellen. De stappen die eventueel na dit raadsonderzoek moeten worden gezet kunnen ook zonder de inmenging van de GI worden gezet. De vader zal de beschikking van de rechtbank naleven en uitvoeren. De vader staat het contact met de moeder niet in de weg, maar de kinderen hebben uitdrukkelijk verklaard geen contact te willen. De vader gaat de kinderen niet dwingen tot contact. De GI gaat tegen de wens van de kinderen in doordat zij contactherstel noodzakelijk vindt.
De rechtbank heeft tot slot ten onrechte geoordeeld dat de ondertoezichtstelling voorlopig nog noodzakelijk is om de hulpverlening rondom de kinderen te waarborgen en de ingezette positieve lijn verder door te trekken. De GI onderneemt geen stappen om het bij de GI kennelijke ontbrekende zicht op de mogelijkheden van de vader om pedagogisch aan te sluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van de kinderen te verkrijgen. Hieruit trekt de vader de conclusie dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Verder heeft de vader zonder meer voldoende mogelijkheden om pedagogisch aan te sluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van de kinderen. Indien de vader hulp nodig heeft dan schakelt hij deze in voor zichzelf en voor de kinderen. De ondertoezichtstelling heeft daarom geen meerwaarde, temeer omdat de vader maar beperkt contact met de gezinsvoogden heeft gehad. Omdat er positieve ontwikkelingen zijn geconstateerd en er nu een zekere mate van rust is ontstaan, had het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen moeten worden, dan wel had volstaan kunnen worden met een toewijzing van het verzoek voor een kortere duur dan twaalf maanden.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Hoewel de basale verzorging van de kinderen door de vader in orde is worden de kinderen nog steeds in hun ontwikkeling bedreigd. De GI is al enkele jaren betrokken, maar daarbij is het hen niet gelukt om de hulpverlening voor de kinderen op de rit te krijgen. De GI heeft aangesloten bij de wens van de vader om [instantie] voor de kinderen in te schakelen om op die manier tot een samenwerking met de vader te komen. De begeleiding door [instantie] is een tijd naar tevredenheid verlopen, maar ook in die samenwerking is een conflict ontstaan. [instantie] vond het beter dat [minderjarige 1] gewoon naar groep 8 zou gaan in plaats van een klas over te slaan. De GI heeft in het conflict met [instantie] en in de contacten met de scholen van de kinderen een bemiddelende rol moeten spelen. De hulpverlening en de scholen hebben moeite met de manier van communiceren door de vader. Wanneer een hulpverlener een andere mening heeft dan vader, dan is dat voor de vader moeilijk om te aanvaarden. De vader volgt alleen de adviezen op die “in zijn straatje passen”.
De GI vindt alleen hulpverlening op het gebied van school niet voldoende. De GI heeft meerdere doelen gesteld om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen op te heffen. Die doelen gaan over de pedagogische vaardigheden van de vader en het contactherstel met de moeder. De GI vindt het nodig dat daarvoor andere hulpverlening wordt ingeschakeld. De kinderen hebben nog steeds geen onbelast contact met de moeder. De GI heeft ervoor gekozen om de kinderen in eerste instantie tot rust te laten komen. Het leek de GI niet in het belang van de kinderen om meteen werk te maken van een effectief contactherstel met de moeder. De vader is het niet eens met de visie van de GI dat traumaverwerking in combinatie met contactherstel met de moeder het beste is voor de kinderen. Zonder tussenkomst van de GI zal het contactherstel tussen de moeder en de kinderen niet tot stand komen. De GI gaat niet langer de uitkomst het raadsonderzoek en de procedure bij de rechtbank inzake het hoofdverblijf en de zorgregeling afwachten, maar gaat nu zelf hulpverlening inschakelen om tot contactherstel te komen. Naast het ontbreken van het contact tussen de moeder en de kinderen, betrekt de vader de moeder ook niet bij beslissingen rondom de kinderen. Zo is de moeder ook niet betrokken bij de schoolwisseling van [minderjarige 1]. De verlenging van de ondertoezichtstelling is dan ook nodig om ervoor te zorgen dat de moeder wordt betrokken bij de gezagsbeslissingen rondom de kinderen en wordt geïnformeerd over de kinderen.
De GI weerspreekt dat er slechts beperkt contact tussen de vader en de gezinsvoogden is geweest. De GI heeft regelmatig telefonisch contact met de vader en er hebben verschillende fysieke ontmoetingen plaatsgevonden. De contacten met de vader gaan veel over het ongenoegen van de vader over de gang van zaken en het handelen van de gezinsvoogden. De GI moet daarbij veel energie steken in het geven van uitleg, het proberen de verstandhouding met de vader niet verder te laten vertroebelen en enige vorm van samenwerking te behouden. Het hulpverleningsproces is hierdoor vertraagd. De prille samenwerking die de GI in het verlengingsverzoek benoemt heeft zich niet verder positief ontwikkeld.
3.7.
De moeder voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De moeder kan zich verenigen met de inhoud van het verweerschrift van de GI en met de verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij weerspreekt dat sprake is van een zuivere omgangsondertoezichtstelling. De verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk voor de voortgang van de hulpverlening. Wanneer de vader het niet eens is met een hulpverlenende instantie dan kapt hij de hulpverlening af. De vraag is of [instantie] de kinderen ook gaat behandelen voor hun problemen op sociaal-emotioneel gebied en het contactherstel met de moeder. De moeder heeft al anderhalf jaar geen contact meer met de kinderen omdat de vader dat niet wil. De kinderen vertonen kenmerken van ouderverstoting. De ondertoezichtstelling is daarom ook nodig om te kijken hoe vorm kan worden gegeven aan het contactherstel. De moeder weerspreekt dat de vader de nog te nemen beslissing van de rechtbank inzake de zorg- en contactregeling zal naleven. De moeder wordt voortdurend in procedures bij het hof betrokken omdat de vader het niet eens is met de beslissingen van de rechtbank. De moeder wordt door de GI geïnformeerd over de kinderen. Zij is door de vader ook niet betrokken in de schoolwisseling van [minderjarige 1].
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is.
3.8.3.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling vast dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd waardoor de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Weliswaar heeft de vader zelf de hulp van [instantie] voor de kinderen ingeschakeld, maar deze hulpverlening ziet hoofdzakelijk op de cognitieve ontwikkeling van de kinderen. Het hof constateert dat de vader vooral gefocust lijkt te zijn op de cognitieve ontwikkeling van de kinderen en de ontwikkeling van de kinderen op sociaal-emotioneel gebied daarbij uit het oog verliest. De noodzakelijke hulpverlening voor de problemen van de kinderen op sociaal-emotioneel gebied en voor het contactherstel tussen de moeder en de kinderen is tot op heden nog niet van de grond gekomen. Daarbij komt dat het hof zich niet aan de indruk kan onttrekken dat, indien een hulpverlenende instantie een andere mening heeft dan de vader, de vader het conflict opzoekt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer verklaard dat zij een bemiddelende rol heeft moeten spelen om het conflict tussen de vader en [instantie] over de schoolwisseling van [minderjarige 1] vlot te trekken. Alhoewel de vader weerspreekt dat er een conflict was, is duidelijk dat de moeder als gezaghebbend ouder door de vader niet betrokken is bij de besluitvorming over de schoolwissel en dat [instantie] zorgen had over het overslaan van groep 8. Naar het oordeel van het hof, staat voldoende vast dat hulpverlening binnen het vrijwillig kader, vanwege het grote afbreukrisico, ontoereikend is en daardoor hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is.
3.8.4.
Verder maakt het hof zich grote zorgen over de opstelling van de vader ten aanzien van het contactherstel tussen de moeder en de kinderen. De vader lijkt daarbij uit het oog te verliezen dat op hem, op grond van het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 BW, de verplichting rust om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de moeder te bevorderen. Zo heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de kinderen geen contact met hun moeder willen en hij de kinderen op geen enkele wijze gaat dwingen tot contact. De vader laat hiermee zien dat hij zijn verplichting ex artikel 1:247 lid 3 BW niet nakomt. Bovendien is uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de vader de moeder op geen enkele manier betrekt bij gezagsbeslissingen rondom de kinderen en hij haar ook niet informeert over hoe het met de kinderen gaat. Ook daarvoor is de betrokkenheid van de GI noodzakelijk. Het hof ziet, op grond van het voorgaande, dan ook geen aanleiding om de door de rechtbank uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling in duur te bekorten.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 april 2021, op schrift gesteld op 12 mei 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.