In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 15 mei 2017 onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De vader van de kinderen heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling met een jaar heeft verlengd, aangevochten. Hij stelt dat de kinderen niet langer ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de hulpverlening die zij ontvangen adequaat is. De GI en de moeder van de kinderen zijn van mening dat de verlenging noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en om contactherstel met de moeder te bevorderen.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vader de kinderen niet dwingt tot contact met de moeder, wat volgens het hof in strijd is met zijn verplichtingen als ouder. Het hof heeft vastgesteld dat de vader zich voornamelijk richt op de cognitieve ontwikkeling van de kinderen, terwijl de sociaal-emotionele ontwikkeling verwaarloosd wordt. De GI heeft aangegeven dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging is en dat de hulpverlening in het vrijwillige kader ontoereikend is. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor verdere hulpverlening.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar is verlengd. Het hof heeft ook benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van de kinderen en het contact met de moeder te waarborgen.