ECLI:NL:GHSHE:2021:3326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.297.562_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) voor een periode van zes maanden. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, is van mening dat de ondertoezichtstelling niet nodig is, aangezien de vader niet langer betrokken is bij de opvoeding en de kinderen zich goed ontwikkelen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de onveilige en instabiele situatie waarin de kinderen zich eerder bevonden, met huiselijk geweld als gevolg.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2021 zijn de moeder, de GI en de Raad gehoord. De moeder heeft aangevoerd dat de GI inbreuk heeft gemaakt op haar privacy en dat het plan van aanpak niet tijdig is overlegd. Het hof oordeelt dat de GI zich aan de wettelijke vereisten heeft gehouden en dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof benadrukt dat er zorgen zijn over het gedrag van de kinderen en dat er een risico op ontwikkelingsproblemen bestaat, wat een verdere beoordeling en begeleiding noodzakelijk maakt. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 november 2021
Zaaknummer : 200.297.562/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/290729 / JE RK 21-697
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.N. Hermans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1]), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats], en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2]), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader] (hierna: de vader);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de gecertificeerde instelling en/of de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 21 juli 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 7 september 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen, eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 8 september 2021, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Hermans;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1], op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats].
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen verblijven bij de moeder.
3.2.
[minderjarige 1] heeft van 15 mei 2018 tot 31 juli 2019 onder toezicht gestaan. Zij verbleef van 20 november 2018 tot 31 juli 2019 middels een machtiging uithuisplaatsing in een pleeggezin. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven de eerste paar maanden van 2021 op vrijwillige basis bij opa moederszijde.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden, met ingang van 12 mei 2021 tot 12 november 2021, onder aanhouding van iedere verdere beslissing op de resterende termijn.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
Bij het verzoekschrift van de raad ontbreekt een plan van aanpak waardoor het niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Door de GI is voorts bij het opmaken van het plan van aanpak inbreuk gemaakt op de privacy van de moeder en de kinderen en het plan is niet met de moeder besproken.
De ondertoezichtstelling is niet nodig. De maatregel is uitgesproken vanwege het incident met de vader, maar hij is definitief uit beeld en wil niet langer betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder heeft om eenhoofdig gezag verzocht. De kinderen ontwikkelen zich prima en er zijn op dit moment geen concrete zorgen. De zorgen over de kinderen zijn gebaseerd op de hulpvraag van de moeder bij het consultatiebureau. Zonder ondertoezichtstelling zou de moeder dezelfde weg bewandelen als de GI. In het verslag van Xonar staat al voldoende over de opvoedsituatie en de kinderen. De kinderen leven bij de moeder in een stabiele, rustige en veilige omgeving. De moeder werkt mee aan de geboden hulpverlening en zij brengt de gegeven adviezen in de praktijk. Zowel het consultatiebureau, de peuterspeelzaal als de huisarts letten op de kinderen en opa moederzijde fungeert als vangnet.
3.6.
De raad voert, kort samengevat, het volgende aan.
Er lijkt sprake van een duurzame verandering in het leven van de moeder en de kinderen doordat de vader uit beeld is. Hierdoor is er minder onrust in het leven van de moeder en de kinderen. Desondanks is de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk. De moeder heeft de kinderen langdurig laten leven in een situatie waarin sprake was van een stormachtige en gewelddadige relatie tussen de moeder en de vader. Het is onduidelijk hoe dit zo lang heeft kunnen voortduren, wat de kinderen hebben meegemaakt en vooral wat de effecten hiervan op de kinderen zijn. Met deze voorgeschiedenis is het risico op uitval en op ontwikkelingsproblemen heel groot en dit moet voorkomen worden. Bij de moeder is veel wantrouwen en zij is wisselend in haar houding ten opzichte van hulpverlening. De ene keer geeft zij aan dat het helpend is en dat zij blij is met de adviezen en de andere keer vindt zij het een stigma wil zij stoppen met hulpverlening.
3.7.
De GI voert, kort samengevat, het volgende aan.
Van het huisbezoek aan de start van de ondertoezichtstelling is de moeder schriftelijk op de hoogte gebracht. De doelen uit het plan van aanpak zijn uitvoerig met de moeder besproken.
De vader is inderdaad volledig buiten beeld. Er zijn geen meldingen meer geweest van onveiligheid. Het is de GI niet gelukt om met hem in contact te komen. Via reclassering is aan de vader gevraagd wat hij met het contact met de kinderen wil.
Nadat het traject bij Xonar in september 2020 werd afgesloten, is er nog van alles gebeurd in het leven van de kinderen wat meegenomen moet worden. De ondertoezichtstelling tot 12 november 2021 is noodzakelijk om de hulpverlening vanuit JenS verder op te starten en meer zicht te krijgen op de opvoedsituatie bij de moeder en de ontwikkeling van de kinderen. De intake hiervan heeft op 2 september jl. plaatsgevonden. Er zijn zorgen over het gedrag dat de kinderen laten zien en de inzet van JenS zal hierover duidelijkheid moeten geven. De kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld. Het is onduidelijk hoe de kinderen daarin zijn begeleid en wat het effect hiervan op de kinderen is. Opa moederszijde is betrokken en fungeert als steunend netwerk van de moeder. De stelling van de moeder dat de kinderen het goed doen wordt (nog) niet door de GI onderschreven, gelet op de zorgelijke reacties die [minderjarige 1] bijvoorbeeld tijdens het huisbezoek heeft laten zien.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hof volgt de moeder niet in haar stelling dat het plan van aanpak al bij het indienen van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling moet worden overgelegd. Artikel 4.1.3. lid 5 van de Jeugdwet (Jw) bepaalt dat het plan wordt vastgesteld uiterlijk binnen zes weken nadat is komen vast te staan dat afgezien wordt van het opstellen van een familiegroepsplan. Deze termijn vangt aan bij de aanvang van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is op 12 mei 2021 uitgesproken en het plan van aanpak dateert van 22 juni 2021, zodat het binnen de termijn is vastgesteld. Evenmin volgt het hof de moeder in haar stelling dat de GI met het huisbezoek inbreuk heeft gemaakt op de privacy van de moeder en de kinderen. Een huisbezoek vormt bij een ondertoezichtstelling een gebruikelijk en geëigend middel.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW. Weliswaar is de vader al voor een langere periode buiten beeld en lijkt de zorgelijke relatie tussen de ouders inmiddels definitief beëindigd, maar de kinderen vertonen desondanks opmerkelijk en zorgelijk gedrag. De kinderen verbleven bij de ouders in een instabiele en onveilige leefomgeving. Tussen de ouders was sprake van een turbulente en instabiele relatie met huiselijk geweld, waarvan de kinderen mogelijk getuige zijn geweest. Er moet worden onderzocht welke schade de kinderen hierdoor hebben opgelopen en wat nodig is om ontwikkelingsproblemen die hier het gevolg van zijn zoveel mogelijk te voorkomen. Het hof heeft niet de verwachting dat de moeder hiermee in een vrijwillig kader aan de slag zal gaan. De moeder geeft aan dat zij geen zorgen meer over de kinderen heeft, anders dan dat bij [minderjarige 2] mogelijk sprake is van autisme. Zij lijkt het schadelijke effect van de zorgelijke relatie tussen haar en de vader en van het huiselijk geweld op de kinderen onvoldoende te erkennen. Haar focus ligt enkel op eventueel aanwezige kind-eigen problematiek en zij lijkt niet in te zien dat het gedrag van de kinderen mogelijk het gevolg is van hetgeen zij in het verleden hebben meegemaakt. Daarbij geeft de moeder tegenstrijdige signalen met betrekking tot de ingezette hulpverlening. Zij geeft enerzijds aan dat zij JenS zelf heeft ingeschakeld en anderzijds dat de inzet van JenS niet nodig is omdat er al een verslag van Xonar is. Na de inzet van Xonar heeft er nog het nodige plaatsgevonden in het leven van de moeder en de kinderen, zoals de heftige escalatie tussen de moeder en de vader eind 2020. De inzet van JenS is dan ook nodig om een (nieuw) beeld te krijgen van de opvoedsituatie bij de moeder en de ontwikkeling van de kinderen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 mei 2021;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.