ECLI:NL:GHSHE:2021:3321

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.290.733_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid verzoek tot huwelijk onder curatele

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een man die verzocht om toestemming om te trouwen met een vrouw die onder curatele staat. De man, die al lange tijd een relatie met de vrouw heeft, stelde dat hij een stilzwijgende volmacht van de vrouw had om het verzoek in te dienen. De vrouw, die 93 jaar oud is en lijdt aan dementie, verblijft in een verzorgingstehuis en heeft 24-uurs zorg nodig. De rechtbank Limburg had eerder het verzoek van de man afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging.

Het hof overwoog dat de man niet als belanghebbende kan worden aangemerkt om namens de vrouw een verzoek op grond van artikel 1:38 BW in te dienen, omdat de vrouw onder curatele staat en niet in staat is haar wil te bepalen. Het hof concludeerde dat het aangaan van een huwelijk een hoogstpersoonlijk karakter heeft en dat vertegenwoordiging in dit geval niet is toegestaan. De man werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, en het hof oordeelde dat de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg diende te worden vernietigd.

De uitspraak benadrukt de bescherming van personen die onder curatele staan en de noodzaak van toestemming van de kantonrechter voor het aangaan van een huwelijk. Het hof heeft geen inhoudelijke beoordeling van het verzoek gedaan, omdat de man niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 november 2021
Zaaknummer: 200.290.733/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8782298 BT VERZ 20-15352
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J.M. Stals.
Betreffende:
[de vrouw],
wonende in [verzorgingstehuis] , te [vestigingsplaats] ,
hierna: de rechthebbende of de vrouw,
voor wie als curatoren optreden:
[curator] ,
vennoten van [B.V.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gezamenlijk te noemen de curator,
advocaat: mr. G.M.B.R. Niellissen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[betrokkene 1],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 1] ,
[betrokkene 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 2] ,
[betrokkene 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene 3] ,
[betrokkene 4],
wonende te [woonplaats] (België),
hierna te noemen: [betrokkene 4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 23 februari 2021, met producties, ingekomen bij het hof op
24 februari 2021, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en eventueel onder verbetering van de gronden de man en de vrouw alsnog toestemming te geven om met elkaar te huwen, zo nodig onder de voorwaarde dat partijen huwelijkse voorwaarden met elkaar aangaan, waarbij iedere gemeenschap uitgesloten wordt.
2.2.
Bij verweerschrift van 21 mei 2021, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, hebben de curatoren van de vrouw het hof verzocht de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep van de man af te wijzen, onder handhaving, zo nodig met verbetering van gronden, van de bestreden beschikking, althans een zodanig beslissing te nemen als in goede justitie door het hof te bepalen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de inventarisstraat met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen bij het hof op
7 april 2021;
- het V6-formulier van de advocaat van de curatoren, van 6 september 2021, met bijlagen, ingekomen bij het hof op 7 september 2021;
- het V6-formulier van de advocaat van de man van 16 september 2021, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van de advocaat van de curatoren van 17 september 2021, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- de brief van de bewindvoerder van 21 september 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- [curator] , bijgestaan door mr. H. Bronneberg, waarnemend;
- [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
De rechthebbende is niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.1.
[betrokkene 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verschenen.
2.4.2.
[betrokkene 4] is door het hof abusievelijk niet opgeroepen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de aanwezige dochters van de vrouw ( [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) verklaard dat hun zus [betrokkene 4] van de datum van de mondelinge behandeling bij het hof op de hoogte is en begrijpt dat zij hiervoor ook uitgenodigd is, maar dat zij er voor heeft gekozen niet te komen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 15 mei 2013 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de vrouw onder bewind gesteld en daarnaast is een mentorschap ingesteld ten behoeve van de vrouw.
3.2.
Bij beschikking van 19 augustus 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de maatregelen van bewind en mentorschap omgezet in curatele, met benoeming van [curator] tot curator.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot het verkrijgen van toestemming van de kantonrechter om te mogen trouwen met de vrouw, afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan. De man en de vrouw kennen elkaar sinds 2007 en zij woonden praktisch samen. Er is sprake van een sterke lotsverbondenheid. De man wil met de vrouw trouwen om tot een verbetering te komen van haar welzijn. De man heeft op dit moment geen juridische positie ten opzichte van de vrouw, terwijl hij wel graag invloed wil kunnen uitoefenen op het nemen van belangrijke (medische) beslissingen over de gezondheid en de verzorging van de vrouw. Op dit moment is dat niet mogelijk. Ook zou de man de vrouw graag bij hem thuis verzorgen. De man is hier – met de nodige hulpverlening – toe in staat. De man kan zich er voorts niet in vinden dat de kantonrechter geen onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van de vrouw. De CIZ-verklaring is hiervoor te algemeen en onvoldoende. Omdat de vrouw onder curatele is gesteld dient de kantonrechter toestemming te verlenen voor het voorgenomen huwelijk. De man baseert zijn verzoek primair op de stilzwijgende volmacht die de vrouw - volgens de man - aan de man heeft verleend om het verzoek op grond van artikel 1:38 BW met elkaar te mogen huwen namens haar bij de rechter in te dienen. De man verzoekt om zowel aan hem als ook aan de vrouw toestemming te verlenen om in het huwelijk te treden. Subsidiair stelt de man dat hij op grond van artikel 798 lid 2 Rv als belanghebbende dient te worden aangemerkt, en dat hij op grond van zijn positie als levensgezel van de vrouw een bijzondere positie heeft op grond waarvan hij namens de vrouw voornoemd verzoek kan doen.
3.5.
De curator voert - kort samengevat - het volgende aan. De man dient in zijn verzoek met de vrouw te kunnen trouwen niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat dit verzoek enkel door de vrouw kan worden ingediend, dan wel de vrouw de man dient te machtigen dit voor haar te doen. Dat is niet gebeurd en de vrouw is gelet op haar dementie hier ook niet meer toe in staat. De curator betwist voorts dat er sprake is van een stilzwijgende volmacht, mede gelet op het feit dat de vrouw onder curatele staat en niet in staat is haar eigen wil te bepalen. Voorts ziet de curator niet in op welke wijze de man als belanghebbende in staat zou zijn een verzoek in te dienen op grond van artikel 1:38 BW. De man is hiertoe niet de juiste procespartij.
3.6.
De dochters voeren - kort samengevat - het volgende aan. Het is niet in het belang van de vrouw indien zij zou trouwen met de man. De vrouw lijdt aan dementie in een vergevorderd stadium en herkent zelfs haar eigen kinderen af en toe niet meer. Op de vraag van de dochters of zij de man kent heeft zij niet bevestigend gereageerd. Zij is hier niet toe in staat. De vrouw heeft intensieve hulpverlening nodig die zij op dit moment krijgt in het verzorgingstehuis. De man kan haar dit niet bieden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
De vrouw is op dit moment 93 jaar oud en lijdt aan dementie. De vrouw verblijft op de gesloten afdeling van [verzorgingstehuis] te [vestigingsplaats] en heeft daar 24-uurs zorg en toezicht. De met ingang van 1 juni 2013 ingestelde maatregelen van bewind en mentorschap zijn bij beschikking van 19 augustus 2020 omgezet in curatele, mede in verband met de progressieve dementie van de vrouw.
3.7.2.
Artikel 1:32 BW bepaalt dat een huwelijk niet mag worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen.
3.7.3.
Artikel 1:38 BW bepaalt dat hij die wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele staat, geen huwelijk mag aangaan zonder toestemming van de kantonrechter.
3.7.4.
Het aangaan van een huwelijk heeft een hoogstpersoonlijk karakter. Bij het verrichten van een dergelijke hoogstpersoonlijke rechtshandeling komt het aan op een eigen persoonlijke wilsuiting. Die persoonlijke wilsuiting is essentieel. Hoogstpersoonlijke rechtshandelingen zijn dan ook rechtshandelingen die zo hoogstpersoonlijk van aard zijn dat vertegenwoordiging niet is toegelaten. De aard en strekking van deze rechtshandelingen sluit vertegenwoordiging in beginsel uit. Dat betekent dat in onderhavig geval, waar de vrouw onder curatele is gesteld en op een gesloten afdeling verblijft, moet worden aangenomen dat de man namens de vrouw geen verzoek gebaseerd op artikel 1:38 BW kan indienen, nog daargelaten de vraag of een onder curatele gestelde persoon daartoe een stilzwijgende volmacht zou kunnen verlenen. Het hof is daarom van oordeel dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek voor zover gebaseerd op artikel 1:38 BW.
Daarbij overweegt het hof nog ten overvloede dat de door de man gestelde feiten en gedragingen waaruit het bestaan van de door hem volmacht zou moeten blijken, onvoldoende zijn om het bestaan van de volmacht aan te nemen.
3.7.5.
Het beroep van de man voor zover gebaseerd op artikel 798, tweede lid, Rv kan evenmin tot toewijzing van het verzoek van de man leiden. Bij de invoering van artikel 798 Rv heeft de wetgever het wenselijk geacht om in zaken van curatele, onderbewindstelling en mentorschap de kring van belanghebbenden uit te breiden ten opzichte van lid 1 van die bepaling. Aan degenen die gerechtigd zijn de instelling of opheffing van een beschermingsmaatregel te verzoeken, is ook de bevoegdheid tot het verzoeken van het ontslag van de curator, bewindvoerder of de mentor toegekomen. Dat betekent in onderhavig geval dat, indien al zou moeten worden aangenomen dat de man tot deze kring van personen als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv behoort, hetgeen voorshands niet vaststaat, hij gerechtigd is de instelling of opheffing van een beschermingsmaatregel of het ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor te verzoeken. Hieruit vloeit echter niet voort dat hij ook bevoegd is om namens de vrouw het onderhavig verzoek in te dienen. Dat verzoek om toestemming om te mogen huwen, ziet immers niet op een zaak van curatele als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv. Het gaat bij dit verzoek om een verzoek met een hoogstpersoonlijke karakter waarbij alleen de rechthebbende zelf is betrokken en de opgenomen kring van belanghebbenden niet in overeenstemming is met de aard en strekking van dit verzoek. Evenmin is gesteld of aannemelijk geworden dat de man rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen en uit dien hoofde belang zou hebben bij het kunnen indien van dit verzoek. Zijn recht om in het huwelijk te treden wordt immers niet geschonden.
3.7.6.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling met partijen en de belanghebbenden besproken dat het hof rechthebbende na de mondelinge behandeling zou horen, maar alleen als dat door het hof noodzakelijk zou worden geacht. Het hof is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen het horen van rechthebbende niet noodzakelijk is. Daarbij wordt de gezondheidstoestand van de rechthebbende in aanmerking genomen in samenhang met de omstandigheid dat de rechthebbende niet zelf een verzoek en/of beroepsschrift heeft ingediend en zij dit alleen zelf had kunnen doen.
3.7.7.
Dit leidt er toe dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt het hof niet toe.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 november 2020;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart de man alsnog niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.