In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de alimentatieverplichtingen van de man ten opzichte van de vrouw en hun kinderen. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 februari 2020 te vernietigen, waarin de alimentatieverplichtingen waren vastgesteld. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 14 augustus 2003 met elkaar zijn gehuwd en dat uit dit huwelijk twee minderjarige kinderen zijn geboren. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen diende te betalen, evenals een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De man had in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw, maar in hoger beroep heeft hij zijn grieven ingediend, onder andere met betrekking tot de hoogte van de alimentatie en de ingangsdatum.
Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatieverplichtingen rechtvaardigt. Het hof heeft de ingangsdatum voor de kinderalimentatie vastgesteld op 25 september 2019 en de partneralimentatie op nihil gesteld, omdat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De man is verplicht om met ingang van de vastgestelde datum een bijdrage van € 160,- per kind per maand te betalen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de alimentatieverplichtingen zijn aangepast conform de uitspraak van het hof.