ECLI:NL:GHSHE:2021:3319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.288.740_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een professionele bewindvoerder in een familiekwestie met onenigheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor de rechthebbende, die onder mentorschap staat van haar dochter, [de mentor tevens dochter 1]. De rechthebbende, die lijdt aan dementie, had eerder haar dochter als haar mantelzorger aangewezen, maar er was onenigheid binnen de familie over de benoeming van een bewindvoerder. De kantonrechter had een professionele bewindvoerder benoemd, wat door [de mentor tevens dochter 1] werd betwist. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de rechthebbende een duidelijke voorkeur had voor [de mentor tevens dochter 1] als bewindvoerder. Het hof stelde vast dat de familiebanden verstoord waren en dat de benoeming van [de mentor tevens dochter 1] tot bewindvoerder de spanningen zou verergeren. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat het in het belang van de rechthebbende was om een onafhankelijke, professionele bewindvoerder aan te stellen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 november 2021
Zaaknummer: 200.288.740/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8281205 TF VERZ 20-96
in de zaak in hoger beroep van:
[de mentor tevens dochter 1],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
dochter en tevens mentor van hierna genoemde rechthebbende,
hierna te noemen: [de mentor tevens dochter 1] ,
advocaat: mr. M.Y.M. Renken,
inzake het bewind over de (toekomstige) goederen van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de rechthebbende.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
  • [dochter 2], wonende te [woonplaats] , dochter van de rechthebbende, hierna te noemen: [dochter 2] , bijgestaan door mr. L. van der Steen;
  • [zoon 1], wonende te [woonplaats] , zoon van de rechthebbende, hierna te noemen: [zoon 1] , bijgestaan door mr. C.C.A. Stallen;
  • [zoon 2], wonende te [woonplaats] , zoon van de rechthebbende, hierna te noemen: [zoon 2] ;
  • [de bewindvoerder], de huidige bewindvoerder, hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 januari 2021, heeft [de mentor tevens dochter 1] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat [de mentor tevens dochter 1] als bewindvoerder van de rechthebbende wordt benoemd.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2021, heeft [dochter 2] verzocht [de mentor tevens dochter 1] ’s beroep ongegrond te verklaren en af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 april 2021, heeft [zoon 1] verzocht, om [de mentor tevens dochter 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel het hoger beroep van [de mentor tevens dochter 1] ongegrond te verklaren/de verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van [de mentor tevens dochter 1] in de proceskosten van dit geding.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [de mentor tevens dochter 1] , bijgestaan door mr. Rencken;
  • [dochter 2] , bijgestaan door mr. Van der Steen;
  • [zoon 1] , bijgestaan door mr. Stallen;
  • [zoon 2] ;
  • [vertegenwoordiger van de bewindvoerder] namens de bewindvoerder.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 juli 2020;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van [de mentor tevens dochter 1] d.d. 18 februari 2021;
  • het V8-formulier met bijlage van de advocaat van [de mentor tevens dochter 1] d.d. 4 maart 2021;
  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van [de mentor tevens dochter 1] d.d. 9 september 2021.
2.5.1.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken neemt het hof de brief met bijlagen van mr. M.C.W. van der Zanden (namens [zoon 2] ), d.d. 6 april 2021, niet in behandeling, aangezien de inhoud van de brief moet worden aangemerkt als een verweer en mr. Van der Zanden zich uitdrukkelijk niet namens [zoon 2] heeft gesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant ten behoeve van de rechthebbende een mentorschap ingesteld, met benoeming van [de mentor tevens dochter 1] tot mentor.
3.2
Bij (afzonderlijke) beschikking van 24 juli 2020 heeft de kantonrechter ter zake van het verzoek tot instelling van een bewind over alle goederen die aan de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, iedere beslissing aangehouden. Daarbij zijn de kinderen van de rechthebbende in de gelegenheid gesteld om de naam van een professionele bewindvoerder en een door deze ondertekende bereidverklaring binnen twee weken na dagtekening van de beschikking aan de kantonrechter door te geven. De kinderen hebben de kantonrechter schriftelijk laten weten niet tot overeenstemming te kunnen komen over de keuze van een bewindvoerder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder.
3.4.
[de mentor tevens dochter 1] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[de mentor tevens dochter 1] voert, samengevat, het volgende aan.
De kantonrechter is ten onrechte voorbij gegaan aan de wettelijke rangorde en daarmee aan de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende om [de mentor tevens dochter 1] tot bewindvoerder te benoemen.
In 2018 heeft de rechthebbende expliciet haar vertrouwen in [de mentor tevens dochter 1] uitgesproken door haar als mantelzorger te benoemen. Tijdens haar ziekenhuisperiode heeft de rechthebbende dit schriftelijk bevestigd. Tot eind 2019 was de rechthebbende nog redelijk in staat om zelfstandig te beslissen en te handelen, maar zij leunde daarbij al lange tijd op dagelijks niveau op de hulp/zorg van [de mentor tevens dochter 1] . Die hulp strekte zich tevens uit tot de financiële administratie. Alle feiten en omstandigheden wijzen erop dat het de wens van de rechthebbende was dat [de mentor tevens dochter 1] het bewind over haar vermogen zou voeren.
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat het, gelet op de slechte verhouding tussen [de mentor tevens dochter 1] en de overige kinderen van de rechthebbende, in het belang van de rechthebbende is dat er een professioneel bewindvoerder wordt benoemd. Niets wijst erop dat de broers en zus van [de mentor tevens dochter 1] haar als bewindvoerder zullen tegenwerken of dat [de mentor tevens dochter 1] haar taak als bewindvoerder niet naar behoren zal uitoefenen. De bewindvoerder zal door de kantonrechter worden gecontroleerd en [de mentor tevens dochter 1] zou de stukken aan haar broers en zus ter informatie doen toekomen. Zij informeert haar broers en zus nu ook al. Er is geen grond voor wantrouwen en er zijn verder ook geen aanwijzingen dat [de mentor tevens dochter 1] misbruik van de situatie zou maken. Bovendien zal een afwijzing van het verzoek het wantrouwen van de broers en zus niet wegnemen.
Het vermogen van de rechthebbende is relatief klein en het financiële beheer is derhalve eenvoudig. De benoeming van de huidige bewindvoerder brengt de nodige kosten met zich mee, die bij de benoeming van [de mentor tevens dochter 1] achterwege kunnen blijven. De huidige bewindvoerder is bovendien niet op alle werkdagen beschikbaar.
Verder is van belang dat [de mentor tevens dochter 1] zich in het mentorschap belemmerd voelt. Het bewind en mentorschap zijn beter uitvoerbaar wanneer deze maatregelen door één persoon worden uitgevoerd.
3.6.
[dochter 2] voert, samengevat, het volgende aan.
Het is onjuist dat de rechthebbende voor haar ongeluk in december 2019 was aangewezen op de mantelzorg van [de mentor tevens dochter 1] , hetgeen ook blijkt uit de overgelegde WhatsApp-gesprekken. Ook [dochter 2] heeft een grote rol gespeeld in de verzorging van de rechthebbende. Sinds het ongeluk is de verdeling van de zorgtaken inderdaad veranderd. [de mentor tevens dochter 1] handelt echter zonder overleg met de andere kinderen van de rechthebbende. Zo heeft [de mentor tevens dochter 1] zich bij de verpleging in het ziekenhuis laten aanmerken als eerste contactpersoon en heeft zij zonder enige vooraankondiging het verzoek tot mentorschap en bewindvoering ingediend.
Het is niet aannemelijk dat de verklaring van 21 december 2019 de wil van de rechthebbende weergeeft en al helemaal niet ten aanzien van de bewindvoering. Het is de vraag of de rechthebbende op dat moment haar wil daarover kon bepalen, aangezien zij op dat moment al dementerende was. Het is in lijn met het testament dat het de wens van de rechthebbende is dat haar beide dochters verantwoordelijk zijn voor haar financiën. Dit heeft de rechthebbende in het verleden ook meerdere keren in gesprekken met [dochter 2] aangegeven.
Er bestaat een groot wantrouwen vanuit [dochter 2] en haar broers jegens [de mentor tevens dochter 1] . [instantie] is betrokken geweest en heeft in het midden gelaten of er een risico bestaat of sprake is van mogelijk (financieel) misbruik. [instantie] heeft wel geadviseerd om een professioneel bewindvoerder te benoemen. Wanneer [de mentor tevens dochter 1] als bewindvoerder wordt benoemd, zullen de verhoudingen nog meer op scherp komen te staan. Dat is niet in het belang van de rechthebbende. [de mentor tevens dochter 1] informeert [dochter 2] en de broers bovendien onvoldoende. Eind juli bleek de rechthebbende een longontsteking te hebben en ondanks de eerder geuite zorgen van [dochter 2] over de gezondheid van de rechthebbende, heeft [de mentor tevens dochter 1] [dochter 2] en de broers pas zeer laat hierover in kennis gesteld.
De omvang van het vermogen doet niet ter zake. De rechthebbende kan hoogstwaarschijnlijk aanspraak maken op bijzondere bijstand als zij niet bij machte zou zijn om de kosten van de bewindvoering te betalen, zodat dit evenmin een grond is om [de mentor tevens dochter 1] als bewindvoerder te benoemen. Door de bewindvoerder wordt er periodiek leefgeld aan de rechthebbende overgemaakt, zodat er altijd voldoende geld voor haar beschikbaar is.
3.7.
[zoon 1] voert, samengevat, het volgende aan.
Hij stelt zich op het standpunt dat [de mentor tevens dochter 1] niet ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep, nu zij zelf ook heeft geconcludeerd dat de kantonrechter tot benoeming van een professionele bewindvoerder diende over te gaan. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de rechthebbende blijk heeft gegeven van een uitdrukkelijke voorkeur voor wat betreft de persoon van de bewindvoerder. De verklaring die [de mentor tevens dochter 1] heeft overgelegd heeft geen betrekking op het bewind. Bovendien zijn er twijfels over de geldigheid ervan.
Er zijn gegronde redenen die zich verzetten tegen de benoeming van [de mentor tevens dochter 1] tot bewindvoerder, vanwege de slechte onderlinge verstandhouding en het gebrek aan vertrouwen in [de mentor tevens dochter 1] . Gelet op haar handelwijze, waarbij zij een door [instantie] geadviseerd gesprek met haar broers en zus heeft afgehouden, is [de mentor tevens dochter 1] niet geschikt als bewindvoerder. Ten aanzien van de omvang van het vermogen stelt [zoon 1] dat het bij alle kinderen bekend is dat de moeder op meerdere plekken spaargeld heeft. Verder is gebleken dat de moeder met behulp van [de mentor tevens dochter 1] procedures tegen [zoon 2] heeft gevoerd. [zoon 2] blijkt bovendien te zijn onterfd. Ook zijn er wijzigingen aangebracht in de personen die als executeur testamentair zijn aangewezen. Daar komt bij dat [de mentor tevens dochter 1] niet goed communiceert. Zij brengt de familie onvoldoende op de hoogte over het welzijn van de rechthebbende. [zoon 1] is aldus evenmin blij met de wijze waarop [de mentor tevens dochter 1] invulling geeft aan het mentorschap. Het onderlinge wantrouwen is te groot en het is in belang van de rechthebbende dat alle kinderen een passend contact met haar kunnen hebben.
Het recht op een vergoeding geldt eveneens voor een familiebewindvoerder. Door [de mentor tevens dochter 1] is niet eerder gesteld dat zij hiervan geheel onverplicht zal afzien.
Aangezien [zoon 1] opnieuw in een procedure wordt betrokken, acht hij het redelijk dat [de mentor tevens dochter 1] wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.8.
[zoon 2] voert, kort samengevat, het volgende aan.
Hij vindt dat de huidige professionele bewindvoerder zijn werk goed doet. Hij heeft een goed contact met de bewindvoerder. Hij is blij dat de bewindvoerder de financiële zaken regelt en dat hij daarbij ook zorgt dat er te zijner tijd geld is voor een begrafenis. De rechthebbende zou makkelijk met € 125,- leefgeld moeten kunnen rondkomen. Ze wordt goed verzorgd en heeft alles wat ze nodig heeft. [zoon 2] komt regelmatig bij de rechthebbende ondanks wat er in het verleden is gebeurd. Toen [zoon 2] recent bij zijn moeder was, is hij [de mentor tevens dochter 1] tegengekomen. Ze heeft geen woord met hem gesproken. Hij hoopt dat er in de toekomst een normale communicatie mogelijk is.
3.9.
De bewindvoerder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De bewindvoerder is door de rechtbank ingeschakeld. Hij heeft bij aanvang veelvuldig contact gehad met [de mentor tevens dochter 1] en heeft de andere kinderen ook gesproken.
Er is sprake van een verstoorde familierelatie. De bewindvoerder is hierin neutraal gebleven. Om zo transparant mogelijk te zijn, heeft de bewindvoerder een deurwaarder ingeschakeld om het huis van de rechthebbende leeg te halen. Verder is er niet veel contact met de familie van de rechthebbende. De contacten die er zijn verlopen prettig. Het bewind loopt prima. Er is sprake van weinig inkomen en weinig spaargeld. De rechthebbende krijgt bijzondere bijstand, van waaruit een deel van de bewindvoeringskosten wordt vergoed. Aangezien er geen uitvaartverzekering bleek te zijn wordt getracht het spaargeld in stand te houden. Het leefgeld bedraagt € 125,- per maand. Dit is enkel bedoeld voor de extraatjes. Op deze wijze is de begroting sluitend. Mocht er sprake zijn van een noodzakelijke uitgave, dan is dat geen probleem.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:435 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemt de rechter bij het uitspreken van het bewind of zo spoedig mogelijk daarna een bewindvoerder. Hij vergewist zich van de bereidheid en vormt zich een oordeel omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
3.10.2.
Het hof stelt voorop dat [de mentor tevens dochter 1] ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. Zij is als belanghebbende en verzoekster eerste aanleg gerechtigd om in hoger beroep te komen tegen de benoeming van een andere bewindvoerder dan door haar verzocht. Het enkele feit dat zij de instructies van de kantonrechter heeft opgevolgd om met een voorstel te komen voor een te benoemen professioneel bewindvoerder, maakt dit niet anders.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de rechthebbende bij het benoemen van een bewindvoerder een uitdrukkelijke voorkeur voor [de mentor tevens dochter 1] heeft of had. De rechthebbende heeft zich immers op geen enkele (verifieerbare) wijze uitgelaten over een voorkeur voor een persoon bij een te benoemen bewindvoerder. Zo is er geen sprake van een levenstestament waaruit een dergelijke voorkeur blijkt. De door [de mentor tevens dochter 1] overgelegde verklaring d.d. 21 december 2019, waarin de rechthebbende aangeeft dat zij [de mentor tevens dochter 1] heeft gekozen om als haar mantelzorger op te treden in verband met de benodigde fysieke, mentale en huishoudelijke ondersteuning (productie 15 bij beroepschrift), acht het hof onvoldoende. Deze verklaring ziet immers niet op het bewind en/of de behartiging van de financiële belangen van de rechthebbende. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard, is gebleken dat er bij de rechthebbende sprake is van dementie en dat haar cognitieve vermogens sinds een ongeval in december 2019 snel zijn verslechterd. Zij is om die reden ook niet gekend in het verzoek tot bewind en heeft in dat verband evenmin een expliciete voorkeur kunnen aangeven.
Uit de stukken komt wel naar voren dat het de wens van de rechthebbende is geweest dat beide dochters een volmacht zouden krijgen voor het beheer van de bankrekening (zie bijvoorbeeld productie 17). Bovendien heeft de rechthebbende op 19 december 2011 een uiterste wilsbeschikking opgemaakt waarin zij zowel [de mentor tevens dochter 1] als [dochter 2] heeft benoemd tot executeur-testamentair (productie 14 bij beroepschrift). Dit is ook niet door [de mentor tevens dochter 1] weersproken. Het hof acht het daarom waarschijnlijker dat het de wens van de rechthebbende is geweest dat beide dochters gezamenlijk de vermogensrechtelijke belangen van haar zouden behartigen. [de mentor tevens dochter 1] heeft althans niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het de uitdrukkelijke wens van de rechthebbende is geweest dat enkel [de mentor tevens dochter 1] als bewindvoerder zou worden benoemd.
3.10.4.
Daar komt bij dat er veel wantrouwen en onenigheid in de familie is. Als gevolg daarvan bestaat er een reëel risico dat bij de benoeming van [de mentor tevens dochter 1] tot bewindvoerder de spanningen tussen de kinderen nog verder zullen oplopen. Dat acht het hof niet in het belang van de rechthebbende. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat het belang van de rechthebbende er het meest bij gebaat is dat er een onafhankelijk, professioneel bewindvoerder wordt benoemd. Van de inmiddels door de kantonrechter benoemde bewindvoerder heeft het hof begrepen dat het bewind goed verloopt en dat hij met zowel [de mentor tevens dochter 1] , die als mentor fungeert, als met de andere kinderen een prettig contact heeft. Het hof ziet daarom vooralsnog geen beletsel om het bewind en het mentorschap bij twee verschillende personen te beleggen.
3.11.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de bestreden beschikking in stand dient te blijven.
3.12.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 oktober 2020;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, H. van Winkel en E.M.C. Dumoulin en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.