ECLI:NL:GHSHE:2021:3318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.283.242_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling en bekrachtiging eerdere beschikking

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F.C. Eliëns, verzocht om omgang met zijn kind, geboren in 2015, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. S. Mestrini, zich verzet tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport aangegeven dat beide ouders hulp nodig hebben om hun persoonlijke problemen aan te pakken en dat de moeder haar hulpverlening moet voortzetten om haar zelfredzaamheid te vergroten. Het hof heeft vastgesteld dat de vader geen concrete stappen heeft gezet om hulp te zoeken voor zijn agressieproblemen, wat een voorwaarde is voor het tot stand komen van een omgangsregeling. De moeder heeft aangegeven geen nadere mondelinge behandeling te wensen, terwijl de vader hier wel om heeft verzocht. Het hof heeft echter besloten geen nieuwe mondelinge behandeling te houden, omdat het zich voldoende voorgelicht achtte op basis van de ingediende stukken en het raadsrapport. Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, omdat de omstandigheden niet in het belang van het kind zijn. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De eerdere beschikking van de rechtbank Limburg is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 november 2021
Zaaknummer: 200.283.242/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/226003 / FA RK 16-3403
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 25 maart 2021

Bij die beschikking heeft het hof:
- de ouders opgedragen de voor hen noodzakelijk geachte hulpverlening op te starten zoals overwogen in 3.16.3. van die beschikking;
- de raad verzocht een onderzoek in te stellen conform hetgeen onder overweging 3.16.4. van die beschikking is overwogen;
- de raad verzocht voor de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van de vader en de moeder;
- iedere verdere beslissing aangehouden tot pro forma 1 september 2021.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 21 juni 2021;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de moeder d.d. 28 juni 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 2 juli 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 5 juli 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 5 juli 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vader d.d. 6 juli 2021.
6.2.
De ouders zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het rapport en het advies van de raad. Zij hebben daarvan gebruik gemaakt. De moeder heeft daarbij kenbaar gemaakt dat zij geen nadere mondelinge behandeling wenst, tenzij van het rapport van de raad wordt afgeweken. De vader heeft wel om een nadere mondelinge behandeling verzocht.
6.3.
Het hof heeft geen aanleiding gezien om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. Gezien het verloop van de procedure, het raadsrapport met de daarin opgenomen standpunten van de ouders en de nadere reactie van de ouders op het raadsrapport, acht het hof zich voldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te nemen.
De vader heeft zijn verzoek niet onderbouwd, zodat het hof daarin evenmin reden ziet voor het bepalen van een nieuwe mondelinge behandeling.

7.De verdere beoordeling

Nadere standpunten
7.1.
De raad heeft in zijn rapport van 21 juni 2021 kenbaar gemaakt dat de raad blijft bij het standpunt zoals in het rapport van 31 maart 2020 is weergegeven. De raad acht de ouders in gezamenlijkheid op dit moment niet in staat om de zorgen weg te nemen. Beide ouders hebben hulp nodig om aan hun persoonlijke problemen te (blijven) werken. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder haar hulpverlening continueert om haar zelfredzaamheid te blijven vergroten en te werken aan het verminderen van haar angst voor de vader. Om in de toekomst tot omgang te kunnen komen acht de raad het van belang dat de vader zorgt voor een stabiele en zelfstandige woonsituatie (en inkomen). Verder acht de raad het van belang dat de vader zich laat behandelen voor zijn agressief en conflictueus gedrag en dat hij ervoor zorgt dat contacten met justitie niet meer voor zullen komen. De vader zal zich open moeten stellen voor advies en feedback van hulpverleners en/of deskundigen en ervoor moeten zorgen dat hij afspraken strikt na gaat komen.
7.2.
De moeder is het eens met het advies van de raad en zij verzoekt het voorliggende verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.
7.3.
De vader is het niet eens met het advies van de raad en verwijst naar zijn standpunten zoals die zijn weergegeven in het raadsrapport. Hij persisteert bij zijn verzoek in hoger beroep en verzoekt het hof dienovereenkomstig te beslissen.
Motivering van de beslissing
7.4.
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de vader een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat de vader omgang zal hebben gedurende twee dagen per week of gedurende de dagen en uren als het hof in het belang van [minderjarige] juist acht.
7.5.
Uit het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt dat het de ouders niet is gelukt om tot voortzetting van de BOR in het vrijwillig kader te komen, met name als gevolg van de opstelling en de problematiek van de vader.
Het hof heeft bij beschikking van 25 maart 2021 uiteengezet wat van beide ouders wordt verwacht om in de toekomst tot een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader te kunnen komen. Daaruit blijkt dat van de vader wordt verwacht dat hij in ieder geval het initiatief neemt in het inschakelen van hulp op het vlak van agressie-regulatie, nu daar de grootste angst van de moeder met betrekking tot het contact tussen de vader en [minderjarige] zit, en dat hij aan de ingeschakelde hulpverlening volledige medewerking verleent. Daarnaast is het nodig dat de vader een stabiele woon- en inkomenssituatie heeft en dat hij in het kader van het raadsonderzoek daarover openheid zal geven.
Van de moeder wordt verwacht dat zij de behandeling voor haar angst voor de vader zal hervatten, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard.
7.6.
Op grond van het raadsrapport van 21 juni 2021 is het hof het volgende gebleken.
De moeder heeft contact opgenomen met een psychologenpraktijk. Zij is gestart met een hulpverleningstraject.
De vader heeft er bewust voor gekozen geen gebruik te maken van een hulpverleningstraject, ondanks zijn toezeggingen tijdens de mondelinge behandeling bij het hof. Hij heeft aan de raadsonderzoeker meerdere redenen gegeven waarom hij geen hulpverlening wil aanvaarden, onder meer dat hij geen reden ziet voor deelname aan een hulpverleningstraject omdat hij niet agressief is of is geweest, hij voor hulpverlening geen tijd heeft en hij er geen vertrouwen in heeft dat dit het laatste is dat hij moet doen om tot een omgangsregeling te komen. De vader is op dit moment werkeloos en hij heeft geen zicht op werk. Hij is van plan om zijn taxipas te gaan halen. De vader beschikt nu over woonruimte die hij zelf niet geschikt acht voor een verblijf van [minderjarige] .
7.7.
Het hof stelt vast dat de vader geen concrete stappen heeft gezet in het inschakelen en accepteren van hulp op het vlak van agressie-regulatie, terwijl het hof in de vorige beschikking heeft overwogen dat dit van de vader wordt verwacht om tot een omgangsregeling met [minderjarige] te kunnen komen. De vader onderkent de noodzaak van de inzet van hulpverlening niet en wijst dit expliciet af. Dat blijkt zowel uit de standpunten die de vader in het raadsonderzoek naar voren heeft gebracht als uit de toelichting op de V-formulieren die na het raadsrapport namens de vader aan het hof zijn toegezonden. Het hof ziet, evenals de raad in zijn advies, door de houding en visie van de vader op dit moment geen basis voor een vervolgtraject gericht op omgang.
Het hof stelt verder vast dat op grond van de processtukken en het raadsonderzoek niet is gebleken dat de woon- en inkomenssituatie van de vader voldoende stabiel is om tot omgang te kunnen komen.
In de gegeven omstandigheden acht het hof de uitvoering van een omgangsregeling niet haalbaar en niet in het belang van [minderjarige] . Het hof zal het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling daarom afwijzen.
Proceskosten
7.8.
De vader verzoekt het hof de moeder te veroordelen in de gemaakte proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
7.9.
De moeder voert verweer en zij verzoekt op haar beurt de vader te veroordelen in de door de moeder gemaakte proceskosten in hoger beroep. De moeder voert aan dat zij op oneigenlijke gronden in onderhavige procedure is betrokken en de vader onnodig een procedure in hoger beroep aanhangig heeft gemaakt. Het is slechts te wijten aan het gedrag en de persoonlijke omstandigheden van de vader dat hij genoodzaakt was om hoger beroep in te stellen. Doordat de vader onwelwillend is blijven de procedures voortduren, aldus de moeder.
7.10.
Het hof ziet geen aanleiding om ten aanzien van de proceskosten af te wijken van het in familierechtelijke zaken gebruikelijke uitgangspunt, dat de kosten tussen partijen worden gecompenseerd.

8.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen en beslissen als volgt.

9.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2020;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.