ECLI:NL:GHSHE:2021:3312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
200.282.802_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en bewijswaardering van een bus in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de eigendom van een bus die in het bezit was van een onder bewind gestelde persoon. De bewindvoerder, die tevens de broer van de onder bewind gestelde is, heeft in hoger beroep gesteld dat de bus eigendom was van zijn zus, die onder bewind is gesteld, en dat de verkoopopbrengst van de bus aan haar moet worden terugbetaald. De onderliggende feiten zijn dat de bus in 2009 is aangeschaft met geld dat door de vader van de onder bewind gestelde is verstrekt. De vader was destijds ook de bewindvoerder en heeft de financiën van zijn dochter beheerd. De getuigenverklaringen van de bewindvoerder en zijn zus zijn door het hof als geloofwaardig aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder is geslaagd in zijn bewijslevering dat de bus gedurende de relevante periode eigendom is geweest van de onder bewind gestelde. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerde, die in hoger beroep niet is verschenen, onrechtmatig heeft gehandeld door de verkoopopbrengst van de bus niet aan de onder bewind gestelde af te staan. De primaire vordering van de bewindvoerder is toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die zijn afgewezen omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 4.000,- aan de onder bewind gestelde, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.802/01
arrest van 2 november 2021
in de zaak van
[bewindvoerder] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[de onderbewind gesteld],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
- [bewindvoerder] verder : de bewindvoerder,
- [de onderbewind gesteld] verder: [de onderbewind gesteld] ,
advocaat: mr. F.Y. Gans te Kerkrade,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
verder: [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 mei 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8150606 CV EXPL 19-7485 gewezen vonnis van 27 mei 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 4 mei 2021 waarbij het hof een bewijsopdracht heeft gegeven aan de bewindvoerder;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 18 oktober 2021.
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De nadere beoordeling

6.1.
Het hof heeft de bewindvoerder toegelaten te bewijzen dat de bus met kenteken [kenteken] vanaf de aankoop ervan op 13 november 2009 tot aan de verkoop ervan op 15 maart 2016 eigendom is geweest van [de onderbewind gesteld] .
Bewijswaardering
6.2.
De bewindvoerder heeft twee getuigen voorgebracht: zichzelf en zijn zus [zus van de bewindvoerder] (die zorgt voor hun gehandicapte zus, die onder bewind is gesteld).
6.3.
De getuigen hebben als volgt verklaard.
[zus van de bewindvoerder]
Het gaat inderdaad om de bus voor het vervoer van mijn zus. Ik weet niet meer precies wanneer we dit hebben aangeschaft. We hadden op enig moment vervoer nodig voor mijn zus. Die zit in een rolstoel. Mijn vader heeft de bus bekostigd. Hij heeft het geld voor de bus contant verstrekt aan mijn toenmalige echtgenoot ( [geïntimeerde] ) en mij, en wij hebben het geld op de bank gezet dat was de gezamenlijke rekening die we toen nog hadden. Mijn vader deed niets via de bank. Als er iets nodig was voor mijn zus, gaf hij ons het geld contant en zei hij koop maar. Zo is dat ook hier gegaan. [geïntimeerde] en ik zijn naar een zaak gegaan. Dat was de eigenaar van de bus. De bus is rechtstreeks via de bank betaald geworden. De eigenaar wilde dat het zo ging, niet contant. Ik weet niet meer of wij daar hebben staan pinnen.
[geïntimeerde] en ik brachten mijn zus met de bus rond, naar het ziekenhuis, overal waar ze heen moest. De bus was merendeel voor haar gebruik. Eigenlijk was dat gebruik alles, het was voor haar gebruik alleen. De bus stond meestal bij ons op de oprit, dus de oprit van [geïntimeerde] en mij. Mijn zus woonde bij mijn ouders. De sleutels van de bus lagen bij [geïntimeerde] en mij. Wij hebben de bus iets van zes of acht jaar gebruikt. Mijn vader belde bijvoorbeeld dat mijn zus naar het ziekenhuis moest, dan pakte we de bus en brachten we haar daar naartoe. Mijn zus woonde bij mijn vader in huis. Vaak wist ik zelf ook al waar mijn zus naartoe moest, want ik regelde alles voor haar verzorging en behandeling. Dat doe ik nog steeds. (…)
(…)
Ik had een auto privé en mijn zoon had een auto privé. Mijn ex-man en ik hebben geen afspraken gemaakt, bij aanschaf van de bus, over wat er zou gebeuren bij verkoop daarvan daar hebben wij geen afspraken over gemaakt. Mijn zus was natuurlijk eigenaar van de bus, zij had een invalidenkaart en mijn vader heeft het geld gegeven. Over de periode van de verkoop van de bus kan ik vertellen dat ik in die periode twee keer in het ziekenhuis ben gekomen. Mijn man en ik gingen scheiden. Mijn ex-man is met de noorderzon vertrokken. Hij heeft alles meegenomen, hij heeft ook de bus meegenomen. Ik stemde ermee in toen mijn man spullen wilde meenemen en het oké vond dat ik in het huis bleef wonen, ik wilde wel in het huis blijven wonen. Mijn zus heeft geen afspraak gemaakt met [geïntimeerde] over de bus of de eigendom daarvan. Zij heeft een ernstige beperking. Zij kan geen handtekening zetten en zij kan niet tot tien tellen.
[bewindvoerder]
Ik ben zowel bewindvoerder als broer van mijn gehandicapte zus. Mijn vader was lange tijd bewindvoerder. Dat was zo in de periode van de aanschaf van de bus. Mijn vader regelde toen de financiën en alles voor mijn zus. Mijn zus kreeg een soort salaris van het UWV. Het UWV maakte dat over op een bankrekening. Mijn moeder ging dat geld, dus al het geld, er af halen, en mijn moeder verstrekte dat geld contant aan mijn vader. Daar kwam het geld vandaan, ook voor de bus. Mijn vader betaalde contant alle dingen die mijn zus nodig had. Mijn vader spaarde dat geld op en die gebruikte dat voor wat nodig was. Hij betaalde alles contant. Hij is nooit in zijn leven bij een bank geweest, geloof ik. Verzekeringen, onderhoud van de bus, alles ging contant. Niets was geregeld of op papier gezet in de zin van administratie. De administratie moest ik zelf regelen toen ik bewindvoerder werd. Mijn vader is op enig moment overleden en ik ben toen bewindvoerder geworden. Ik wist niet wat dat was op dat moment. Vanaf die tijd leg ik ieder jaar verantwoording af bij de rechtbank. Op een gegeven moment wist ik dus ook van de bus.
Mijn zus is zwaar gehandicapt, zowel geestelijk als lichamelijk.
Zoals gezegd regelde mijn vader alles wat betreft de financiën. Ik was niet betrokken bij de aanschaf van de bus en ik had er toen geen zicht op. Het was een moeilijke situatie, ook voor mij. In de loop van de tijd ben ik veel dingen achter gekomen.
Wat betreft de periode van de verkoop. [geïntimeerde] heeft de bus schijnbaar ingeruild voor een andere auto. Wat hij ervoor heeft gekregen, weet ik niet. Ik heb hem aangeschreven, omdat het gaat om geld van mijn zus. Hij kwam met allerlei waanzinnige verhalen, zie de stukken bij de rechtbank. In januari 2016, nadat mijn vader was overleden, ben ik bewindvoerder geworden. Ik ben alles gaan uitzoeken, met de SVB bellen, alles regelen en op papier zetten. Toen bleek [geïntimeerde] de bus al te hebben ingeruild. [geïntimeerde] heeft in een keer alles meegenomen. De familie had de bus liever gebruikt voor het vervoer van mijn zus, zoals vroeger. Maar [geïntimeerde] was ineens vertrokken, hij was weg, hij had alles meegenomen inclusief de bus. (…)
6.4.
Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder is geslaagd in het door hem te leveren bewijs en dat de bewindvoerder heeft bewezen dat de bus in de hele relevante periode eigendom is geweest van [de onderbewind gesteld] .
6.5.
Het hof neemt bij dit oordeel het volgende in aanmerking.
( a) De vader (destijds bewindvoerder van [de onderbewind gesteld] ) heeft:
- de uitkering voor de onder bewind gestelde zus ( [de onderbewind gesteld] ) in ontvangst genomen;
- dit geld voor haar verzorging/behandeling gebruikt; en
- een bedrag aan [zus van de bewindvoerder] en [geïntimeerde] verstrekt om de aankoopprijs van de bus te betalen.
[zus van de bewindvoerder] en [geïntimeerde] hebben dat bedrag ook inderdaad voor de aanschaf van de bus gebruikt.
Een en ander blijkt uit de hiervoor aangehaalde verklaringen, die het hof geloofwaardig acht. Daaruit volgt dat alle betrokkenen hebben beoogd dat de bus eigendom van [de onderbewind gesteld] zou worden. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen en hij heeft niets tegenover de voormelde getuigenverklaringen gesteld. [geïntimeerde] heeft ook niets (voldoende onderbouwd) naar voren gebracht over (de herkomst van) het geld dat is gebruikt voor de aanschaf van de bus. Hij heeft in eerste aanleg een bankafschrift overgelegd (productie 1 bij antwoord), maar dit geschrift legt in het licht van de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen onvoldoende gewicht in de schaal. Een betaling vanaf een privé-rekening van [geïntimeerde] zegt op zichzelf niets over de herkomst van het geld. [geïntimeerde] heeft verder niets gesteld over een schenking (ten voordele van hem) of transactie of iets dergelijks.
( b) De bus stond bij [zus van de bewindvoerder] en [geïntimeerde] (die toen getrouwd waren) op de oprit. De sleutels bevonden zich in hun huis. Zij gebruikten de bus samen voor het vervoer, de verzorging en de behandeling van [de onderbewind gesteld] .
Deze feiten blijken uit de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen, die het hof geloofwaardig acht. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] niet als enige houder was van de bus, zodat hem geen beroep toekomt op de vermoedens die met houderschap gepaard gaan.
( c) Het hof voegt hieraan toe dat [zus van de bewindvoerder] een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de bijzonderheid, dat de bus in haar echtscheidingsconvenant is opgenomen als actief en aan [geïntimeerde] is toebedeeld: zij wilde in het huis blijven wonen, [geïntimeerde] was met de noorderzon vertrokken en had veel zaken inclusief de bus meegenomen, en [zus van de bewindvoerder] heeft daarom ingestemd met de regeling (kennelijk zonder al te veel aandacht voor de eigendom van de bus). Daarom legt dit convenant niet veel gewicht in de schaal.
( d) Het hof neemt ook in aanmerking dat het kenteken van de bus op naam van [de onderbewind gesteld] stond. Dit is, zoals in het tussenarrest overwogen, geen eigendomsbewijs, maar het zegt wel iets over een zekere relatie tussen [de onderbewind gesteld] en de bus. Het betekent in elk geval dat [de onderbewind gesteld] in beginsel (primair) aansprakelijk is voor wat er met de bus gebeurt, met haar toestemming (via haar bewindvoerder).
( e) Partijen hebben nog gedebatteerd over tankbeurten, onderhoudsbeurten en soortgelijke kosten, en wie deze kosten heeft gedragen. Deze standpunten zijn niet aan de hand van veel concrete feiten toegelicht en de juistheid daarvan is niet komen vast te staan. Hoe dan ook, deze standpunten werpen geen ander licht op de zaak. Het antwoord op de vraag wie deze en soortgelijke kosten draagt, is niet bepalend voor de eigendom van de bus. Overige feiten die wijzen op eigendom zijn niet voldoende duidelijk geworden.
6.6.
De conclusie van al het voorgaande is dat de bewindvoerder is geslaagd in de bewijslevering en dat [geïntimeerde] , zoals de bewindvoerder primair stelt, jegens [de onderbewind gesteld] onrechtmatig heeft gehandeld, indien [geïntimeerde] heeft nagelaten de verkoopopbrengst van de haar in eigendom toebehorende bus geheel aan haar af te staan.
Bevrijdend verweer van [geïntimeerde]
6.7.
Het - bevrijdende - verweer van [geïntimeerde] dat hij de volledige verkoopopbrengst aan [de onderbewind gesteld] heeft afgedragen, komt gezien het voorgaande aan de orde.
6.8.
In de procedure heeft [geïntimeerde] zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat hij het bedrag van € 4.000,- onverplicht aan [de onderbewind gesteld] heeft betaald.
6.9.
De bewijslast van dit standpunt rust op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een schriftelijke verklaring van zijn vriendin (productie 3 bij antwoord) overgelegd. Daarin staat dat zij heeft gezien dat [geïntimeerde] een enveloppe met het vrijwaringsbewijs en € 4.000,00 in de brievenbus heeft gedaan. De bewindvoerder heeft in eerste aanleg de gestelde gang van zaken in zijn conclusie van repliek (punt 7-19) gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] is op deze betwisting verder niet ingegaan. Deze verklaring levert naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs op. Door [geïntimeerde] is in eerste aanleg geen nader bewijs aangeboden terwijl hij in hoger beroep niet is verschenen. De door [geïntimeerde] gestelde betaling is dan ook niet komen vast te staan. Voor het overige heeft [geïntimeerde] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde moeten komen en die tot een ander oordeel kunnen leiden. Het hof verwerpt bij deze stand van zaken het verweer van [geïntimeerde] .
Consequenties voor het gevorderde
6.10.
De primaire vordering van de bewindvoerder luidt als volgt (tussenarrest, 3.12):
  • Voor recht te verklaren dat geïntimeerde jegens appellant onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade van appellant;
  • Geïntimeerde te veroordelen tot betaling van het bedrag door geïntimeerde ontvangen bedrag aan opbrengst en erkende bedrag ad € 4.000,-, althans zoveel meer als geïntimeerde heeft ontvangen, te betalen door geïntimeerde aan appellante binnen 14 dagen na het in deze te wijzen arrest, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te voldoen de door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 635,25 althans op een in goede justitie te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
  • met - samengevat - veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties met nakosten en wettelijke rente.
Het onderdeel over artikel 843a Rv komt niet aan de orde, omdat dit onderdeel voorwaardelijk is ingesteld (indien en voor zover geïntimeerde alsnog in de procedure verschijnt), en aan deze voorwaarde niet is voldaan.
6.11.
Het hof is van oordeel van de primaire vordering voor toewijzing in aanmerking komt, als na te melden, met uitzondering van de post voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze post zal het hof afwijzen. Daarover overweegt het hof het volgende.
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. De bewindvoerder heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan de bewindvoerder vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
6.12.
Het voorgaande betekent dat de grieven slagen en verder geen behandeling behoeven. Het bestreden vonnis moet worden vernietigd en het gevorderde moet alsnog worden toegewezen, als na te melden. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in beide instanties worden veroordeeld.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] jegens [de onderbewind gesteld] onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende geleden en nog te lijden schade van [de onderbewind gesteld] ;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 4.000,00 aan [de onderbewind gesteld] binnen 14 dagen na heden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de onderbewind gesteld] op € 103,07 aan dagvaardingskosten, op € 81,00 aan griffierecht en op € 480,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op €102,86 aan dagvaardingskosten, op € 332,00 aan griffierecht en op € 1.574,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep en voor wat betreft de nakosten op € 163,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,00 vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden; en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af het meer of anders gevorderde;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, J.K.B. van Daalen en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 november 2021.
griffier rolraadsheer