Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/245315 / HA ZA 18-36)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de rolbeslissing van 7 april 2020;
- de akte uitlating ontvankelijkheid van Nationale Nederlanden, met productie;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
3.De beoordeling
S Overspanningsverschijnselen, maagklachten, surmenage, vaker vroeg wakker.
Hoe is de slaap. De eetlust. De ontlasting. De urinelozing Zeer goed
”.
P geirriteerd, somber, gevoel van overbelasting, vaak angstig, gespannen”
P Gesprek: Nog angst- en paniekstoornissen. Ludiomil 75mg, 1,5 tabl.a.n.”
Op grond van de medische adviezen achten wij de risico’s voor de verhoging acceptabel(…)”.
Vul in wanneer en hoelang u klachten had
Tijdens het eerste poliklinisch gesprek wat ik had met de heer [geïntimeerde] in oktober 2014, heeft hij mij verteld dat hij in ± 1983-1984 een moeilijke periode gehad heeft, waarin hij wat slechter sliep, samenhangend met problematiek op het werk. Retrospectief is dat door mij geïnterpreteerd als een eerste depressieve episode.(…)”.
Aan de orde is allereerst of [geïntimeerde] in strijd met artikel 7:928 BW heeft gehandeld door bij het aanvragen van de verhoging(en) van de dekking van de AOV feiten te verzwijgen die hij kende of behoorde te kennen en waarvan hij wist of behoorde te begrijpen dat de beslissing van Delta Lloyd of, en zo ja, op welke voorwaarden zij de verzekering zou willen sluiten, daarvan af zou hangen of af kon(…)
hangen(…)” (rov. 4.1.);
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] op 13 september 1991, 29 juli 1999 en 30 augustus 1999 zijn huisarts heeft bezocht en dat zijn huisarts tweemaal het geneesmiddel ludiomil (antidepressivum) heeft voorgeschreven. Uit het journaal van de huisarts van [geïntimeerde] volgt dat de huisarts van [geïntimeerde] dit heeft voorgeschreven in verband met overspanningsverschijnselen, surmenage en angst- en paniekstoornissen. Bij de aanvraag voor de verhoging van de AOV op 1 juli 1994 en 15 januari 1998 heeft [geïntimeerde] op 30 september 1994 en 15 januari 1998 gezondheidsverklaringen ingevuld. In deze gezondheidsverklaringen heeft Delta Lloyd onder vraag 2 k (gezondheidsverklaring van 1 juli 1994) en vraag 12 k expliciet gevraagd of [geïntimeerde] lijdt of leed aan zenuwachtigheid, overwerktheid, overspanning of een zenuwziekte. [geïntimeerde] heeft deze vraag met nee beantwoord. Ook heeft Delta Lloyd in deze gezondheidsverklaringen gevraagd (vraag 15 bij de gezondheidsverklaring van 30 september 1994 en vraag 12q bij de gezondheidsverklaring van 15 januari 1998) wanneer en waarvoor [geïntimeerde] voor het laatst een arts heeft geraadpleegd. [geïntimeerde] heeft deze vragen ontkennend beantwoord, althans gesteld dat dit niet voor ernstige zaken was. Onder vraag 25 en 27 (gezondheidsverklaring 1 juli 1994) en vraag 14 en 24 (gezondheidsverklaring van 15 januari 1998) heeft Delta Lloyd gevraagd welke geneesmiddelen [geïntimeerde] gebruikt en hoe zijn slaap is. [geïntimeerde] heeft geantwoord dat hij geen geneesmiddelen gebruikt en dat zijn slaap zeer goed is althans dat hij geen klachten had over zijn slaap” (rov. 4.2.2.).
Doordat in de gezondheidsverklaringen onder andere expliciet is gevraagd naar klachten in verband overspannenheid, het bezoeken van een arts en geneesmiddelengebruik was het voor [geïntimeerde] voldoende duidelijk en kenbaar dat [geïntimeerde] , gelet op zijn bezoek aan zijn huisarts op 13 september 1991, onder vraag 2k en 12 k had dienen in te vullen dat hij te maken heeft gehad met overspanningsverschijnselen en surmenage. Ook was het voldoende duidelijk dat hij bij vraag 25 en 27 en vraag 14 en 24 had dienen in te vullen dat hij hiervoor een arts heeft bezocht en dat hem toen het geneesmiddel ludiomil is voorgeschreven. (…) [geïntimeerde] is zijn mededelingsplicht derhalve op genoemde onderdelen van deze vragenlijsten niet nagekomen. Dit geldt ook voor de door [geïntimeerde] ingevulde vragenlijst van 15 november 2005. Ook hierin zijn door Delta Lloyd onder vraag 3 B en L vragen gesteld met betrekking tot aandoeningen of klachten van psychische aard zoals depressie en overspannenheid en medicijngebruik, en ook hier heeft [geïntimeerde] ontkennend beantwoord dat hiervan sprake is geweest. Dit terwijl [geïntimeerde] in 1999 tweemaal zijn huisarts heeft bezocht met overspanningsverschijnselen en er toen wederom het geneesmiddel ludiomil aan hem is voorgeschreven”(rov. 4.2.3.).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerde] niet heeft voldaan aan de op hem rustende mededelingsplicht” (rov. 4.2.4.).
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [geïntimeerde] zijn mededelingsplicht heeft geschonden doordat hij een aantal feiten, zoals genoemd onder 4.2.3., niet bij de verzekeringsaanvragen van 1994 en 2005 heeft vermeld. Echter, naar het oordeel van de rechtbank heeft Delta Lloyd, gelet op de stellingen van [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd waarom zij de AOV in 1994 en 2005 onder de door haar gestelde beperkende bepaling(en) zou hebben afgesloten. Aan de hand van de door [geïntimeerde] aangehaalde tabel, waarvan de toepasselijkheid niet door Delta Lloyd wordt betwist, heeft [geïntimeerde] immers aan de hand van de rapportage van [rapporteur] gemotiveerd gesteld waarom Delta Lloyd wel de verhogingen van de AOV’s onder dezelfde voorwaarden met [geïntimeerde] zou hebben moeten sluiten.(…)
Nu Delta Lloyd op het punt van de “redelijk handelend verzekeraar” onvoldoende heeft gesteld wordt niet toegekomen aan het door haar aangeboden bewijs”(rov. 4.3.3.).
Gelet op het bovenstaande heeft [geïntimeerde] zijn mededelingsplicht niet geschonden nu dit feiten betreft, die niet tot een voor [geïntimeerde] ongunstigere beslissing zouden hebben geleid met betrekking tot de AOV’s van 1994 en 2005. Gelet hierop bestaat er geen grond voor Delta Lloyd om de betaalde uitkeringen aan [geïntimeerde] terug te vorderen. De vorderingen van [geïntimeerde] zullen derhalve gelet op het voorgaande worden toegewezen, hetgeen impliceert dat de reconventionele vorderingen van Delta Lloyd zullen worden afgewezen” (rov. 4.3.4.).
werkconflicten, stressgerelateerde klachten/aandoeningen, overspanning, burnout” maar de tabel “
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen” in de GAV-richtlijn, weergegeven in het aanvullend advies van de medisch adviseur van Delta Lloyd (productie 26 bij memorie van grieven).
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen” voor dat de medisch adviseur kan kiezen tussen ‘accepteren’ en ‘clausule met recht op herbeoordeling’. Voor de herbeoordeling in 1998 /1999 had [geïntimeerde] zijn huisarts tweemaal bezocht en een antidepressivum voorgeschreven gekregen. Er zou dan een beperkende bepaling hebben gegolden welke ook gold voor 2005.
is de verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, deze de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. De mededelingsplicht heeft geen betrekking op feiten die de verzekeraar reeds kent of behoort te kennen, en evenmin op feiten die niet tot een voor de verzekeringnemer ongunstiger beslissing zouden hebben geleid. Indien de verzekerde niet aan deze mededelingsplicht heeft voldaan, is de verzekeraar volgens art. 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd indien hij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. (…). Een beroep van de verzekeraar op art. 7:930 lid 4 BW zal in beginsel alleen kunnen slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde.(…)”.(Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841).
dat bij het beantwoorden van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, groot gewicht kan toekomen aan het acceptatiebeleid van andere verzekeraars. Niet uitgesloten is evenwel dat het beleid van een of meer andere verzekeraars op inhoudelijke gronden de toets aan de maatstaf van een redelijk handelend verzekeraar niet kan doorstaan, zodat daarop geen beroep kan worden gedaan. Evenmin is uitgesloten dat het acceptatiebeleid van de betrokken verzekeraar op inhoudelijke gronden blijkt te voldoen aan de maatstaf van de redelijk handelend verzekeraar, ook al voeren andere verzekeraars een ander (of geen) beleid ten aanzien van de betrokken feiten en omstandigheden.
”(Hoge Raad 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841
).
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen”. Ook dient Nationale Nederlanden daarbij aan te tonen dat toepassing van deze tabel, bij kennis van bedoelde klachten van [geïntimeerde] , in 1994, 1999 en 2006 voor een redelijk handelend verzekeraar tot opname van de beperkende clausule IM 130 Psychische aandoeningen (in 1994 met recht op herbeoordeling) zou hebben geleid. Weliswaar betoogt Nationale Nederlanden dat Delta Lloyd binnen de mogelijkheden die de GAV biedt, altijd de meest strenge keuze maakte, maar daarmee heeft Nationale Nederlanden nog niet aangetoond dat een dergelijk streng acceptatiebeleid in overeenstemming is met de maatstaf van de redelijk handelend verzekeraar, terwijl verder gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] wist of behoorde te weten welk acceptatiebeleid Delta Lloyd hanteerde.
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen, en deze bij kennis daarvan voor een redelijk handelend verzekeraar in 1994 tot opname van de beperkende clausule IM 130 Psychische aandoeningen met recht op herbeoordeling zouden hebben geleid is door Nationale Nederlanden, in het licht van de verklaring van de voormalig huisarts van [geïntimeerde] ([voormalig huisarts], hierna: [voormalig huisarts]) (productie 14 bij akte strekkende tot het in het geding brengen van producties ten behoeve van de mondelinge behandeling op 13 september 2018), niet voldoende onderbouwd. Deze voormalig huisarts heeft immers bij e-mail van 27 juni 2018 aan [geïntimeerde] verklaard “(…)
Ik kende je als een hardwerkende ondernemer/kweker. Een eigen bedrijf voeren is geen sinecure. Dat verklaart mogelijk ook je overbelastingsklachten in 1991 en 8 jaar later in 1999, die echter met medicamenteuze ondersteuning van korte duur waren. Jij ervoer dat niet als een psychische klacht, maar als een korte balansverstoring. De Ludiomil was ter ondersteuning om de gespannenheid te verminderen en de slaapkwaliteit te verbeteren.(…)”. Verder heeft [geïntimeerde] in oktober 2014 voor het eerst een poliklinisch gesprek gehad met psychiater [psychiater] (hierna [psychiater]). Deze heeft hetgeen [geïntimeerde] hem toen vertelde, te weten “
dat hij in ± 1983-1984 een moeilijke periode gehad heeft, waarin hij wat slechter sliep, samenhangend met problematiek op het werk” retrospectief geïnterpreteerd als een eerste depressieve periode (brief van [psychiater] aan Delta Lloyd van 17 september 2015 (onderdeel van productie 12 bij dagvaarding). Dat voornoemde klachten in 1983-1984 voor een redelijk handelend verzekeraar het acceptatieadvies in 1994 kleuren is door Nationale Nederlanden niet voldoende onderbouwd, mede in aanmerking genomen dat sprake is van een interpretatie in retrospectief en in het licht van het betoog van [geïntimeerde] dat de interpretatie van de psychiater niet is gedaan op basis van een deugdelijk medisch onderzoek en de omstandigheid dat [medisch adviseur 3] in zijn advies aan Delta Lloyd (productie 26 bij memorie van grieven) schrijft
“(…)
de link van de psychiater is begrijpelijk maar onjuist”.
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen” voor een redelijk handelend verzekeraar tot de beperkende clausule IM 130 Psychische aandoeningen, zonder recht op herbeoordeling, in plaats van een goedkeuring van de uitbreiding van de AOV op 8 februari 1999 zouden hebben geleid. Op 29 juli 1999 en 30 augustus 1999 heeft [geïntimeerde] zijn huisarts bezocht in verband met klachten, dat is na de datum van de goedkeuring van de uitbreiding op 8 februari 1999. Nu Nationale Nederlanden niet voldoende heeft onderbouwd dat de klachten van [geïntimeerde] in 1994 bij kennis daarvan voor een redelijk handelend verzekeraar tot opname van de beprekende clausule IM 130 Psychische aandoeningen met recht op herbeoordeling zouden hebben geleid, is evenmin voldoende onderbouwd dat de klachten van [geïntimeerde] in 1999 bij kennis daarvan tot een herbeoordeling 5 jaar na de eerste verhoging op 11 oktober 1994, zouden hebben geleid, immers de opname van voornoemde clausule met recht op herbeoordeling is niet voldoende onderbouwd.
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen”, en deze bij kennis daarvan voor een redelijk handelend verzekeraar tot opname van de beperkende clausule IM 130 Psychische aandoeningen zouden hebben geleid. Nationale Nederlanden heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het bezoek aan de huisarts op 30 augustus 1999 in het verlengde lag van het bezoek op 29 juli 1999. Dat voorafgaand aan de aanspraak op uitkering door [geïntimeerde] op 28 januari 2013 sprake is geweest van verdere behandeling is gesteld noch gebleken. Bij het voorgaande komt dat de hiervoor genoemde verklaring van [voormalig huisarts] ook ziet op de klachten van [geïntimeerde] in 1999 en dat [geïntimeerde] na zijn klachten in 1983-1984 niet meer arbeidsongeschikt is geweest.
aanpassingsstoornissen, depressieve episode, angststoornissen” en deze bij kennis daarvan voor een redelijk handelend verzekeraar tot opname van de beperkende clausule IM 130 Psychische aandoeningen zouden hebben geleid. Nationale Nederlanden is met de acceptatieadviezen van de externe [medisch adviseur 2] van 17 januari 2020 en 11 maart 2020, van de extern [medisch adviseur 3] van 18 december 2019 en het aanvullend advies van [medisch adviseur 1] van 24 februari 2020 niet ingegaan op voornoemde verklaring van de voormalig huisarts van [geïntimeerde] , hetgeen gelet op de op haar rustende bewijslast wel van haar mocht worden verwacht. Omdat Nationale Nederlanden haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd is bewijslevering niet aan de orde. De grieven 1, 2 en 3 falen.