ECLI:NL:GHSHE:2021:3294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
20-002502-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meermalen mishandelen van levensgezel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling van de levensgezel. De verdachte is eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf geëist, namelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zijn levensgezel heeft mishandeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meermalen mishandeling, wat de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder de gevolgen van de beëindiging van de relatie en het feit dat hij niet eerder geweldsfeiten heeft gepleegd. Uiteindelijk is een taakstraf van 80 uren opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002502-20
Uitspraak : 2 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 november 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-219407-20 en 01-187666-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter voor mishandeling van zijn levensgezel (01-219407-20) en mishandeling (01-187666-20) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De verdediging heeft:
  • zich op het standpunt gesteld dat het feit onder 01-219407-20 kan worden bewezenverklaard zoals de politierechter heeft gedaan behoudens het tweede gedachtestreepje;
  • bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 01-187666-20 tenlastegelegde;
  • zich op het standpunt gesteld dat de politierechter kan worden gevolgd wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij;
  • bepleit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke straf.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van de in de zaak met parketnummer 01-219407-20 onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 01-219407-20
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 februari 2020 te Velp, gemeente Grave, in ieder geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- (in of omstreeks april 2018) op de buik van voornoemde [slachtoffer] te gaan zitten, terwijl die [slachtoffer] zwanger was en/of
- (in of omstreeks de periode van 5 mei 2019 tot en met 15 juni 2019) de arm van [slachtoffer] op haar rug te draaien en/of (vervolgens) zijn arm om de nek van [slachtoffer] te klemmen en/of (vervolgens) [slachtoffer] aan haar haren over de grond te trekken en/of
- (op of omstreeks 15 februari 2020) [slachtoffer] in de rug te schoppen en/of te slaan tegen het lichaam.
Zaak met parketnummer 01-187666-20hij, op of omstreeks 20 juli 2020, te Velp, gemeente Grave, [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- de armen van die [slachtoffer] met kracht vast te pakken en/of
- (vervolgens) een arm van die [slachtoffer] om te draaien en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] over de grond te slepen en/of
- (vervolgens) met kracht in/tegen het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of
- (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] tegen een container, althans tegen een hard voorwerp, te duwen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Zaak met parketnummer 01-187666-20
Het hof stelt vast dat het wettig bewijs er voor tekort schiet om tot een veroordeling te kunnen komen in de zaak met parketnummer 01-187666-20. De verklaring van aangeefster [slachtoffer] betreft het enige bewijsmiddel waarop een veroordeling van de verdachte zou kunnen worden gestoeld. Het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel biedt daarvoor onvoldoende ondersteuning nu het (ook) naadloos past in de lezing van de verdachte, inhoudende dat hij door aangeefster is aangevallen en het letsel is ontstaan toen hij zich trachtte los te maken van de greep van aangeefster. Bij deze stand van zaken dient de verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen, zodat hij van het tenlastegelegde onder parketnummer 01-187666-20 dient te worden vrijgesproken.
Zaak met parketnummer 01-219407-20Verder dient de verdachte te worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer] door ‘(in of omstreeks april 2018) op de buik van voornoemde [slachtoffer] te gaan zitten, terwijl die [slachtoffer] zwanger was’. Verdachte heeft deze gedraging weliswaar erkend, maar nu uit de verklaring van [slachtoffer] niet kan worden afgeleid dat zij hierdoor pijn en/of letsel heeft bekomen, schiet het bewijs voor mishandeling tekort.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 01-219407-20
hij in de periode van 5mei 2019 tot 16 februari 2020 te Velp, gemeente Grave, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- omstreeks de periode 5 mei 2019 tot en met 15 juni 2019 de arm van [slachtoffer] op haar rug te draaien en zijn arm om de nek van [slachtoffer] te klemmen en [slachtoffer] aan haar haren te trekken en
- op 2 februari 2020 [slachtoffer] meermalen te schoppen tegen haar benen en
- op 15 februari 2020 [slachtoffer] in de rug te schoppen en te slaan tegen het lichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermaals mishandelen van zijn toenmalige levenspartner. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Anderzijds heeft de verdachte openheid van zaken gegeven ten aanzien van de mishandelingen en heeft het hof ter zitting in hoger beroep de indruk gekregen dat de verdachte ten volle inziet hoe verwerpelijk zijn gedrag was. Verder acht het hof van belang dat de verdachte door de nasleep van de beëindiging van de relatie met zijn ex-partner reeds stevig is gestraft; verdachte is zijn woning en zijn bedrijf kwijt geraakt en heeft zijn twee minderjarige kinderen de afgelopen jaren amper gezien. Ten slotte slaat het hof acht op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 augustus 2021 waaruit naar voren komt dat de verdachte zich niet eerder aan geweldsfeiten heeft schuldig gemaakt.
Alles overziende acht het hof een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De benadeelde partij [slachtoffer]
 Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.364,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in:
  • € 364,95 ter zake van materiële schade;
  • € 2.000,00 ter zake van immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de benadeelde partij zich desalniettemin kon vinden in de beslissing van de politierechter op de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering ter zake van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 364,95 zal worden afgewezen.
 Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 onder het eerste en derde gedachtestreepje tenlastegelegde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-187666-20 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 364,95 (driehonderdvierenzestig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-219407-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 februari 2020.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 2 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Valkenburg is buiten staat dit arrest te ondertekenen.