In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 26 februari 2020 werd uitgesproken. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van diefstal waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. Het hof heeft op 23 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, onder parketnummer 20-000597-20.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij dit had begaan. Voor het bewezenverklaarde feit, diefstal met braak, werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Daarnaast heeft het hof bepaald dat de verdachte een taakstraf van veertig uren moet uitvoeren en dat er twintig dagen hechtenis worden opgelegd. Ook is er een verbeurdverklaring uitgesproken voor de in beslag genomen voorwerpen. Dit arrest is mondeling gewezen door mr. C.P.J. Scheele en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.