ECLI:NL:GHSHE:2021:3264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.287_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en afwijzing verzoek om nader onderzoek in een familiezorgzaak

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2021, gaat het om de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De ouders, hierna aangeduid als de moeder en de vader, hebben in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, waarin hun gezag over het kind was beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als voogd was benoemd. De ouders stelden dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind te dragen en vroegen om een deskundigenonderzoek naar hun pedagogische vaardigheden en de mogelijkheid van terugplaatsing van het kind.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor de uithuisplaatsing van het kind inmiddels is verstreken. De ouders hebben in het verleden niet consistent deelgenomen aan de omgangsregelingen en hebben meerdere keren niet op afspraken gereageerd, wat heeft geleid tot onrust en onduidelijkheid voor het kind. De GI heeft aangegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om voor het kind te zorgen en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een andere beslissing rechtvaardigen.

Het hof heeft het verzoek om nader onderzoek afgewezen, omdat dit niet zou bijdragen aan de beslissing in deze zaak. De ouders hebben niet aangetoond dat zij in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind te dragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de ouders over het kind is beëindigd en de GI als voogd is benoemd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 28 oktober 2021
Zaaknummer : 200.295.287/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/285042 / FA RK 20-4279
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader.
gezamenlijk wonend te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. A. Carli,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak merkt het hof aan:
de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Als belanghebbenden in deze zaak merkt het hof aan:
-
[de pleegvader], wonend op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegvader;
-
[de pleegmoeder], wonend op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegmoeder;

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij het hof op 4 juni 2021, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te beslissen dat het gezag van de ouders over [minderjarige] (voorlopig) niet wordt beëindigd en alvorens het hof tot een definitief oordeel komt over de beëindiging van het gezag, aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) de opdracht zal worden gegeven een onderzoek te laten uitvoeren naar de pedagogische vaardigheden van de ouders met het oog op een terugplaatsing van [minderjarige] en de pedagogische vaardigheden van grootmoeder (vaderszijde) althans naar de mogelijkheid van plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (vaderszijde), althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij het hof op 2 augustus 2021, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de ouders af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Carli;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders van 11 juni 2021;
  • een brief met bijlage van de advocaat van de ouders van 11 augustus 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend en partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds haar geboorte onder toezicht van de GI en zij is vanaf haar geboorte uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De volgens de ouders voornaamste grief is dat zij, anders dan door de rechtbank is overwogen, vanaf de geboorte van [minderjarige] hulpverlening hebben aanvaard maar nauwelijks tot niet hebben kunnen laten zien dat zij wel degelijk in staat zijn om de voor [minderjarige] gewenste en gepaste zorg te bieden. Daartoe zijn de begeleide omgangsmomenten, waarvan [minderjarige] de helft van de tijd sliep, absoluut onvoldoende geweest. Daarnaast is er in de eerste maanden / periode na de uithuisplaatsing onvoldoende onderzocht of er met ambulante hulpverlening binnen het netwerk omgang kon plaatsvinden. Ook zijn de (on)mogelijkheden die de vader heeft als gezaghebbende ouder die samen leeft met de moeder onderbelicht gebleven en is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van een plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder (vaderszijde). De ouders voeren aan dat het hoog tijd is voor de inschakeling van een objectieve deskundige, voordat de ontneming van het gezag definitief en onherroepelijk wordt.
3.6.
De raad voert aan dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken en dat haar perspectief veilig moet worden gesteld. Een eventueel onderzoek zou zich moeten richten op de vraag welke rol de ouders in het leven van [minderjarige] kunnen vervullen, bijvoorbeeld in het kader van de omgang.
3.7.
De GI voert aan dat er in de eerste periode na de uithuisplaatsing een ruimere bezoekregeling is geweest tussen [minderjarige] en haar ouders, maar dat in deze eerste fase al duidelijk werd dat de ouders onvoldoende in staat zijn om zelf volledig voor [minderjarige] te zorgen. De omgang is daarna teruggezet in frequentie omdat de regeling te belastend was voor [minderjarige] en de ouders haar emotionele en fysieke veiligheid niet konden waarborgen. Sinds 10 februari 2021 zien [minderjarige] en de ouders elkaar één keer per maand en op 4 juni 2021 is er door de GI een brief aan de ouders gestuurd dat de bezoeken per direct worden opgeschort. Deze beslissing is genomen omdat de ouders tijdens drie bezoeken niet zijn komen opdagen. Dit is erg onrustig voor [minderjarige] en vormt een bedreiging voor haar sociaal emotionele ontwikkeling. Aan de ouders is gevraagd om contact op te nemen met de GI, maar dit hebben de ouders tot op heden niet gedaan. De GI voert verder aan dat zij van meet af aan de vader betrokken hebben bij de omgang, maar dat hij het vaak heeft laten afweten. De vader is niet aanwezig bij de omgang of hij gaat eerder weg. Er is daarnaast gekeken naar de pedagogische vaardigheden van de vader. Over een plaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde is door de screenende instantie een negatief advies gegeven.
De GI is van mening dat de ouders niet – zoals zij zeggen – overal aan hebben meegewerkt. De moeder nam de adviezen van de hulpverleners vaak niet aan en blijkt beperkt leerbaar te zijn. De vader was tijdens de omgang vaak afwezig of ging vroegtijdig weg. Doordat er bij de ouders niet altijd voldoende oog is voor [minderjarige] , ontstaan er risicovolle situaties. Het ontbreekt de ouders aan pedagogische vaardigheden en hechtingsvoorwaarden en ouders accepteren de hulpverlening onvoldoende. Kijkend naar het belang van [minderjarige] heeft zij recht op duidelijkheid over haar perspectief.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 lid 1 onder a BW. Naar het oordeel van het hof zijn door de ouders in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof overweegt daarnaast nog het volgende. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging en gebleken is dat de ouders onvoldoende in staat zijn om zelf volledig voor [minderjarige] te zorgen. De moeder is van mening dat de ouders geen eerlijke kans hebben gekregen, maar de ouders zijn in de afgelopen periode drie keer zonder voorafgaande berichtgeving niet komen opdagen voor de omgang met [minderjarige] en hebben daarmee laten zien dat zij niet in het belang van [minderjarige] (kunnen) handelen. Gebleken is dat [minderjarige] hier veel last van heeft en dat het bij haar zorgt voor onrust en onduidelijkheid. Daarom heeft de GI besloten de omgang vooralsnog op te schorten. De GI heeft de ouders verzocht om contact op te nemen om hierover te overleggen, maar tot op de dag van de zitting hebben de ouders dat niet gedaan. Dat de screening van grootmoeder vaderszijde, welke screening heeft geleid tot een negatief advies, volgens de moeder onzorgvuldig is geweest, heeft zij onvoldoende onderbouwd.
3.8.3.
Het hof ziet geen reden om de beslissing aan te houden en, zoals de ouders hebben verzocht, op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een nader onderzoek door het NIFP te gelasten naar de pedagogische vaardigheden van de ouders, de pedagogische vaardigheden van grootmoeder (vaderszijde) of naar de mogelijkheid van plaatsing van [minderjarige] bij grootmoeder (vaderszijde). Het nader onderzoek is door de ouders verzocht met het oog op een terugplaatsing van [minderjarige] bij hen of bij de grootmoeder (vaderszijde), maar de eventuele uitkomsten van een dergelijk onderzoek laten onverlet dat, gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en de termijn die zij uit huis is geplaatst, de aanvaardbare termijn waar binnen de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen, inmiddels verstreken. Gelet op dit oordeel ziet het hof geen aanleiding om een deskundige te benoemen op grond van artikel 810a lid 2 Rv. Immers, zelfs als uit het deskundigenonderzoek zou blijken dat de ouders in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen, maakt dit bovenstaand oordeel niet anders, nu, zoals overwogen, [minderjarige] ’s aanvaardbaar te achten termijn reeds is verstreken. Een dergelijk onderzoek kan dan ook niet mede tot de beslissing van onderhavige zaak leiden. Het (subsidiaire) verzoek ex artikel 810a lid 2 Rv zal het hof dan ook afwijzen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 maart 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en M.J.C. van Leeuwen en is op 28 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier