ECLI:NL:GHSHE:2021:3263

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.287.630_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondercuratelestelling, bewind en mentorschap van een vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin bewind en mentorschap voor hem zijn ingesteld. De vader, die zich in staat acht om zijn eigen belangen te behartigen, verzet zich tegen deze maatregelen en heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen. De dochter heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de vader onder curatele te stellen, omdat zij van mening is dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de vader als de dochter gehoord, waarbij de vader zijn zelfstandigheid en goede gezondheid benadrukt, terwijl de dochter zich zorgen maakt over de mentale toestand van de vader en de invloed van zijn huidige partner. Het hof heeft besloten dat er behoefte is aan een deskundigenonderzoek om de actuele toestand van de vader te beoordelen, alvorens een beslissing te nemen over de verzoeken. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn begroot op € 4.600,-, te delen tussen de vader en de dochter. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 11 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 oktober 2021
Zaaknummer: 200.287.630/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8735167 BM VERZ 20-3950 en 8735168 MS VERZ 20-860
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep en
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
[de dochter],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep en
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
advocaat: mr. A.J.T.M. Hendriks (voordien: mr. D.J.M. Kuppens),
en
[de broer],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
hierna te noemen: de broer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 september 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Deze beschikking ziet op de verzoeken in principaal en incidenteel hoger beroep. De verzoeken in incident van de vader en de dochter zijn afgedaan bij beschikking van het hof van 6 mei 2021 (zaaknummer 200.287.630/02).
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 december 2020, heeft de vader verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en de dochter en de broer te veroordelen in de volledige kosten van de procedure in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel binnen een door het hof te bepalen termijn, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 februari 2021, heeft de dochter verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen dan wel ongegrond te verklaren.
Tevens heeft de dochter incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen als volgt:
I. primair de vader onder curatele te stellen en een rechtspersoon ex artikel 1:383 lid 4 BW tot curator te benoemen;
II. subsidiair de onderbewindstelling en het mentorschap in stand te laten en een professioneel bewindvoerder en mentor ex artikel 1:435 lid 5 respectievelijk artikel 1:452 lid 5 BW te benoemen;
III. een deskundigenonderzoek, althans een deskundigenbericht en/of verhoor ex artikel 1:194 Rv te bevelen;
IV. kosten rechtens.
Het hof merkt hierbij op dat in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 april 2021 abusievelijk staat vermeld dat het incidenteel hoger beroep tot ondercuratelestelling is ingetrokken. Dat is niet het geval. De verzoeken van de dochter zoals hiervoor onder I tot en met IV staan weergegeven, betreffen de volledig juiste weergave.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep tevens houdende een wijziging van het verzoek in hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2021, heeft de vader het hof verzocht om het incidenteel hoger beroep van de dochter af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de dochter in de volledige kosten van de procedure in hoger beroep, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking, dan wel binnen een door het hof te bepalen termijn, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
De vader heeft voorts bij voornoemd verweerschrift zijn verzoek in principaal hoger beroep gewijzigd, in die zin dat hij aanvullend verzoekt een verklaring voor recht uit te spreken, inhoudende dat de beschermingsmaatregelen zijn uitgesproken op basis van onjuiste en/of onvolledige voorlichting door de dochter en de broer en dat deze maatregelen niet zouden zijn uitgesproken indien zulks wel het geval zou zijn geweest.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Gelissen;
- de dochter, bijgestaan door mr. Hendriks;
- de broer.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een brief met bijlage van de advocaat van de dochter van 30 maart 2021;
- een V-formulier van de advocaat van de vader van 19 april 2021;
- een V-formulier met een brief van de advocaat van de dochter van 17 mei 2021;
- een V-formulier met akte van de advocaat van de vader van 26 mei 2021;
- een V-formulier met antwoordakte van de advocaat van de dochter van 11 juni 2021;
- een V-formulier met akte van de advocaat van de vader van 16 juni 2021.
2.7.
Bij brief van 28 juni 2021 heeft het hof partijen geïnformeerd over de voortgang van de procedure.

3.De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep

Feiten
3.1.
Bij de bestreden beschikking van 24 september 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht – voor zover hier van belang – over de goederen die de vader als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld en ten behoeve van de vader een mentorschap ingesteld, met benoeming van de dochter tot bewindvoerder en mentor.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.2.
Bij beschikking van 18 februari 2021 (zaaknummers 8904493 BM VERZ 20-5570 en 8904563 MS VERZ 20-1239) heeft de kantonrechter - voor zover hier van belang - het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader en het mentorschap ten behoeve van de vader met ingang van de datum van die beschikking opgeheven.
Het hoger beroep tegen deze beschikking behandelt het hof in de procedure met zaaknummer 200.294.020/01.
Omvang van het geschil
3.3.
De vader kan zich met de beslissing van de kantonrechter van 24 september 2020 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De dochter is op haar beurt in incidenteel hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Hij is in staat zijn belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke te behartigen en zelfstandig hulp te zoeken voor de kwesties waar hij hulp en ondersteuning voor nodig heeft, waaronder het huishouden. Hij is nimmer onverstandig met zijn vermogen omgegaan en had zijn gelden op een spaarrekening gezet. De dochter heeft zijn noemenswaardige bezittingen en vermogensbestanddelen naar zichzelf overgeheveld – de vader wijst op een door de dochter op 29 juli 2020 opgestelde schuldbekentenis waarin aan haarzelf een niet-opeisbare lening van € 530.000,- is verstrekt – waardoor hij nu slechts kan beschikken over zijn AOW-uitkering en pensioenuitkering. Zorgen over eventuele verkwisting zijn nergens op gebaseerd. De kantonrechter heeft inmiddels terecht het bewind en mentorschap opgeheven. Voor een ondercuratelestelling, zoals de dochter in incidenteel hoger beroep heeft verzocht, ontbreekt ook iedere grond. Alle in het dossier aanwezige medische bevindingen en conclusies kunnen slechts tot één conclusie leiden, namelijk dat niet, dan wel in ieder geval veel te weinig blijkt dat de vader niet in staat zou zijn zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Er zijn drie medisch specialisten die stellen dat geen sprake is van dementie, dat de vader zelfstandig goed functioneert en hij fysiek en mentaal in goede conditie verkeert. Hij verwijst in zijn beroepschrift naar de verklaringen van dr. [geriater 1] van 22 april 2020 en van [specialist ouderengeneeskunde] van 23 oktober 2020. Ter zitting verwijst hij ook naar een verklaring van dr. [geriater 2] .
De medische verklaringen in het dossier zijn voldoende om een deugdelijk oordeel te kunnen vormen over de gesteldheid van de vader. Een deskundigenonderzoek, althans een deskundigenbericht en/of verhoor, zoals door de dochter verzocht in hoger beroep, kan daaraan niets toevoegen.
3.5.
De dochter voert – kort samengevat – het volgende aan.
Een ondercuratelestelling van de vader is het meest in zijn belang. Indien het hof dit verzoek afwijst, dan zijn de onderbewindstelling en het mentorschap noodzakelijk. De vader is niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand. Hij heeft een andere waarheid die niet klopt met de feiten. De vader heeft onder andere bij de kantonrechter in de procedure tot opheffing van het bewind en mentorschap benoemd dat hij geen weet had van de overdracht van het bedrijf aan de dochter. Uit de overeenkomst, notariële akte en verklaringen van betrokkenen blijkt het tegendeel. De vader trekt iedere verklaring die de dochter in het geding heeft gebracht in twijfel, wat de dochter alleen maar als een gevolg van zijn ziektebeeld kan kwalificeren. Naast gedragsveranderingen hebben zich bij de vader het afgelopen jaar nog andere situaties/gevallen voorgedaan – onder andere: post achterhouden, niet komen opdagen bij afspraken met (huis)artsen, dreigende taal uiten naar de dochter en naar derden, geen begrip van beheer van de financiën door de dochter, niet zelfstandig huishouden kunnen voeren, de sloten zonder toestemming vervangen, de sleutel van de wapenkluis voor de dochter verborgen houden – waaruit blijkt dat de vader niet in staat is zijn belangen waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De dochter maakt zich daarbij zorgen over de invloed van de huidige partner van de vader, [partner van de vader] , op de vader.
Na een poging van de vader om de volmacht van de dochter over zijn bankrekeningen op te heffen, heeft de dochter het vermogen van de vader veilig gesteld door aan zichzelf een niet-opeisbare lening voor een bedrag van € 530.000,- te verstrekken. Zij was op basis van de volmacht en/of het levenstestament hiertoe bevoegd. Zij heeft hier niet de intentie mee (gehad) de vader te benadelen.
De dochter verwijst ter onderbouwing van haar stellingen naar de medische verklaringen van dr. [geriater 1] van 17 september 2019 en van dr. [medisch specialist] van 18 februari 2020. Zij voert verweer ten aanzien van de door de vader overgelegde onderzoeken.
Omdat de verstandhouding tussen haar en de vader is verslechterd sinds zij als bewindvoerder en mentor is benoemd en zij de betreffende taken niet meer gedegen kan uitvoeren, acht de dochter de benoeming van een professioneel curator of een professioneel mentor en bewindvoerder meer in het belang van de vader.
3.6.
De broer heeft tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Het contact tussen de vader en de dochter is altijd goed geweest. Er heeft in het verleden een bedrijfsverandering plaatsgevonden waarbij de vader gronden heeft geruild en waarbij ernaar is gestreefd dat de vader de door hem gewenste woonruimte kon behouden. De vader wist op een bepaald moment niet meer dat het zo was geregeld en hij meent dat de dochter hem bestolen heeft. Toen bleek dat de vader met derden familiaire (bedrijfs)gegevens deelde, heeft de broer, in bijzijn van andere familieleden, met de vader gesproken over onderbewindstelling en mentorschap. De vader heeft de broer toen zelf gevraagd als bewindvoerder en mentor op te treden, aldus de broer.
Ook de broer maakt zich zorgen over de invloed van de huidige partner van de vader op de vader.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting dient het hof te beoordelen of er gronden zijn voor ondercuratelestelling van de vader en subsidiair of er gronden zijn om een bewind en/of mentorschap in te stellen.
Wettelijk kader
3.7.2.
Ingevolge artikel 1:378 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een meerderjarige door de rechter onder curatele worden gesteld wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. gewoonte van drank- of drugsmisbruik,
en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
3.7.3.
De rechter voor wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:432 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van het bewind.
3.7.4.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Het bewind kan ingevolge lid 3 eveneens worden ingesteld indien te verwachten is dat de rechthebbende binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
3.7.5.
De rechter bij wie een verzoek tot ondercuratelestelling of tot opheffing van de curatele aanhangig is, kan bij afwijzing onderscheidenlijk bij inwilliging daarvan op grond van artikel 1:451 lid 3 BW ambtshalve overgaan tot instelling van het mentorschap.
3.7.6.
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 BW kan de kantonrechter ten behoeve van een meerderjarige een mentorschap instellen indien de meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.
Het mentorschap kan ingevolge lid 3 eveneens worden ingesteld, indien te verwachten is dat een meerderjarige binnen afzienbare tijd in de in het eerste lid bedoelde toestand zal verkeren.
Motivering van de beslissing
3.7.7.
Er is geen sprake van een toestand van gewoonte- of drankgebruik (b grond artikel 1:378 lid 1 BW) noch van verkwisting of het hebben van problematische schulden (b grond art. 1:431 lid 1 BW). De vraag die voorligt is of de vader tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt, als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
De vader weerspreekt dit en beroept zich op door hem overgelegde medische rapportages. De dochter beroept zich ter onderbouwing van haar stelling dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een ondercuratelestelling dan wel bewind en mentoraat op door haar overgelegde (andere) medische rapportages.
In het dossier bevinden zich de volgende medische rapportages:
- rapport van dr. [geriater 1] , geriater, d.d. 17 september 2019, naar aanleiding van een verwijzing door de huisarts in verband met een vermoeden van dementie;
- onderzoeksverslag van de gemeente [woonplaats] van december 2019 ter zake onderzoek dat in het kader van een aanvraag WMO-voorziening (huishoudelijke hulp) heeft plaatsgevonden;
- rapport van dr. [medisch specialist] d.d. 18 februari 2020, ter zake de beoordeling in verband met een rijbewijs verlenging;
- rapport van dr. [geriater 1] , geriater, d.d. 22 april 2020, ter zake de herbeoordeling in verband met een rijbewijs verlenging;
- verklaring van [specialist ouderengeneeskunde] , specialist ouderengeneeskunde, d.d. 23 oktober 2020;
- overige medische informatie van het ziekenhuis (van afdeling dermatologie van 2020/2021);
- verslaglegging van de huisarts dr. [huisarts] d.d. 3 september 2020 en 28 december 2020.
Daarnaast verwijst de vader naar een verklaring van dr. [geriater 2] , geriater, d.d. 4 februari 2021 die in de procedure bij de rechtbank ter zake opheffing bewind en mentorschap (zie hiervoor onder overweging 3.2.) is overgelegd.
3.7.8.
Uit deze medische informatie komt niet een eenduidig beeld van de actuele lichamelijke en geestelijke toestand van de vader en zijn handelingsbekwaamheid naar voren. Het hof acht zich op grond van deze beschikbare medische gegevens en wat verder is aangevoerd, niet in staat om te beslissen over de voorliggende vraag of de vader al of niet onder curatele moet worden gesteld, dan wel dat al of niet bewind en/of mentorschap nodig is.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden, heeft het hof daarom behoefte aan een deskundigenonderzoek. Het hof zal, alvorens te beslissen op het voorliggende hoger beroep, de zaak in verband met het in te stellen deskundigenonderzoek aanhouden tot de na te melden pro forma datum en een deskundige benoemen.
3.7.9.
Het hof is voornemens als deskundige dr. [klinisch geriater] , klinisch geriater in het Jeroen Bosch Ziekenhuis te [plaats] , te benoemen en aan hem de onderzoeksvragen zoals hierna vermeld voor te leggen. Dr. [klinisch geriater] heeft zich bereid verklaard dit onderzoek te verrichten.
3.7.10.
De te benoemen deskundige krijgt de opdracht te onderzoeken en te rapporteren over de volgende vragen:
1. Lijdt de vader aan een lichamelijke of geestelijke stoornis, zoals bijvoorbeeld dementie of een andere aandoening?
2. Is de vader in staat zelfstandig zijn vermogensrechtelijke en zakelijke belangen te behartigen, zoals zijn vermogen te beheren, bankzaken te regelen, betalingen te verrichten, belastingaangifte te doen, geld te pinnen? Heeft de vader er weet van dat hij een levenstestament heeft opgesteld en heeft herroepen en wat de inhoud van het levenstestament is? Heeft de vader inzicht in wat zijn betrokkenheid bij het bedrijf (de maatschap met de dochter) is (geweest) en of en zo ja welke afspraken over een bedrijfsoverdracht zijn gemaakt? Heeft de vader inzicht in welke afspraken met betrekking tot zijn gronden in het kader van een ruilovereenkomst zijn gemaakt?
3. Is de vader in staat zelfstandig dan wel met de nodige hulp zijn persoonlijke belangen te behartigen, zoals hulp vragen bij gezondheids- en andere problemen, mensen of diensten bellen die hij nodig heeft, een afspraak maken met de huisarts, tandarts of medisch specialist en daar ook verschijnen, een huishouding voeren en huishoudelijke apparaten bedienen, zijn persoonlijke dagelijkse verzorging uitvoeren?
4. Indien de deskundige nog andere informatie heeft verkregen die voor de beantwoording van de door het hof gestelde vragen van belang is, hoe luidt deze informatie en wat is de herkomst daarvan?
3.7.11.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de te stellen vragen, zoals hierna onder 4. is vermeld.
Kosten deskundigenonderzoek
3.7.12.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen.
In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
Ingevolge artikel 284 lid 4 Rv geschiedt de voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige indebetstelling ten laste van de belanghebbende die het verzoekschrift heeft ingediend dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer andere door de rechter aangewezen belanghebbenden.
3.7.13.
Voornoemde deskundige heeft een inschatting van de kosten van het deskundigenonderzoek gemaakt. Op grond daarvan worden de kosten nu begroot op € 4.600,- inclusief BTW. Zoals tijdens de mondelinge behandeling aan partijen is voorgehouden dienen de vader en de dochter een voorschot op deze kosten te voldoen, ieder voor de helft zoals gebruikelijk in familiezaken.
Daarbij geldt dat indien de deskundige voorziet dat de kosten hoger uit gaan vallen, daartoe vooraf, met begroting van de meerkosten, schriftelijk toestemming van het hof dient te worden verkregen.
3.8.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt partijen zich binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking uit te laten over de te benoemen deskundige en de te stellen vragen;
houdt de verdere behandeling van deze zaak met dat doel aan tot 11 november 2021 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.