ECLI:NL:GHSHE:2021:3261

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.299.823_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en voorlopige voorziening in omgangsrecht

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De man verzoekt om een voorlopige omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2020, en heeft het hof gevraagd de eerdere afwijzing van zijn verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening te vernietigen. De vrouw, de moeder van het kind, verzet zich tegen dit verzoek en heeft de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De man stelt dat het in het belang van het kind is dat er een omgangsregeling komt, terwijl de vrouw en de raad van mening zijn dat het raadsonderzoek moet worden afgewacht voordat er een regeling kan worden vastgesteld. Het hof overweegt dat de verhoudingen tussen de partijen ernstig verstoord zijn en dat er geen communicatie plaatsvindt. Hierdoor is het niet in het belang van het kind om op dit moment een omgangsregeling vast te stellen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 oktober 2021
Zaaknummer: 200.299.823/01 (incident)
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/379746 / FA RK 20-6388
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
in deze zaak woonplaats kiezende te [kantoorplaats] op het kantoor van zijn advocaat,
verzoeker in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.G. Dictus.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 14 september 2021, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de afwijzing van het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, en opnieuw rechtdoende een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat tussen de man en [minderjarige] voorlopig contact plaatsvindt iedere zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt en de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw, dan wel een beslissing te nemen welke het hof juist acht.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man naar voren gebracht dat in het petitum gelezen moet worden dat het contact tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt bij opa vaderszijde, waarbij de vrouw [minderjarige] naar opa vaderszijde brengt en de man [minderjarige] terugbrengt naar de vrouw.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 30 september 2021, heeft de vrouw verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door hem ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Wouters;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Dictus;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • [betrokkene] , partner van de vrouw (hierna: [betrokkene] ).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen op 28 september 2021;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2020 [minderjarige] geboren. [betrokkene] heeft [minderjarige] voor de geboorte erkend. De man is de biologische ouder van [minderjarige] . De vrouw oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de erkenning van [minderjarige] door [betrokkene] vernietigd;
  • aan de man, ter vervanging van de toestemming van de vrouw, vervangende toestemming tot het erkennen van [minderjarige] verleend;
  • de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het gezag en de omgang.
De rechtbank heeft voorts het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening, in die zin dat er een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] wordt bepaald iedere zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur, afgewezen.
3.4.
Bij vonnis in kort geding van 2 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vordering van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] iedere zaterdag van 10.00 uur tot 17.00 uur, zulks op straffe van een dwangsom, niet-ontvankelijk verklaard.
3.5.
De man kan zich met de afwijzing van de verzochte provisionele voorziening niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De man voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] dat er nu al een tijdelijke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] tot stand komt en dat niet eerst het raadsonderzoek wordt afgewacht. De man wil geen druk uitoefenen, maar hij wil [minderjarige] graag zien. [minderjarige] zit in de hechtingsfase en het is belangrijk dat zij een band kan opbouwen met haar biologische vader. De vrouw en [betrokkene] beschouwen [minderjarige] als hun eigen kind en proberen de man uit haar leven te weren. De vrouw wijst alle voorstellen van de man af. Als de vrouw niet meewerkt aan een UHA/KIS-traject zou er omgang moeten komen onder begeleiding van opa vaderszijde of de zus van [betrokkene] , dan wel onbegeleid. Indien omgang bij de vrouw voor stress zorgt mag dit geen reden voor ontzegging zijn, maar is het aan haar om daar iets mee te doen. Nergens blijkt uit dat de man niet voor [minderjarige] kan zorgen. Hij is een goede vader en hij heeft goed contact met zijn twee oudere kinderen. Hij kan [minderjarige] in zijn woning ontvangen. Er is geen reden om aan te nemen dat er een risico op escalatie bestaat indien er omgang gaat komen. De man valt de vrouw niet lastig en bij hem is geen sprake van agressieproblematiek of een alcoholverslaving. De man is bereid voorafgaand aan een omgangsmoment een alcohol- en/of drugstest af te leggen.
3.7.
De vrouw voert, kort samengevat, het volgende aan.
Het is op dit moment niet in het belang van [minderjarige] dat er omgang tussen haar en de man plaatsvindt. Het raadsonderzoek moet worden afgewacht. Er zijn contra-indicaties voor omgang. De verhouding tussen partijen is volledig verstoord en er vindt geen communicatie plaats. Het risico bestaat dat omgang momenteel tot verdere escalatie en mislukking leidt. De man heeft psychische problemen, een alcoholverslaving en agressieproblematiek. Hierdoor is de man kennelijk ongeschikt of niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. Het adres van de man is ook niet bekend, zodat de vrouw betwist dat de man in de gelegenheid is [minderjarige] te ontvangen. Volgens de ex-partner van de man heeft de man geen (goed) contact met zijn andere kinderen. Omgang leidt ook tot spanningen bij de vrouw en haar gezin, hetgeen ernstige gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van [minderjarige] . De vrouw kan, wil en durft op dit moment niet met de man aan tafel te gaan zitten. De door de man voorgestelde omgangsbegeleiders zijn partijdig en daardoor niet acceptabel.
3.8.
De raad brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
Voordat er omgang kan plaatsvinden, moet het raadsonderzoek hebben plaatsgevonden. De vrouw zegt niet dat zij helemaal geen omgang tussen de man en [minderjarige] wil, maar zij kan zich niet vinden in de snelheid en de manier waarop de man dit wil. Het kort geding en het hoger beroep werken ook alleen maar stress verhogend. Voor het opstarten van de omgang moet helder zijn welke positie de man in het leven van [minderjarige] gaat innemen aangezien [minderjarige] met de vrouw en [betrokkene] al een moeder en een verzorgende vader heeft. Hiervoor is nodig dat de man, de vrouw en [betrokkene] gaan samenwerken en afspraken maken over hoe zij het gaan invullen voor [minderjarige] . Daartoe zijn zij op dit moment nog niet in staat. Hierdoor is het niet in het belang van [minderjarige] als er nu een omgangsregeling wordt vastgesteld. Het risico is heel groot dat [minderjarige] dan in een loyaliteitsconflict raakt. Het zou helpend zijn als de man meer rust en geduld zou hebben en gaat aangeven welke concrete verwachtingen hij heeft over zijn rol in het leven van [minderjarige] . Ook indien er pas op latere leeftijd omgang plaatsvindt, kan [minderjarige] nog een hechtingsrelatie met de man ontwikkelen. De vrouw kan niet eeuwig blijven vasthouden aan haar angsten. Zij kan niet blijven zeggen dat zij het zo niet heeft gewild, want de situatie is nu eenmaal zoals die is. Als de vrouw haar medewerking aan de omgang blijft weigeren, is dat voor alle betrokkenen schadelijk. Zij zet daarmee haar betrouwbaarheid als opvoeder voor [minderjarige] op het spel. Ook blijven er dan procedures komen, want de man gaat niet opgeven.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
3.9.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken;
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.9.3.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat de man de biologische ouder van [minderjarige] is. Niet in geschil is dat de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat.
3.9.4.
Met de raad is het hof van oordeel dat het raadsonderzoek moet worden afgewacht, alsook dat duidelijk moet zijn welke rol de man – naast de vrouw en [betrokkene] – gaat spelen in het leven van [minderjarige] , alvorens er een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] kan worden vastgesteld. Over de rol van de man moeten de man, de vrouw en [betrokkene] met elkaar in gesprek en zij moeten hierover afspraken maken. Op dit moment zijn zij hiertoe echter niet in staat. De verhoudingen tussen partijen zijn ernstig verstoord en er vindt geen enkele communicatie tussen hen plaats. Zo lang de rol van de man niet duidelijk is, zal de omgang tussen de man en [minderjarige] in het gehele systeem te veel onrust en spanningen veroorzaken, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Gelet hierop acht het hof omgang tussen de man en [minderjarige] op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en C.L.M. Smeets en is op 28 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.