ECLI:NL:GHSHE:2021:3257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
20-002202-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met de dood

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en tweemaal bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in Terneuzen, waarbij de verdachte op 22 januari 2017 een onbekend gebleven persoon heeft geschopt en getrapt, en op 15 oktober 2016 twee personen heeft bedreigd met een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het hof heeft de vrijspraak van de verdachte voor poging tot doodslag in de zaak met parketnummer 02-688201-17 bevestigd, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken. De verdediging had gepleit voor vrijspraak op basis van noodweer, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De strafmaat is verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002202-18
Uitspraak : 29 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 april 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-688201-17 en 02-700186-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [ woonplaats 1] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van poging tot zware mishandeling (
parketnummer 02-688201-17) en tweemaal bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (
parketnummer 02-700186-16) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [benadeelde partij] is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep niet gehandhaafd, zodat deze niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd in de zaak met parketnummer 02-688201-17 en hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder 1 en 2 in de zaak met parketnummer 02-700186-16 en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft ten aanzien van het feit met parketnummer 02-688201-17 vrijspraak bepleit en ten aanzien van de feiten met parketnummer 02-700186-16 bepleit dat het hof de verdachte in verband met een beroep op noodweer(exces) zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 02-688201-17:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een onbekend gebleven persoon opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die onbekend gebleven persoon meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2017 te Terneuzen een onbekend gebleven persoon heeft mishandeld door deze persoon (met kracht) tegen het lichaam te schoppen en/of trappen;
in de zaak met parketnummer 02-700186-16 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Terneuzen [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde partij] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van die [benadeelde partij] gericht en/of met dat vuurwapen, althans op een vuurwapen gelijkend voorwerp, meermalen in de lucht en/of richting de grond heeft geschoten;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Terneuzen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, meermalen in de lucht en/of richting de grond geschoten en/of daarbij dreigend de woorden toegevoegd: "moet ik jullie allemaal neerschieten".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair impliciet primair tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-688201-17
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijk kans op de dood van het onbekend gebleven slachtoffer in het leven heeft geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer niet worden bewezen. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de primair impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-688201-17 primair impliciet subsidiair en in de zaak met parketnummer 02-700186-16 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-688201-17:1.
hij op 22 januari 2017 te Terneuzen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een onbekend gebleven persoon opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, die onbekend gebleven persoon meermalen (met kracht) op/tegen het hoofd heeft geschopt en/of heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 02-700186-16 (gevoegd):1.
hij op 15 oktober 2016 te Terneuzen [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [benadeelde partij] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp meermalen in de lucht geschoten;
2.
hij op 15 oktober 2016 te Terneuzen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp meermalen in de lucht geschoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-688201-17. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op 22 januari 2017 omstreeks 04.20 uur kwam er een melding van een vechtpartij bij café [café] aan de Nieuwstraat (pagina 6 en 7 van het dossier) te Terneuzen.
Ter plaatse hoorden de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van diverse omstanders dat zij [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)moesten pakken. Zij werden gewenkt door twee beveiligers. De beveiligers zeiden dat [verdachte] ongelofelijk hard op het hoofd had geschopt van een op dat moment bewusteloos slachtoffer. De verbalisanten zagen een groep van tien personen weglopen, waaronder een negroïde man. Ze spraken de groep aan en vroegen of er slachtoffers waren. Zij hoorden toen dat ze [verdachte] moesten pakken. Het slachtoffer wenste geen aangifte te doen en geen medisch hulp te accepteren (pagina 2 van het dossier). Het slachtoffer wilde niets met de politie te maken hebben.
Verbalisant [verbalisant 1] nam een korte verklaring op van de beveiliger, getuige [getuige 1] , welke aan de politie een foto op Facebook toonde van de verdachte (pagina 6 van het dossier).
Na een achtervolging te voet werd een verdachte [betrokkene] aangehouden, welke gesignaleerd stond en welke bij de arrestantenbewaarder aangaf pijn te hebben aan zijn voet en scheenbeen (pagina 8 van het dossier). Hij droeg een jas met fleece capuchon. Een lange negroïde jongen bemoeide zich met de aanhouding en gaf aan de broer te zijn van [betrokkene] .
Op camerabeelden zien verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] dat om 04.18 uur een vechtpartij ontstaat op de hoek van de Nieuwstraat met de Veemarkt te Terneuzen. Zij zien dat er een persoon naar de grond werd gegooid en dat deze op de grond blijft liggen. Omstreeks 04:19 zien zij dat een persoon welke zij herkennen als [betrokkene] zich mengt in de vechtpartij. Kort daarna is te zien dat hij zich via de trapleuning verplaatst richting de persoon welke op de grond ligt. Daarna zien zij dat hij met zijn rechterbeen een schoppende beweging maakt, het is niet te zien of hij daarbij iets of iemand raakt. Omstreeks 04:19 uur is te zien dat [betrokkene] samen met een aantal andere personen wegloopt (pagina 8 van het dossier).
Getuige [getuige 1] , beveiliger van [café] , verklaart op 22 januari 2017 (pagina’s 10 en 11 van het dossier) dat hij die dag om 04.15 uur een negroïde slachtoffer op de grond zag liggen. Het slachtoffer was buiten bewustzijn. Hij zag dat de verdachte helemaal doordraaide. Hij zag dat de verdachte met de hak van zijn voet tweemaal hard op het hoofd van het slachtoffer stampte. Hij zag dat dit met veel kracht ging en dat de hak van de voet van de verdachte vol op het hoofd van het bewusteloze slachtoffer kwam. Vervolgens verklaart hij dat hij zag dat de verdachte tweemaal een schop tegen het hoofd van het slachtoffer gaf alsof het een voetbal was en dat de verdachte het hoofd tweemaal ongelooflijk hard raakte. Verder zag hij nog dat twee lange magere negroïde mannen zich in het gevecht mengden. Hij weet dat dit broers zijn welke woonachtig zijn in [woonplaats 2] . In totaal hebben acht tot tien man deelgenomen aan het gevecht. Het slachtoffer was ongeveer een minuut buiten bewustzijn.
Getuige [getuige 1] heeft toen hem een foto werd getoond van [betrokkene] deze herkend als een van de personen die het slachtoffer ook had geschopt, samen met de verdachte (pagina 30 van het dossier).
Getuige [getuige 2] (pagina 12 van het dossier) heeft het slachtoffer gezien en beschrijft deze als een man met Somalisch uiterlijk, 1.87 meter lang, slank, spijkerbroek, rood shirt, bordeaux rode jas, ongeveer 25 jaar oud. Hij zag dat de persoon op de grond lag en verwondingen had aan zijn gezicht. Hij zag wat bloed bij zijn neus en lippen. De jongen wilde na de vechtpartij met niemand iets te maken hebben en is weggelopen. Hij zag de vechtpartij zelf niet maar wel dat de verdachte er was en dat deze volledig door het lint ging en in bedwang gehouden moest worden (pagina 34 van het dossier).
Getuige [getuige 3] verklaart op 23 januari 2017 (pagina’s 16 en 17 van het dossier) dat hij zag dat een Somalische jongen op de grond terecht kwam. Hij was op dat moment knock-out. Hij zag de verdachte, keek hem recht in zijn gezicht. Hij kent de verdachte omdat deze vaste klant is. Hij zag dat de verdachte het slachtoffer tegen het gezicht trapte en dat de verdachte vervolgens het slachtoffer op zijn gezicht stampte met zijn voet. Hij zag dat een jongen met zwarte jas en capuchon ook tegen de jongen aan het schoppen was. Hij heeft gezien dat de verdachte 3 tot 4 keer op het hoofd van de Somalische jongen heeft geschopt en gestampt.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij ging kijken bij de vechtpartij en zag dat de verdachte volle bak aan het slaan en trappen was naar een persoon die daar op de grond lag. De persoon was niet bij kennis.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende bewijsmiddelen, te twijfelen. Het hof constateert dat in de kern de getuigenverklaringen elkaar over en weer ondersteunen. Het hof hecht derhalve geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer alleen heeft geduwd. Dat gebleken is uit het dossier dat [betrokkene] een schoppende beweging heeft gemaakt doet niet af aan de omstandigheid dat de getuigen daarnaast verklaren over het aandeel van de verdachte. Van het door elkaar halen van personen is derhalve geen sprake.
De bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen van [betrokkene] en [getuige 5] kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Immers, [betrokkene] verklaart daar dat hij het slachtoffer niet heeft aangeraakt (in strijd met hetgeen door verbalisanten op de camerabeelden is gezien) en [getuige 5] verklaard dat hij erg dronken was en dat anderen hem de volgende dag hebben moeten vertellen wat er was gebeurd. Het hof gaat derhalve aan die verklaringen voorbij.
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling .
Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-688201-17 primair impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het in de zaak met parketnummer 02-700186-16 onder 1 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het in de zaak met parketnummer 02-700186-16 onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte in de zaak met parketnummer 02-700186-16 zal ontslaan van alle rechtsvervolging, nu de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd er sprake was van een ogenblikkelijke aanranding en de verdachte zich niet kon onttrekken aan de situatie. Mocht het hof menen dat het trekken van het alarmpistool de verdediging te buiten schiet, dan is er volgens de raadsman sprake van noodweerexces.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 15 oktober 2016 kwamen de verdachte en [benadeelde partij] elkaar tegen in Area 52 te Terneuzen. Even later vindt buiten voor het café wederom een ontmoeting plaats tussen hen en de vader, met hond, en het broertje van [benadeelde partij] . Daarnaast hebben zich nog een aantal omstanders geschaard achter [benadeelde partij] . Tussen de verdachte en enkele personen van die groep is toen een woordenwisseling ontstaan, waarna de verdachte is weggelopen. De verdachte is op een gegeven moment de groep weer tegengekomen. Hij is toen zijn woning ingegaan en heeft daar een alarmpistool gepakt. Hij is vervolgens naar buiten gelopen en heeft meermalen met dat alarmpistool in de lucht geschoten.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat op het moment dat de verdachte zijn woning weer verliet met het alarmpistool in zijn handen, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een dreiging daarvan, en derhalve niet van een noodweersituatie. De verdachte, die na de confrontatie met de groep in zijn woning had kunnen blijven en de politie had kunnen alarmeren, heeft ervoor gekozen opnieuw de confrontatie te zoeken, door met het alarmpistool naar buiten en richting de groep te gaan. Deze handelingen van de verdachte zijn in de kern aanvallend van aard. Door aldus te handelen komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Er was immers geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een dreiging daarvan, en derhalve niet van een noodweersituatie.
Het hof verwerpt ook het beroep van de verdediging op noodweerexces nu verdachtes handelingen in de kern aanvallend van aard zijn en van het bestaan van een aan verdachtes handelen voorafgegane noodweersituatie niet is gebleken.
Nu er evenmin andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 02-688201-17 bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van een onbekend gebleven persoon. Door aldus te handelen heeft hij gepoogd een ernstige inbreuk te maken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Voorts is in de zaak met parketnummer 02-700186-16 bewezenverklaard dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Al deze feiten versterken de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte na de bewezenverklaarde feiten onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit, waarmee het hof derhalve geen rekening houdt bij de straftoemeting.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overig persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een positieve wending probeert te geven aan zijn leven. Ter terechtzitting heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij met de gemeente plannen aan het maken is voor het volgen van een opleiding tot rijinstructeur en het opzetten van een eigen rijschool. Daarnaast is het hof gebleken dat de verdachte in een andere zaak onder behandeling staat van de reclassering.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van de bewezenverklaarde feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In beginsel is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden bij dergelijke feiten passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Door de verdachte is op 3 mei 2018 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 29 oktober 2021 arrest wijst. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 1,5 jaar. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdediging is te wijten. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken, zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het vorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-688201-17 primair impliciet subsidiair en in de zaak met parketnummer 02-700186-16 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-688201-17 primair impliciet subsidiair en in de zaak met parketnummer 02-700186-16 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Dibbits, griffier,
en op 29 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit en mr. P.J.D.J. Muijen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.