ECLI:NL:GHSHE:2021:3255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.294.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een vonnis in kort geding inzake omgangsregeling tussen moeder en kinderen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2021. De zaak betreft een geschil over de omgangsregeling tussen een moeder en haar kinderen, waarbij de vader en de gecertificeerde instelling (GI) betrokken zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de feitelijke omstandigheden sinds het bestreden vonnis zijn gewijzigd, waardoor de situatie zoals deze bestond ten tijde van het vonnis niet meer aan de orde was. Het hof heeft het bestreden vonnis met ingang van 1 juni 2021 vernietigd en de vorderingen van de moeder met ingang van diezelfde datum afgewezen. De moeder had gevorderd dat de GI en de vader hun medewerking zouden verlenen aan een begeleide omgangsregeling, maar het hof oordeelde dat de vader voldoende had meegewerkt en dat de GI inmiddels een andere instantie had ingeschakeld voor de begeleiding van de omgang. De moeder had de vader ten onrechte in de procedure betrokken, en het hof oordeelde dat de proceskosten gecompenseerd dienden te worden, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie-en jeugdrecht
zaaknummer 200.294.910/01
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol te Echt, gemeente Echt-Susteren,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt, gemeente Echt-Susteren.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 31 augustus 2021 in het hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 april 2021 tussen appellant als gedaagde en geïntimeerde als eiseres.

5.Het arrest van 31 augustus 2021

5.1.
Het hof heeft in dit arrest - samengevat weergegeven - bepaald dat partijen in persoon, bijgestaan door hun advocaten, zullen verschijnen op de zitting van het hof met de onder rechtsoverweging 3.1 vermelde doeleinden.
Onder 3.1. van dit arrest is het volgende overwogen:
Het hof acht het van belang dat er een mondelinge behandeling zal worden gehouden, waarbij tevens de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering zullen worden opgeroepen.
De mondelinge behandeling heeft tot doel informatie uit te wisselen en de stand van zaken in de procedure te bespreken. Tevens kan de mondelinge behandeling worden benut om een minnelijke regeling te beproeven. Desgewenst kan ter zitting verwijzing van de zaak naar mediation worden besproken. De partijen en de vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling zullen bij de mondelinge behandeling in de gelegenheid worden gesteld om de zaak kort toe te lichten. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.Het verdere verloop van de procedure

6.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 september 2021.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. Van Pol;
- de moeder, bijgestaan door mr. Engwegen;
- [naam 1] namens de raad;
- [naam 2] namens de GI.
6.1.1.
Het hof heeft kennisgenomen van:
- de brief van de advocaat van de moeder van 20 september 2021 met bijlagen, ingekomen op 21 september 2021;
- de ter mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde stukken:
- het H12 -formulier van de advocaat van de vader van 10 september 2021, met bijlage;
- de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in de zaak met zaaknummer C/03/289063 / JE RK 21-359 van 8 april 2021.
6.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 8 september 2021. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
6.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
7.2.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren te Weert op 17 maart 2008;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te Weert op 7 september 2011.
7.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 januari 2017 onder toezicht gesteld van de GI. Daarna is de ondertoezichtstelling telkens voor de duur van een jaar verlengd, laatstelijk in januari 2021 tot 17 januari 2022.
7.4.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 november 2018, is, voor zover thans van belang, het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald. Sindsdien verblijven de kinderen bij de vader.
7.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 april 2019 is het verzoek van de GI tot wijziging van de zorg- en de contactregeling toegewezen en bepaald dat er één begeleid contactmoment per week is tussen de moeder en de kinderen, zulks onder begeleiding van Pedagogisch Sociaal Werk.
7.5.1.
De vader is sinds 22 januari 2020 alleen met het gezag over de kinderen belast. Deze beschikking is door het hof bij beschikking van 4 maart 2021 bekrachtigd.
7.6.
In de onderhavige procedure heeft de moeder - kort en zakelijk weergegeven - gevorderd dat bij vonnis:
I de GI en de vader worden geboden hun medewerking te verlenen aan de begeleide omgang door de Mutsaersstichting op de woensdag op de door de Mutsaersstichting aangegeven tijden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of deel hiervan dat de vader of de GI niet aan het vonnis voldoen, althans op straffe van verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom;
II de GI en de vader worden geboden hun medewerking te verlenen aan opbouw van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, zodat begeleide omgang binnen een termijn van twee maanden, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, weer plaatsvindt conform de beschikking van 24 april 2019 en derhalve de ene week op woensdag na school tot 17:00 uur en de andere week op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur zal plaatsvinden, althans de GI en de vader te gebieden hun medewerking te verlenen aan een in goede justitie te bepalen omgangsregeling, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of deel hiervan dat de vader of de GI niet aan het vonnis voldoen, althans op straffe van verbeurte van een in goede justitie te bepalen dwangsom.
7.7.
De vader heeft verweer gevoerd en tevens gevorderd dat de moeder wordt veroordeeld in de proceskosten.
7.8.
In het vonnis waarvan beroep van 8 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de GI en de vader geboden hun medewerking te verlenen:
- aan de begeleide omgangsregeling door de Mutsaersstichting op de woensdag op de door de Mutsaersstichting aangegeven tijden;
- aan de opbouw van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, zodat de begeleide omgang binnen een zo kort mogelijke, doch voor de kinderen passende termijn, weer plaatsvindt conform de beschikking van 24 april 2019 en derhalve de ene week op woensdag na school tot 17:00 uur en de andere week op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur zal plaatsvinden, zulks ten aanzien van de vader op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of deel hiervan dat de vader niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 5.000,--.
De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
7.9.
De vader heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en opnieuw rechtdoende, alsnog bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de moeder alsnog af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten aan de zijde van de vader van beide instanties.
7.10.
Door middel van zijn grieven zoals toegelicht op de mondelinge behandeling betoogt de vader - zakelijk weergegeven - het volgende.
De voorzieningenrechter heeft de vader ten onrechte geboden om medewerking te verlenen aan de begeleide omgangsregeling door de Mutsaersstichting op de woensdag op de door de Mutsaersstichting aangegeven tijden. Er is ten onrechte vanuit gegaan dat hij niet zou meewerken, terwijl hij dit altijd heeft gedaan en de adviezen van de hulpverleners heeft opgevolgd. Het is de hulpverlening niet gelukt, zelfs niet na het vonnis in kort geding, om de contacten tussen de moeder en de kinderen weer op gang te brengen. De omgangsbegeleiding via de Mutsaersstichting bleek niet haalbaar. De vader speelde daarbij geen rol en daarom is hem niets te verwijten.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de vader ten onrechte geboden om zijn medewerking te verlenen aan de opbouw van de omgangsregeling, zodat de begeleide omgang weer kan plaatsvinden conform de beschikking van 24 april 2019 en derhalve de ene week op woensdag van school tot 17:00 uur en de andere week op zaterdag van 10:00 uur tot 16:00 uur, op straffe van een dwangsom. In de eerste plaats verwondert de vader zich erover dat aan hem dwangsommen worden opgelegd voor nakoming van een regeling die niet eerder is gestart. Er is geen sprake van een regeling die “weer” moet gaan plaatsvinden en het is niet te wijten aan de vader dat deze regeling niet is gestart. Daarom is er geen enkele grond om de vader te gebieden zijn medewerking te verlenen aan de omgang op straffe van een dwangsom.
Tot slot heeft de voorzieningenrechter de moeder ten onrechte niet veroordeeld in de proceskosten jegens de vader. De vader meent dat hij ten onrechte door de moeder in de procedure is betrokken, nu een grondslag om de vader in de procedure te betrekken ontbrak en ontbreekt. De moeder dient haar problemen met de gezinsvoogd of de hulpverlening niet op de vader te projecteren.
7.11.
De moeder heeft de grieven van de vader gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, kosten rechtens.
7.12.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd geschetst op welke manier zij gevolg geeft aan het vonnis waarvan beroep. Er is aanvankelijk gestart met een begeleide omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen op de woensdag van 14:00 uur tot 17:00 uur. Omdat er een lange wachtlijst was bij de Mutsaersstichting is er gezocht naar een andere instantie die de omgang kan begeleiden. Anacare neemt nu de begeleiding op zich; zij regelen ook het brengen en halen van de kinderen van huis. In totaal hebben er drie omgangsmomenten plaatsgevonden.
In verband met een wijziging van de schooltijden van [minderjarige 1] (zij moet nu op de woensdag tot 15:00 naar school) is vanuit Anacare voorgesteld om het omgangsmoment te verschuiven naar 16:00 uur tot 17:30 uur. Omdat de moeder zich daarin niet kon vinden heeft er daarna geen omgang meer plaatsgevonden.
De GI beschrijft dat de drie omgangsmomenten moeizaam verliepen, mede omdat er geen mogelijkheid bestond om deze te evalueren met de moeder. Zij wil enkel in gesprek met de GI in het bijzijn van de heer [naam 3] . De GI kan dit niet toestaan omdat zij niet alle informatie over de kinderen met deze persoon mag delen.
Om de omgang verder uit te kunnen breiden is het volgens de GI wel nodig om te evalueren en is derhalve uitbreiding van de omgangsmomenten overeenkomstig de beschikking van 24 april 2019 nu geen optie.
De GI maakt zich zorgen om de kinderen omdat zij veel vragen hebben over de moeder en over het verloop van de omgangsmomenten. Zij hebben er last van dat de moeder bijvoorbeeld heel verdrietig kan zijn tijdens de contactmomenten.
7.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat de kinderen contact willen met de moeder en dat er door de GI geregeld dient te worden op welke manier dit kan worden vormgegeven. De raad vraagt zich daarom af of de beschikking van 24 april 2019 nog uitvoerbaar is en of de GI niet beter de rechtbank om een regeling kan verzoeken die aansluit bij de feitelijke situatie zoals die nu is. De raad wijst er tot slot op dat er in het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling van de GI moet staan wat het plan van de GI is hoe de omgang vorm te geven. Ook dient er vanuit de GI regie te worden gevoerd ten aanzien van een regeling die voor de kinderen uitvoerbaar is.
7.14.
Het hof oordeelt als volgt.
Spoedeisend belang
7.14.1.
Het hof oordeelt dat de vorderingen van de vader naar hun aard spoedeisend zijn, zodat hij hierin kan worden ontvangen. Het hof gaat over tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Inhoudelijke beoordeling
7.14.2.
Uit de stukken is gebleken dat de vader ten tijde van het wijzen van het vonnis door de voorzieningenrechter in eerste aanleg (ex tunc) onvoldoende heeft meegewerkt om de omgang tussen de moeder en de kinderen op de woensdag mogelijk te maken. Een voorwaarde voor het realiseren van de omgang tussen de kinderen en de moeder was toentertijd dat de vader bij de eerste contactmomenten aanwezig zou zijn en de kinderen zou brengen en halen. De moeder heeft gesteld en voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in verband met haar werk alleen op de woensdag, donderdag en vrijdag beschikbaar was, terwijl de vader zijn standpunt dat hij juist alleen op de maandag en dinsdag de kinderen kon begeleiden naar de omgangsmomenten, onvoldoende heeft onderbouwd. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de vader als zelfstandig ondernemer flexibeler is in het indelen van zijn werktijd en dat van hem mocht worden verwacht dat hij zich inspande om een omgangsmoment op een van die dagen te faciliteren, mede in aanmerking genomen dat de begeleiding door de vader van korte duur zou zijn. De vader heeft in dit verband onvoldoende laten zien.
Zijn enkele stelling dat hij kort gezegd altijd heeft meegewerkt aan de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen en dat het niet aan hem is te wijten dat deze niet werden opgestart, acht het hof onvoldoende. Dat uit de door de vader overgelegde productie 1 volgt dat de communicatie tussen de GI en de proces coördinator BOR moeizaam verliep, maakt dit niet anders.
Naar oordeel van het hof heeft de moeder de vader daarom terecht in de procedure in eerste aanleg betrokken en heeft de voorzieningenrechter op goede gronden de vader geboden om zijn medewerking te verlenen aan de eerder (in de beschikking van 24 april 2019) vastgestelde begeleide omgangsregeling.
7.14.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat sinds het vonnis waarvan beroep de feitelijke omstandigheden (op meerdere vlakken) zijn gewijzigd. De Mutsaersstichting bleek in verband met wachtlijsten niet in staat om de begeleiding van de omgang te faciliteren. De GI heeft toen Anacare benaderd. Blijkens de stukken heeft het eerste startgesprek met Anacare op 28 juni 2021 plaatsgehad. In de periode juli en augustus 2021 hebben er vervolgens drie begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. Omdat Anacare ook het halen en brengen van de kinderen faciliteerde was vanaf die tijd de medewerking van de vader om de kinderen te brengen en te halen niet meer aan de orde. In deze periode is derhalve niet gebleken dat de vader niet heeft meegewerkt aan de voornoemde begeleide omgangsregeling. Dit maakt dat sinds Anacare in beeld is als begeleider van de omgangs-momenten de noodzaak tot het treffen van de voorziening is vervallen. Er zijn bovendien ook geen dwangsommen verbeurd.
Daarbij komt dat de regeling zoals vastgesteld in de voornoemde beschikking 24 april 2019 niet meer uitvoerbaar is door onder meer een wijziging van de schooltijden van [minderjarige 1] . Dit ligt niet aan de vader. Hoewel het begrijpelijk is dat de moeder het als storend ervaart dat de vader bijvoorbeeld geen toestemming wilde verlenen aan de GI voor het online delen van de omgangsverslagen met de moeder en de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon van de moeder bij besprekingen met Anacare en het eerste omgangsmoment met de kinderen heeft geweigerd, zijn dit naar het oordeel van het hof geen gronden voor het handhaven van de voornoemde voorzieningen en de daaraan gekoppelde dwangsommen.
Het voorgaande maakt dat de situatie zoals deze bestond ten tijde van het bestreden vonnis, vanaf juni 2021 (door het hof gesteld op 1 juni 2021) niet meer aan de orde was.
Het hof zal het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter vernietigen met ingang van 1 juni 2021 en de vorderingen van de moeder (voor zover het de vader betreft) alsnog met ingang van diezelfde datum afwijzen.
Proceskosten
7.15.
In procedures die betrekking hebben op geschillen van familierechtelijke aard worden proceskosten doorgaans gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten van dit hoger beroep alsmede in de proceskosten in eerste aanleg
.De derde grief van de vader faalt. De proceskosten worden gecompenseerd aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
7.16.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt met ingang van 1 juni 2021 het vonnis in kort geding van 8 april 2021van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover het betreft de daarin aan de vader gerichte geboden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van de moeder alsnog met ingang van 1 juni 2021 af;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en A.M. van Riemsdijk en bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 oktober 2021.
griffier rolraadsheer