ECLI:NL:GHSHE:2021:3251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.277.800_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling factuur taxateur en onrechtmatig handelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de betaling van een factuur voor een taxatierapport. [appellant] had [geïntimeerde] opdracht gegeven om de marktwaarde van percelen landbouwgrond te taxeren. Na het opstellen van het beknopte taxatierapport, dat een waarde van € 75,- per vierkante meter vaststelde, heeft [appellant] de factuur van € 1.028,50 niet betaald. [geïntimeerde] heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen om betaling te vorderen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar [appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd en zijn eis gewijzigd. Hij stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door zonder zijn toestemming informatie uit het taxatierapport te delen met zijn vader en broers, wat heeft geleid tot schade voor hem. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geoordeeld dat [geïntimeerde] aan zijn zorgplicht heeft voldaan. De vordering in conventie is terecht toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [appellant] zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.800/01
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
[geïntimeerde] , voorheen h.o.d.n. " [vorige naam] ",
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. O.G. Tacoma te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 oktober 2019 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 juli 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7405738 18-8262)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 9 april 2020;
  • het exploot van anticipatie van 23 april 2020;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis (met producties 1 t/m 18);
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van het geschil
3.1.
Inzet van de procedure is de vordering van de taxateur tot betaling van de factuur voor de een beknopt taxatierapport vastgestelde marktwaarde van percelen landbouwgrond. Niet in discussie is dat aan de taxateur opdracht is gegeven, maar de opdrachtgever weigert betaling omdat hij van mening is dat taxateur zijn zorgplicht jegens hem heeft geschonden. Hij verwijt de taxateur dat deze buiten hem om en zonder toestemming met zijn vader en broers, met wie hij in het kader van de verkoop/interne verdeling van die percelen van mening verschilde over de waarde, heeft gesproken over de in het rapport vastgestelde waarde. De opdrachtgever vordert op zijn beurt een verklaring van dat de taxateur onrechtmatig heeft gehandeld dan wel wanprestatie heeft gepleegd met verwijzing naar de schadestaat voor vaststelling schade.
De feiten
3.2.
In r.o. 2.1 t/m 2.11 heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Grief I bestrijdt de juistheid van het in r.o. 2.7 vastgestelde feit en volgens grief II is het in r.o. 2.11 vastgestelde feit onvolledig. Het hof zal hierna een nieuw overzicht geven van de relevante feiten, die als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende betwist vaststaan.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[appellant] is samen met vijf familieleden, waaronder zijn vader (hierna ook: [vader van appellant] ), eigenaar van ruim 3 hectare cultuurgrond (hierna: de percelen) aan de [adres] te [plaats] . De percelen worden gebruikt voor en zijn ingebracht in [V.O.F.] Landbouw-, Loon- en Grondverzetbedrijf V.O.F. [appellant] was tot 20 mei 2017 vennoot van deze onderneming.
3.2.2.
De percelen komen mogelijk in aanmerking om in de toekomst een woonbestemming te krijgen.
3.2.3.
In verband met de financiële afwikkeling van de vennootschap heeft [appellant] aan [geïntimeerde] in september 2017 opdracht gegeven om te beoordelen of een indicatieve verkoopopbrengst van de percelen met een prijs van € 100,00/m2 reëel is. Een werknemer van [geïntimeerde] , de heer [werknemer van geintimeerde] (hierna: [werknemer van geintimeerde] ), is belast met de uitvoering van deze opdracht. Bij e-mail van 26 september 2017 heeft [appellant] aan [werknemer van geintimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Bijgaand de getekende overeenkomst retour.
Ik wil hierbij een paar opmerkingen plaatsen:
(…)

er is geen plaatselijke opname mogelijk, anders dan evt. vanaf de [locatie] (…)”
3.2.4.
Op 29 september 2017 heeft [werknemer van geintimeerde] een rapport “Advies indicatieve verkoopwaarde” uitgebracht. Daarin staat, voor zover relevant:
Uitgangspunten
De deskundige hanteert voor het uitbrengen van zijn advies de volgende uitgangspunten ten aanzien van het vastgoedobject:
  • het vastgoedobject zal in de toekomst aan te wenden zijn als zijnde woonbestemming.
  • het vastgoedobject gaat onderdeel uitmaken van een zogenaamd “complex” en zal worden ingebracht in een gebiedsexploitatie.
  • het vastgoedobject zal niet door opdrachtgever in eigen beheer planologisch en bouwkundig worden ontwikkeld en verkocht.
  • de gebouwen en het bouwblok aanwezig op het vastgoedobject zullen buiten beschouwing worden gelaten.
Advies
(…)
De deskundige is thans van mening dat er geen verwachting bestaat dat de onroerende zaak in de huidige staat een indicatieve verkoopwaarde zal bereiken van circa € 100,- per vierkante meter. Deskundige heeft hierbij rekening gehouden met een afwijking van de genoemde indicatieve verkoopwaarde van maximaal 10%.”
3.2.5.
Naar aanleiding van dit “Advies indicatieve verkoopwaarde” heeft [appellant] aan [werknemer van geintimeerde] bij e-mail van 3 oktober 2017 1:31 PM onder meer het volgende geschreven:
“(…) Ik moet je erop wijzen dat er in het gebied schijnbaar percelen van de hand zijn gegaan van €113,-/m2. (…)
Om voor mij nu duidelijk te krijgen of het zinvol is de opdracht uit te breiden naar een taxatierapport met wel een ‘exacte’ waarde, kan ik niet om de vraag heen of je mij kunt aangeven binnen welke range jullie zijn uitgekomen. (…)”
[werknemer van geintimeerde] heeft bij e-mail van 3 oktober 2017 14:27 aan [appellant] onder meer laten weten:
“Ik kan me voorstellen dat, wanneer dit soort bedragen genoemd wordt, een bedrag kleiner dan € 90,m2 door u niet als verwachte verkoopwaarde werd verwacht. (…)
Ik kan je een bandbreedte aangeven waarbij een indicatieve verkoopwaarde gehanteerd wordt tussen de € 60,- en € 80,- per vierkante meter. Een en ander is in dat geval wel afhankelijk van de partij aan wie je verkoopt.”
Daarop heeft [appellant] bij e-mail van 9 oktober 2017 onder meer geantwoord:
“Je stelt dat de verkoopprijs afhankelijk is van ‘aan wie je verkoopt’. Maar je moet er van uit gaan dat verkocht zou worden aan debest biedende partij. Dat is logisch.”
3.2.6.
Vervolgens heeft [appellant] aan [geïntimeerde] opdracht gegeven een beknopt taxatierapport (hierna: het beknopte taxatierapport) op te stellen over de marktwaarde van de percelen voor een prijs van € 850,00 exclusief btw en kadastrale kosten. In de door [appellant] op 10 november 2017 ondertekende opdrachtbevestiging staat onder meer:
“U heeft mij gevraagd een beknopt taxatierapport op te stellen van het volledig eigendom van de percelen landbouwgrond kadastraal bekend gemeente ’S-HERTOGENBOSCH, (…).
(…)
Het doel van de taxatie is het bepalen van de markwaarde ten behoeve van een voorgenomen verkoop/interne verdeling. Het taxatierapport mag niet worden gebruikt buiten de context of voor doelen waarvoor dit niet bestemd is. Ik aanvaard géén aansprakelijkheid jegens anderen dan de opdrachtgever, welke de taxatie alleen zelf mag gebruiken. (…)
Het betreft hier uitdrukkelijk een beknopt taxatierapport, welke niet volledig zal voldoen aan de eisen welke vanuit het Nederlands Register voor Vastgoed Taxateurs (hierna: NRVT) aan een volledige taxatie worden gesteld.”
3.2.7.
Het ‘Beknopt taxatierapport’ is bij e-mail van 14 november 2017 aan [appellant] toegestuurd en bij e-mail van 15 november 2017 - na correcties naar aanleiding van opmerkingen van [appellant] - in definitieve vorm. In dit rapport staat voor zover relevant:
1.3 Aanleiding opdracht
Opdrachtnemer wenst in het kader van voorgenomen verdeling binnen het bedrijfsvermogen inzicht te krijgen in de marktwaarde van de onroerende zaak (…)
1.4
Doel van de taxatie
Het doel van de taxatie is de opdrachtgever middels een beknopt taxatierapport te informeren over de marktwaarde van het volledig eigendom van het vastgoedobject in verband met een voorgenomen verdeling binnen het bedrijfsvermogen. (…)
1.5
Waardebegrip
Onder marktwaarde wordt verstaan:
“het geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige verkoper en een bereidwillige koper na behoorlijke marketing in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de waarde peildatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang hebben gehandeld.”
(…)
1.8.
Waarde peildatum
Als waarde peildatum hanteert ondergetekende de datum van ondertekening van deze rapportage.
1.9.
Aansprakelijkheid
Ten aanzien van de inhoud van dit rapport aanvaardt ondergetekende geen verantwoordelijkheid jegens anderen dan de opdrachtgever en voor andere doelen dan het in 1.4 vermelde doel. Opdrachtgever mag het onderhavige taxatierapport of onderdelen daarvan niet zonder schriftelijke instemming van de taxateur aan derden verstrekken.
Taxateur vermeld uitdrukkelijk dat dit rapport een beknopt taxatierapport betreft en derhalve niet volledig voldoet aan de eisen welke van het Nederlands Register voor Vastgoed Taxateurs aan een volledige taxatie worden gesteld.
(…)

4.Bijzondere uitgangspunten

Bij het taxeren van het vastgoedobject is door de taxateur het volgende uitgangspunt gehanteerd:
  • Op het vastgoedobject aanwezige opstallen worden buiten beschouwing gelaten;
  • Een kandidaat koper zal als uitgangspunt hanteren dat op de cultuurgrond in de toekomst middels bestemmingswijziging meerdere woningbouwcontingenten kunnen worden gerealiseerd. Dit uitgangspunt wordt door de taxateur zeer redelijk geacht, gezien de situering van de cultuurgrond binnen het vierde kwadrant van bestemmingsplan [bestemmingsplan] .
  • Als uitgangspunt is genomen dat het volledige vastgoedobject door de toekomstige bestemmingsplanwijziging wordt aangewezen als ‘wonen’.
  • Uitgegaan wordt van de meest optimale aanwending, waarbij koper de ontwikkelende en verkopende partij (of een combinatie van beiden) is, wat zorgt voor de grootst mogelijke marge in de exploitatie van koper.

5.Waardering

Indachtig de hiervoor genoemde (bijzondere) uitgangspunten en met inachtname van alle van invloed zijnde factoren, wordt de markwaarde van het vastgoedobject per waarde peildatum als volgt gewaardeerd:
Cultuurgrond

Cultuurgrond exclusief opstallen, huiskavel, 03.84.40 ha à € 75,-/m2
€ 2.883.000,--
(…)”
3.2.8.
Bij factuur van 28 december 2017 heeft [geïntimeerde] voor ‘opleveren werkzaamheden’ aan [appellant] een bedrag van € 1.028,50 (inclusief btw) in rekening gebracht.
3.2.9.
Op 3 januari 2018 heeft [vader van appellant] telefonisch contact opgenomen met [werknemer van geintimeerde] . In dat gesprek heeft [vader van appellant] verteld het niet eens te zijn met de uitkomst van de taxatie van [werknemer van geintimeerde] .
3.2.10.
Op 5 januari 2018 heeft [werknemer van geintimeerde] bij [vader van appellant] thuis en in aanwezigheid van de broers van [appellant] een toelichting gegeven op zijn taxatie.
3.2.11.
[werknemer van geintimeerde] heeft diezelfde dag [appellant] per e-mail daarover als volgt bericht:
“Vanochtend heb ik gesproken met uw vader en broers, naar aanleiding van het door u overlegde taxatierapport van de landbouwgronden aan de [adres] .
Ik ben door uw vader gevraagd om het aanzienlijke verschil tussen de door mij getaxeerde waarde van de gronden en de door een andere taxateur getaxeerde waarde uit te leggen.
Uiteindelijk zijn wij tot de conclusie gekomen dat het verschil in waarden ontstaan is door een duidelijk verschil in uitgangspunten van de beide opdrachten.
Waar ik bij mijn beknopte waardering ben uitgegaan van de hoogst biedende gegadigde (ongeacht welke termijnen en voorwaarden hieraan gebonden zouden zijn), op een latere waardepeildatum dan daadwerkelijk gehanteerd diende te worden (20 mei 2017). Bij een directe afrekening i.v.m. de interne verdeling kan ik namelijk geen verwachtingswaarde hanteren, wat nu wel is gebeurd met het oog op de zekerheid van de bestemmingswijziging.
Ik heb uw vader en broers uitgelegd dat ik de €75,- op basis van de verstrekte opdracht (hoogst biedende koper, uitgaande van het feit dat woningbouw zonder meer mogelijk is wegens het afwezig zijn van bedrijfsopstallen) en gehanteerde uitgangspunten nog altijd onderschrijf.
Echter, ik heb wel mijn vraagtekens bij de totstandkoming van deze uitgangspunten.
Ik heb namelijk vandaag ook vernomen dat er rekening gehouden dient te worden met een milieuzonering, gezien het feit dat de bedoeling momenteel nog niet is om het bedrijf ter plaatse te beëindigen. Dit standpunt was mij volledig onbekend bij het uitbrengen van de rapportage, vandaar ook de waardering van de volledige oppervlakten.
Uiteraard zijn dit punten ter onderhandeling tussen u en uw vader/broers en ik kan onmogelijk beoordelen, zeker niet zonder de opstallen en bedrijfsvoering te hebben bekeken, of het inderdaad voor te stellen is dat het bedrijf wordt voortgezet.
Desalniettemin denk ik dat het verstandig is om voor beide partijen één onafhankelijke taxateur in te schakelen, waarbij beide partijen ook aanwezig zijn, zodat deze taxateur daadwerkelijk ALLE informatie ontvangt die benodigd is om een juiste taxatie, van de marktwaarde uit te voeren, tegen de juiste waardepeildatum en met het juiste taxatiedoel in het achterhoofd.
Dat kan ik (kosteloos) voor u doen, door het aanpassen van mijn oude beknopte rapportage naar een volledig taxatierapport, waarbij ook de opmerkingen van de eigenaren worden meegenomen.
Uiteraard kunt u een dergelijke taxatie ook uit laten voeren door een andere partij, in overeenstemming met uw vader en broers aangewezen, die dan als onafhankelijke deskundige op kan treden.
In mijn ogen is dat de meest verstandige weg om gezamenlijk tot een bepaalde koopsom te komen.”
3.2.12.
Op 8 januari 2018 heeft [appellant] thuis in de ochtend een gesprek met [werknemer van geintimeerde] en later in de middag op het kantoor van [geïntimeerde] met [werknemer van geintimeerde] en [geïntimeerde] .
3.2.13.
Bij e-mail van 11 januari 2018 heeft [werknemer van geintimeerde] een door hem opgesteld ‘Volledig taxatierapport marktwaarde’ met bijlagen, gedateerd 10 januari 2018, aan [appellant] gestuurd. In de e-mail staat dat de originele documenten diezelfde dag ook per aangetekende post aan [appellant] zijn verzonden. [appellant] heeft hetgeen aan hem per aangetekende post is verzonden ongeopend bij [geïntimeerde] in de brievenbus gedaan.
In dit rapport (hierna: het volledige rapport) heeft [werknemer van geintimeerde] twee marktwaarden opgenomen, namelijk een marktwaarde van € 40,-- per vierkante meter en een marktwaarde van € 75,-- per vierkante meter met bijzonder uitgangspunt dat het vastgoedobject juridisch en feitelijk bouwrijp en geschikt is voor het realiseren van woningbouw. Ten aanzien van laatstgenoemd uitgangspunt staat in het rapport (p. 16):
“Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat een kandidaat koper voormeldemarktwaarde met bijzonder uitgangspuntbereid is te betalen op de waarde peildatum, indien niet aan het bijzonder uitgangspunt is voldaan.”
3.2.14.
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven dat de factuur van 28 december 2017 onbetaald is gebleven en [appellant] verzocht het bedrag van € 1.028,50 binnen veertien dagen na ontvangst van deze brief te betalen en dat bij uitblijven daarvan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn.
[appellant] heeft aan dit verzoek niet voldaan.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.
Daarop heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 27 november 2018 [appellant] in rechte betrokken en (in conventie) betaling gevorderd van € 1.199,57, bestaande uit de hoofdsom van € 1.028,50, incassokosten ad € 154,28 en handelsrente t/m 12 november 2018 ad
€ 16,79,vermeerderd met de wettelijke rente krachtens artikel 6:119a BW over € 1.028,50 vanaf 13 november 2018 tot de dag der algehele voldoening en de kosten rechtens met rente.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellant] een taxatierapport opgesteld voor een landbouwperceel en daarvoor bij factuur van 28 december 2017 een bedrag in rekening gebracht van
€ 1.028,50. [appellant] heeft deze factuur niet voldaan, ook niet nadat de vordering ter incasso uit handen is gegeven. [appellant] is met betaling in verzuim vanaf de vervaldatum van de factuur en is buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.3.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
[appellant] heeft op zijn beurt in reconventie gevorderd om
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] (primair) een wanprestatie heeft geleverd jegens [appellant] , althans (subsidiair) dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , en als gevolg daarvan
[geïntimeerde] te veroordelen in de daadwerkelijk door [appellant] als gevolg daarvan te maken kosten van juridische bijstand, thans begroot op een bedrag ad € 1.725,65 en
€ 2.000,- (exclusief btw), althans een bedrag zoals door U rechtbank in goede justitie te bepalen,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de nakosten, alles met wettelijke rente.
3.3.5.
[appellant] heeft (kort samengevat) aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zonder voorafgaand overleg of afstemming met dan wel toestemming van [appellant] concrete informatie uit het door [geïntimeerde] opgestelde beknopte taxatierapport heeft gedeeld met de vader en broers van [appellant] , met wie [appellant] in een geschil omtrent de bedrijfsuitkoop is verwikkeld. Daarbij is relevant dat [appellant] [geïntimeerde] ervan op de hoogte had gesteld dat sprake was van een precaire situatie om welke reden door [geïntimeerde] uiterste terughoudendheid moest worden betracht en prudent moest worden omgegaan met het verstrekken en verkrijgen van informatie.
3.3.6.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.7.
In het tussenvonnis van 28 februari 2019 is een comparitie van partijen gelast. Deze heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019 en het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
3.3.8.
In het eindvonnis van 18 juli 2019 heeft de kantonrechter, samengevat en voor zover van belang, geoordeeld:
- dat [geïntimeerde] met het eerste rapport heeft voldaan aan de opdracht en [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat “dat is veranderd” door het later opgemaakte volledige taxatierapport en onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het opstellen van het tweede rapport schade heeft geleden (r.o. 4.2 en 4.3);
- dat een taxateur in beginsel niet behoort in te gaan op een verzoek van een derde om een toelichting te geven op een taxatie die hij voor een opdrachtgever heeft verricht, als hij daarvoor niet de toestemming van de opdrachtgever heeft, hetgeen te meer geldt als de taxateur weet of redelijkerwijs kan weten dat de verhoudingen tussen de opdrachtgever en derde precair zijn, terwijl niet in geschil is dat [werknemer van geintimeerde] wist of kon weten dat hiervan in dit geval sprake was, zodat in dit opzicht aan [geïntimeerde] (als werkgever van [werknemer van geintimeerde] ) een verwijt valt te maken (r.o. 4.5);
- dat echter de volgende omstandigheden van betekenis zijn, namelijk dat [appellant] zelf aan zijn vader de door [werknemer van geintimeerde] getaxeerde marktwaarde van de percelen ( € 75,- per vierkante meter) en de daarbij gehanteerde referenties heeft doorgegeven, dat [vader van appellant] in het telefoongesprek op 3 januari 2018 te kennen gaf daarvan op de hoogte te zijn en dat [werknemer van geintimeerde] in de gesprekken met [vader van appellant] en de broers niets anders heeft gedaan dan toegelicht welk uitgangspunt hij bij de taxatie heeft gehanteerd; dat onder deze omstandigheden geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de plicht om te handelen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur (r.o. 4.6);
- dat het handelen van [geïntimeerde] onder deze omstandigheden ook niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd (r.o. 4.7).
Op grond daarvan heeft de kantonrechter
in conventiede vordering van [geïntimeerde] toegewezen, de gevorderde handelsrente afgewezen, de wettelijke rente vanaf 19 januari 2018 toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en
in reconventiede vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
3.4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd, zijn eis gewijzigd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn (gewijzigde) vorderingen.
eiswijziging
3.4.2.
Op grond van deze eiswijziging luiden de reconventionele vorderingen van [appellant] als volgt:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] en als gevolg daarvan gehouden is de door [appellant] daardoor geleden of nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet, alsmede
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] een wanprestatie heeft geleverd jegens [appellant] en als gevolg daarvan gehouden is de door [appellant] daardoor geleden of nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de Wet, en als gevolg daarvan tevens
te verklaren voor recht dat het Beknopte Taxatierapport d.d. 15 november 2017 een feitelijke marktwaarde bevat (en dientengevolge het Volledige Taxatierapport d.d. 10 januari 2018 nietig te verklaren, althans te vernietigen), dan wel
zowel het Beknopte Taxatierapport d.d. 15 november 2017 als het volledige Taxatierapport d.d. 10 januari 2018 nietig te verklaren, althans te vernietigen, dan wel
te verklaren voor recht dat de door [geïntimeerde] in het Volledige Taxatierapport d.d. 10 januari 2018 getaxeerde marktwaarde (van € 40,-) is bepaald aan de hand van de in dat rapport genoemde referenties, zonder rekening te houden met de waarde van bouwrechten en/of andere nevenafspraken (terwijl dat voor de marktwaarde bepaling wel had gemoeten), alsmede
[geïntimeerde] te veroordelen in de daadwerkelijk door [appellant] als gevolg daarvan te maken kosten voor juridische bijstand (zoals begroot per heden in
PRODUCTIE 18), althans een bedrag zoals door U Rechtbank in goede justitie te bepalen, alsmede
[geïntimeerde] te veroordelen om het door [appellant] op 14 augustus 2019 aan hem betaalde bedrag ad € 1.903,45 (terug) te betalen, inclusief wettelijke rente vanaf die datum tot het moment van algehele voldoening daarvan, binnen veertien dagen na betekening van onderhavig arrest, althans binnen een door U Gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn, alsmede
[geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten (zowel in conventie als reconventie) zijdens [appellant] in eerste aanleg alsmede in onderhavige Hoger Beroep, met inbegrip van eventuele nakosten die optreden, indien [geïntimeerde] niet aan het in deze gewezen arrest voldoet.
3.4.3.
[geïntimeerde] heeft tegen de eiswijziging bezwaar gemaakt. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat deze - in de ogen van [geïntimeerde] : substantiële - eiswijziging een ontoelaatbare inbreuk vormt op de eisen van een goede procesorde, omdat hem een instantie wordt ontnomen en hij onredelijk wordt beperkt in zijn verdedigingsmogelijkheden.
3.4.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het is een procespartij toegestaan in hoger beroep haar eis te wijzigen c.q. te vermeerderen (art. 353 juncto 130 Rv). Inherent is dat daarmee aan de wederpartij een instantie wordt ontnomen, zodat dit argument ontoereikend is om te concluderen dat sprake is van strijd met de goede procesorde. Ook de omstandigheid dat het volgens [geïntimeerde] gaat om een substantiële eiswijziging is daarvoor onvoldoende. [geïntimeerde] stelt wel dat hij daardoor in zijn verdediging is benadeeld, maar dit argument wordt weerlegd door de memorie van antwoord. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] zich voldoende tegen de eiswijziging heeft kunnen verweren, zodat niet kan worden gezegd dat hij in zijn verdediging is geschaad. Dit betekent dat hierna bij de beoordeling van de grieven wordt uitgegaan van de gewijzigde vorderingen van [appellant] .
Beoordeling van de grieven
3.5.1.
De grieven I en II zijn hiervoor reeds behandeld. De grieven III en IV komen er in de kern op neer dat de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte zijn toegewezen, volgens de grieven V en VI zijn de vorderingen van [appellant] ten onrechte afgewezen en grief VII betreft een verzamelgrief. Met de grieven III t/m VII ligt zowel de toewijsbaarheid van de vorderingen in conventie als van de vorderingen in reconventie in dit hoger beroep ter beoordeling voor. Indien nodig wordt hierna op de grieven afzonderlijk ingegaan.
uitgangspunt bij beoordeling vorderingen in conventie en reconventie
3.5.2.
Voorop gesteld wordt dat bij de beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie uitgangspunt is dat [appellant] met [geïntimeerde] een overeenkomst van opdracht heeft gesloten om een beknopt taxatierapport op te stellen. [geïntimeerde] heeft deze opdracht door zijn werknemer [werknemer van geintimeerde] laten uitvoeren. Op grond van art. 7:401 BW dient een opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht dient te nemen. Volgens vaste jurisprudentie houdt dit in dat een opdrachtnemer dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
de vordering in conventie
3.6.1.
[geïntimeerde] vordert in hoofdsom betaling van het factuurbedrag van € 1.028,50 voor het door zijn werknemer [werknemer van geintimeerde] opgestelde beknopte taxatierapport, terwijl [appellant] betwist dat genoemd bedrag aan [geïntimeerde] verschuldigd te zijn.
3.6.2.
Het hof oordeelt als volgt.
Vaststaat dat [appellant] aan [werknemer van geintimeerde] op 10 november 2017 opdracht heeft gegeven om een beknopt taxatierapport op te stellen voor twee percelen landbouwgrond en dat het doel van de taxatie was het bepalen van de marktwaarde ten behoeve van de verkoop/interne verdeling. Ook staat vast dat [werknemer van geintimeerde] conform deze opdracht een beknopt taxatierapport heeft opgesteld. Uit dit beknopte taxatierapport volgt dat bij het taxeren onder meer tot uitgangspunt is genomen dat (kort gezegd) de percelen door de toekomstige bestemmingsplanwijziging de bestemming wonen krijgen (p. 8) en dat mede gezien dit (bijzondere) uitgangspunt (p. 9) de marktwaarde van de percelen is gewaardeerd op € 75,-- per vierkante meter. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat hij geen opdracht heeft gegeven voor een beknopt taxatierapport op basis van genoemd bijzonder uitgangspunt. Uit de overgelegde correspondentie (zie r.o. 3.2.5) blijkt duidelijk dat het [appellant] te doen was om een zo hoog mogelijke marktwaarde voor de percelen vastgesteld te krijgen. [appellant] heeft in zijn conclusie van antwoord in conventie, tevens inhoudende conclusie van eis in reconventie (onder 5) betoogd dat hij aan [werknemer van geintimeerde] had meegedeeld dat het gronden betrof die met redelijk grote mate van zekerheid zullen worden omgezet naar bestemming ‘bouwen’. Voorts staat daarin (onder 8) dat de aanvullende e-mail van 27 september 2017 door [appellant] aan [werknemer van geintimeerde] was gestuurd om de onzekerheidsfactor weg te nemen dat er in de toekomst gebouwd zal gaan worden op de betreffende landbouwgronden. Zoals ook de kantonrechter, gezien het voorgaande, terecht heeft overwogen, volgt uit een e-mail van 27 september 2017 van [appellant] (prod. 3 CvA/CvE) dat hij er ook zelf vanuit ging dat de percelen een woonbestemming zouden krijgen. Hij schrijft in die mail namelijk:
“Verder bijgaand een verstuurde collegebrief richting de gemeenteraad. Deze geeft aan dat er op korte termijn tot actie wordt overgegaan. De onzekerheidsfactor, zo er die al was, is daarmee weg.”
Om die reden is begrijpelijk dat in het beknopte taxatierapport net als eerder al in het ‘Advies indicatieve verkoopwaarde’ (zie r.o. 3.2.4) tot bijzonder uitgangspunt is genomen dat de percelen door de toekomstige bestemmingsplanwijziging de bestemming ‘wonen’ krijgen.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat het niet aan [appellant] is om te bepalen wat een bijzonder uitgangspunt is. Wat daaronder in de gegeven omstandigheden moet worden verstaan, volgt uit het Reglement Landelijk en Agrarisch Vastgoed NRVT (prod. 6 CvA reconv.) Daarin staat onder 1. Definities sub a:
bijzonder uitgangspunt: een uitgangspunt dat ofwel veronderstelt dat de taxatie wordt gebaseerd op feiten en omstandigheden die wezenlijk verschillen van de feiten en omstandigheden die bestaan op de waardepeildatum; of waarvan redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat een kandidaat-koper deze zou hanteren op de waardepeildatum.”
Vaststaat dat er op het moment van de taxatie sprake was van een toekomstige bestemmingsplanwijziging, hetgeen op grond van het eerste alternatief in deze definitie kwalificeert als een bijzonder uitgangspunt. Om die reden is dit gegeven in het beknopte taxatierapport onder 4 “Bijzondere uitgangspunten” terecht als bijzonder uitgangspunt vermeld.
3.6.4.
In het licht daarvan is voor het hof niet duidelijk wat [appellant] bedoelt met zijn stelling dat hij alleen opdracht heeft verstrekt om de ‘feitelijke’ marktwaarde te bepalen van de twee percelen. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld dat ten tijde van de taxatie geen sprake was van een hypothetische situatie, kan dat standpunt niet worden gevolgd. Dat de bestemmingswijziging volgens [appellant] een ‘aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ betrof, betekent niet dat daar ‘feitelijk’ vanuit kan worden begaan, in die zin dat zeker is c.q. vaststaat dat de bestemming van de percelen wonen zal worden. Zie ook r.o. 3.2.2, waarin alleen is vastgesteld dat de percelen mogelijk in aanmerking komen om in de toekomst een woonbestemming te krijgen. Voor zover hij daarmee heeft bedoeld dat vaststaat dat de getaxeerde waarde van € 75,00 per vierkante meter ‘de’ huidige waarde van de percelen is, kan hij daarin evenmin worden gevolgd.
3.6.5.
Dit betekent dat de vordering onder 3 (zie r.o. 3.4.2) om voor recht te verklaren dat het beknopte taxatierapport van 15 november 2017 een ‘feitelijke’ marktwaarde bevat niet toewijsbaar is, nog daargelaten dat [appellant] niet heeft gesteld welk zelfstandig belang hij bij deze vordering heeft.
3.6.6.
Zoals hiervoor overwogen, staat vast dat [appellant] opdracht heeft gegeven tot het vaststellen van
de marktwaardevan de percelen alsook dat [werknemer van geintimeerde] met het opstellen van het beknopte taxatierapport aan die opdracht heeft voldaan.
Dat [werknemer van geintimeerde] vervolgens geheel ongevraagd en kosteloos nog een volledig taxatierapport heeft opgesteld, doet er niet aan af dat [werknemer van geintimeerde] met het opstellen van het beknopte rapport heeft voldaan aan de door [appellant] verstrekte opdracht. [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom het beknopte taxatierapport voor hem waardeloos is geworden omdat in het volledig taxatierapport naast de marktwaarde met bijzonder uitgangspunt van € 75,-- nog een marktwaarde van het vastgoedobject zonder dit bijzondere uitgangspunt van € 40,-- is vastgesteld. Wanneer beide rapporten naast elkaar worden gelegd c.q. met elkaar worden vergeleken, dan is logisch dat het volledige taxatierapport uitgebreider is dan het beknopte taxatierapport, maar in wezen behelst het volledige taxatierapport niet meer dan een aanvulling op het beknopte taxatierapport, te weten dat een tweede waardering is toegevoegd. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn stelling dat het volledige taxatierapport wel degelijk meer is dan een ‘aanvulling’ op het beknopt taxatierapport.
3.6.7.
[appellant] stelt voorts dat het door hem verzochte én verkregen beknopte taxatierapport waardeloos is geworden door het handelen en nalaten van [werknemer van geintimeerde] begin januari 2018, toen hij zonder voorafgaand overleg met of instemming van [appellant] met zijn vader en broers heeft gesproken. Dat kan echter evenmin tot de conclusie leiden dat het rapport voor hem ‘waardeloos’ is geworden. Daarmee kan immers niet worden gezegd dat aan de door [werknemer van geintimeerde] in dat rapport vastgestelde waarde van de percelen geen betekenis meer toekomt. Evenmin volgt daaruit dat [appellant] bij de onderhandelingen in het kader van de uitkoop/interne verdeling ter onderbouwing van zijn standpunt inzake de waarde van de percelen zich niet meer op die vastgestelde waarde kan beroepen. [appellant] beroept zich erop dat de waarde van € 75,00 per vierkante meter ook in het volledig taxatierapport is gehandhaafd. Deze omstandigheid is echter, evenals zijn stelling dat hij door het handelen en nalaten van [werknemer van geintimeerde] schade heeft geleden, voor de beoordeling van de vordering in conventie niet van belang. Dat is daarentegen wel het geval voor de beoordeling van de vorderingen in reconventie. Het hof gaat daar hierna verder op in.
Verder heeft [appellant] nog gesteld dat de in het taxatierapport gebruikte referenties niet volledig, bruikbaar of geschikt zijn, maar in het licht van de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] is dat onvoldoende onderbouwd. Ook hetgeen overigens nog door [appellant] is aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de grondslag dan wel rechtvaardiging voor toewijzing van de vordering tot betaling van het taxatierapport is komen te ontbreken.
3.6.8.
De conclusie is dat de vordering in conventie tot toewijzing van het factuurbedrag, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente op juiste en deugdelijke gronden is toegewezen. Dit betekent dat de grieven III en IV falen.
De vorderingen in reconventie sub 1, 2 en 3
3.7.1.
[appellant] baseert deze vorderingen in reconventie (kort samengevat) op schending van de zorgplicht, omdat
i) [werknemer van geintimeerde] op 5 januari 2018 zonder voorafgaand overleg en zonder zijn toestemming met zijn vader en broers het gesprek over het beknopt taxatierapport heeft gevoerd als weergegeven in 3.2.11, en
ii) [werknemer van geintimeerde] daarna als uitvloeisel van zijn handelwijze op 5 januari 2018 geheel ongevraagd het volledige taxatierapport heeft opgesteld.
3.7.2.
Het hof overweegt als volgt.
ad i)
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat een taxateur in beginsel niet behoort in te gaan op het verzoek van een derde om een toelichting te geven op een taxatie die hij voor de opdrachtgever heeft verricht, als hij daarvoor niet de toestemming van zijn opdrachtgever heeft. Dit geldt in dit geval eens temeer omdat als niet weersproken vaststaat dat [werknemer van geintimeerde] ervan op de hoogte was dat de verhouding tussen [appellant] en zijn vader en broers precair was. [werknemer van geintimeerde] wist dat hij het terrein alwaar [vader van appellant] woonachtig was niet mocht betreden. [appellant] had hem namelijk meegedeeld dat een plaatselijke opname van de percelen niet mogelijk was, anders dan eventueel vanaf de [locatie] (zie r.o. 3.2.3). Toen [werknemer van geintimeerde] op 3 januari 2018 door [vader van appellant] werd gebeld, had van hem dan ook verwacht mogen worden daarop afhoudend te reageren. Dat heeft hij niet gedaan. Integendeel, hij is op 5 januari 2018 met de vader van [appellant] en zijn broers in gesprek te gaan. Dat valt hem te verwijten gelet op de jegens [appellant] in acht te nemen zorgplicht.
3.7.3.
Het hof is - anders dan de kantonrechter - van oordeel dat de omstandigheid dat [appellant] zelf aan zijn vader de getaxeerde waarde heeft meegedeeld, niet ertoe leidt dat geen sprake is van een tekortkoming. Zoals in de opdrachtbevestiging staat (zie r.o. 3.2.6), is het doel van de taxatie de marktwaarde te bepalen ten behoeve van de voorgenomen verkoop/interne verdeling van de percelen. [appellant] heeft door de getaxeerde waarde aan zijn vader mee te delen, het taxatierapport gebruikt waarvoor het bedoeld is. Anders dan [geïntimeerde] stelt, heeft [appellant] daarmee niet gehandeld in strijd met artikel 1.9 van de overeenkomst. Daarin staat dat het de opdrachtgever zonder toestemming van de taxateur niet is toegestaan het taxatierapport te verstrekken aan een derde. Maar dit artikel ziet niet op het gebruik van het rapport binnen de context waarvoor het bedoeld is en zoals het door [appellant] is gebruikt.
Dat [werknemer van geintimeerde] in het gesprek met de vader en broers van [appellant] , naar [geïntimeerde] betoogt, enkel de door hem getaxeerde waarde en het daarbij gehanteerde uitgangspunt heeft toegelicht, maakt niet dat geen sprake is van schending van zijn zorgplicht. Vaststaat immers dat [werknemer van geintimeerde] wist van de precaire situatie tussen [appellant] en zijn vader en broers. Als niet (voldoende) betwist staat vast dat hij ook ervan op de hoogte was dat vader en de broers enerzijds en [appellant] anderzijds van mening verschilden over de waarde van de percelen. Uit de overgelegde mailwisseling (prod. 10 en 11 CvA/CvE) blijkt namelijk dat [appellant] juist vanwege overleggen binnen de familie een paar keer de mondeling verstrekte opdracht tot de taxatie nog niet per mail wilde bevestigen. Bij e-mail van 11 oktober 2017 laat [werknemer van geintimeerde] aan [appellant] weten dat hij indien gewenst een dergelijk taxatierapport kan opmaken, maar dat hij dan graag een bevestiging per mail tegemoet ziet. [appellant] antwoordt daarop bij e-mail van 12 oktober 2017:
“Er staat tussentijds overleg gepland voor morgen waarbij we gaan kijken of we er uit gaan komen met de gegevens die ik nu heb. Ik verzoek je dus het opstellen van het rapport even op te schorten. Ik laat je z.s.m. weten of het doorgang kan/moet vinden.”
En als [werknemer van geintimeerde] bij e-mail van 20 oktober 2017 vraagt hoe het overleg is verlopen en of er nog een taxatierapport opgesteld dient te worden, antwoordt [appellant] op 20 oktober 2017 per mail:
“Ik vraagje nog een paar dagen geduld. Woensdag as. is er weer een overleg. Aan de hand daarvan weet ik of het rapport opgesteld moet worden of niet.”
Onder deze omstandigheden had het voor [werknemer van geintimeerde] duidelijk moeten zijn dat hij terughoudendheid moest betrachten en zich niet moest inlaten met [vader van appellant] en de broers van [appellant] . Nu hij dat wel heeft gedaan, heeft hij de op hem rustende zorgplicht geschonden. Dat levert een toerekenbare tekortkoming op van opdrachtnemer [geïntimeerde] .
3.7.4.
De onder 1 gevorderde verklaring van recht ziet op een onrechtmatige daad van [geïntimeerde] jegens [appellant] (zie r.o. 3.4.2). [appellant] heeft echter geen nadere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, naast de hiervoor vastgestelde toerekenbare tekortkoming, kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. De onder 1 gevorderde verklaring van recht is reeds om die reden niet toewijsbaar.
3.7.5.
Voor toewijzing van de vordering onder 2 - om te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft geleverd jegens [appellant] en als gevolg daarvan gehouden is de daardoor geleden en nog te lijden schade te vergoeden - dient naast de tekortkoming te worden vastgesteld dat [appellant] ‘daardoor’ (mogelijk) schade heeft geleden (art. 6:74 BW).
Het gaat hier om het zogenaamde condicio sine qua non-verband. Als ook daaraan is voldaan, is [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [werknemer van geintimeerde] .
3.7.6.
Volgens [appellant] heeft hij door de handelwijze van [werknemer van geintimeerde] niets aan de opgestelde rapporten of kan hij er niets mee en zijn ze waardeloos voor hem en heeft hij daardoor schade geleden. Hij voert daartoe aan dat het in de lijn der verwachting lag, althans dat hij mocht verwachten dat hij in de gesprekken met [vader van appellant] (als woordvoerder van de V.O.F. en de vennoten) over de financiële afwikkeling en de uittreding van [appellant] uit de V.O.F., ter zake de waardering van de cultuurgronden op een bedrag van € 75,- zou zijn uitkomen, indien [werknemer van geintimeerde] het gesprek met [appellant] senior als weergegeven in r.o. 3.2.11. niet had gevoerd.
3.7.7.
[appellant] heeft daarmee in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht dat deze gestelde (mogelijke) schade in een conditio sine qua non verband staat met de toerekenbare tekortkoming. [appellant] stelt in de kern dat zonder de tekortkoming - dus als [werknemer van geintimeerde] niet op 5 januari 2018 met zijn vader en broers had gesproken - zijn vader en broers akkoord zouden zijn gegaan met een marktwaarde van € 75,- gelijk aan de taxatiewaarde in het beknopt taxatierapport. Vaststaat dat [appellant] met zijn vader en broers fors van mening verschilde over de waarde van de percelen. Uit de stukken blijkt dat een eerder door zijn vader en broers ingeschakelde taxateur was uitgekomen op een bedrag van slechts € 23,- per vierkante meter. Dat zijn vader en broers zich in de gegeven omstandigheden reeds op basis van een eenzijdig in opdracht van [appellant] verrichte en bovendien beknopte taxatie zouden hebben laten overtuigen en dus zonder meer op basis daarvan voor de verdeling van de grond zouden zijn uitgegaan van een marktwaarde van
€ 75,- , heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd.
Ad ii)
3.7.8.
[appellant] stelt verder dat hij in zijn voornoemde onderhandelingspositie is benadeeld - en dat hij dus schade heeft geleden - doordat in het volledige taxatierapport naast de marktwaarde van de percelen met bijzonder uitgangspunt (zoals reeds in het beknopt rapport, waarin op die basis de waarde werd getaxeerd op € 75,-) nog een marktwaarde zonder dat uitgangspunt (en dan uitkomend op € 40,-) is vastgesteld. [appellant] voert ter onderbouwing van deze stelling hetzelfde aan als hiervoor is weergegeven in r.o. 3.7.6.
Ook hier geldt dat [appellant] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof verwijst naar hetgeen in r.o. 3.7.7 is overwogen. Daarbij wordt bovendien overwogen dat, zoals terecht is aangevoerd door [geïntimeerde] , het ook voor [appellant] duidelijk moet zijn geweest dat als bij de bepaling van de waarde wordt uitgegaan van de feitelijke c.q. huidige situatie van de percelen, op een lager bedrag wordt uitgekomen dan indien wordt uitgegaan van het bijzonder uitgangspunt dat de percelen de bestemming wonen krijgen. Dat objectief te achten verschil in uitgangspunten voor waardering is dus, als voorts onweersproken, bepalend voor de taxatiewaarde en niet de taxatie als zodanig. [appellant] heeft niet gesteld dat de wetenschap van dit verschil in taxatie-uitgangspunten zonder het volledige rapport niet bekend was of redelijkerwijs kon zijn bij vader en broers en evenmin dat het volledige rapport op enigerlei wijze bepalend is (geweest) voor hun voorkennis in de onderhandelingen. [appellant] heeft daarom onvoldoende toegelicht dat de kennisneming van het volledige rapport heeft geleid tot (de mogelijkheid van) een voor hem slechtere financiële uitkomst van de onderhandelingen dan zonder (kennisneming van) het volledige rapport.
3.7.9.
De conclusie is dat het condicio sine qua non verband tussen de tekortkoming van [geïntimeerde] en de (gestelde) schade niet is komen vast te staan. Dit betekent dat is er geen aansprakelijkheid is van [geïntimeerde] en dus is de onder 2 gevorderde verklaring van recht niet toewijsbaar.
De vorderingen in reconventie sub 4 en 5
3.8.1.
Voor het geval het hof de gevorderde verklaringen van recht afwijst, aan welke voorwaarde is voldaan, vordert [appellant] dat het hof zowel het beknopte als het volledige taxatierapport nietig verklaart dan wel vernietigt. Hij beroept zich ter onderbouwing van deze vorderingen op dezelfde feiten en omstandigheden als ten aanzien van de wanprestatie en onrechtmatige daad, namelijk dat de rapporten (kort gezegd) voor hem waardeloos zijn.
3.8.2.
Voorop staat dat rechtshandelingen en overeenkomsten kunnen worden vernietigd, maar er bestaat geen wettelijke grondslag om rapporten als zodanig te vernietigen. Ook indien dit wel het geval zou zijn, levert de door [appellant] gestelde grondslag - wanprestatie of onrechtmatig handelen - geen grondslag op voor nietigheid dan wel vernietigbaarheid. De enkele stelling van [appellant] dat dit alles tezamen leidt tot de situatie als bedoeld in art. 3:40 BW, kan dus niet worden gevolgd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet ervan worden uitgegaan dat een enkele tekortkoming of onrechtmatige gedraging in strijd is met de openbare orde of goede zeden. De vordering onder 4 is dus niet toewijsbaar.
3.8.3.
Ingeval deze vordering wordt afgewezen, vordert [appellant] te verklaren voor recht dat de door [geïntimeerde] in het volledige rapport getaxeerde marktwaarde van € 40,- is bepaald aan de hand van de in dat rapport genoemde referenties zonder rekening te houden met de bouwrechten en/of ander nevenafspraken (terwijl dat voor de marktwaarde bepaling wel had gemoeten). [appellant] heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom kan deze niet worden toegewezen.
De vordering in reconventie sub 6
3.9.
[appellant] vordert de daadwerkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand. Nu de vorderingen 1 t/m 5 worden afgewezen, bestaat er evenmin een grondslag voor toewijzing van deze vordering.
Slotsom
3.10.
Dit alles leidt tot de conclusie dat in eerste aanleg de vordering in conventie terecht is toegewezen, in reconventie de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen en [appellant] terecht in de proceskosten is veroordeeld. Het beroepen vonnis wordt bekrachtigd.
De vordering tot terugbetaling van hetgeen door [appellant] op grond van dat vonnis heeft betaald, is niet toewijsbaar. De door [appellant] in hoger beroep gewijzigde vorderingen zijn evenmin toewijsbaar en [appellant] wordt als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 324,-- aan griffierecht en op € 1.114,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 163,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden
en bepaalt dat de bedragen van € 324,-- en € 1.114,-- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en P.J. van Eekeren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 oktober 2021.
griffier rolraadsheer