ECLI:NL:GHSHE:2021:3244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
200.262.356_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadevergoeding in het kader van een aannemingscontract

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een geschil tussen Beton B.V. en een vennootschap over schadevergoeding in het kader van een aannemingscontract. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin al enkele beslissingen waren genomen. De appellante, Beton B.V., had in een eerder stadium schadevergoeding gevorderd van € 2.500,00 wegens schade aan een verreiker, maar heeft deze eis later verminderd. Het hof heeft in het tussenarrest van 20 juli 2021 de appellante toegelaten tot het leveren van bewijs voor de schade, maar in de akte van 5 oktober 2021 heeft de appellante afgezien van het horen van getuigen en haar eis verminderd.

Het hof heeft vervolgens de eerdere beslissingen heroverwogen en geconcludeerd dat het bestreden vonnis voor een deel vernietigd moest worden. De vorderingen van de geïntimeerde zijn afgewezen, en het hof heeft een totaalbedrag van € 30.725,39 toegewezen aan de appellante, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 1.082,25 toegewezen. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak is gedaan op 26 oktober 2021 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. Het hof heeft de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het anders of meer gevorderde afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere vonnissen in reconventie voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.262.356/01
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van
[Beton B.V.] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.W.H. Stassen te Eindhoven,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.D. van Vlastuin te Veenendaal,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 3 september 2019, 19 januari 2021 en 20 juli 2021 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/332046 / HA ZA 18-192 gewezen vonnis van 10 april 2019.

8.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 20 juli 2021;
- de akte vermindering eis, ingediend op de rol van 5 oktober 2021, waarin [appellante] tevens heeft verzocht om arrest te wijzen;
- het rolbericht van [geïntimeerde] van 5 oktober 2021, waarin [geïntimeerde] heeft verzocht om arrest te wijzen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

9.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

9.1.
In het tussenarrest van 20 juli 2021 heeft het hof [appellante] toegelaten tot het leveren van bewijs dat [geïntimeerde] schade aan de verreiker van [appellante] heeft veroorzaakt en de beslissing op de door [appellante] gevorderde € 2.500,00 wegens gestelde schade aan de verreiker aangehouden. Bij akte, ingediend op de rol van 5 oktober 2021, maar al eerder op 23 september 2021 aan het hof en aan [geïntimeerde] gezonden, heeft [appellante] afgezien van het horen van getuigen en haar eis verminderd met genoemd bedrag van € 2.500,00. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze vermindering van eis zodat ook het hof van de gewijzigde eis zal uitgaan.
9.2.
In het tussenarrest van 20 juli 2021 heeft het hof reeds op alle andere vorderingen van [appellante] en van [geïntimeerde] in principaal en incidenteel hoger beroep beslist. Samengevat komen deze beslissingen erop neer dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd voor zover daarin de gefactureerde posten c van € 7.092,00 en d van € 1.275,00 zijn toegewezen en dat het hof deze door [geïntimeerde] in conventie gevorderde posten alsnog zal afwijzen.
Voor de leesbaarheid zal het hof onderdeel 5.1. uit het dictum van het bestreden vonnis vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het totaal toewijsbare bedrag van € 30.725,39 toewijzen vermeerderd met de wettelijke handelsrente (€ 39.261,39 minus € 7.092,00 en minus € 1.275,00 is € 30.894,39, verminderd met de te verrekenen schadepost van € 169,00, zie 4.16 eindvonnis) en de hiervoor genoemde posten afwijzen.
Ook de door [geïntimeerde] toegewezen buitengerechtelijke incassokosten worden alsnog forfaitair toegewezen (zoals overwogen in het tussenarrest onder 6.9.2. en 6.10.3). De buitengerechtelijke incassokosten bedragen op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten € 1.082,25, uitgaande van voornoemde hoofdsom van
€ 30.725,39.
Het vonnis in reconventie, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden bekrachtigd.
9.3.
Zoals overwogen in het tussenarrest van 20 juli 2021 zal het hof de proceskosten tussen partijen in principaal en in incidenteel hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

10.De uitspraak

Het hof:
in principaal in incidenteel hoger beroep
- vernietigt onderdeel 5.1 van het dictum van het bestreden vonnis in conventie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 30.725,39 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het toegewezen bedrag, met ingang van de respectievelijke vervaldata van de facturen en voor zover die betrekking hebben op het toegewezen bedrag tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [appellante] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 1.082,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- verklaart deze veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde;
- bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
- bekrachtigt het vonnis in reconventie voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
- compenseert de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, A.L. Bervoets en P.J. van Eekeren en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 oktober 2021.
griffier rolraadsheer