Uitspraak
8.Het geding in principaal en incidenteel hoger beroep
9.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
€ 30.725,39.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een geschil tussen Beton B.V. en een vennootschap over schadevergoeding in het kader van een aannemingscontract. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin al enkele beslissingen waren genomen. De appellante, Beton B.V., had in een eerder stadium schadevergoeding gevorderd van € 2.500,00 wegens schade aan een verreiker, maar heeft deze eis later verminderd. Het hof heeft in het tussenarrest van 20 juli 2021 de appellante toegelaten tot het leveren van bewijs voor de schade, maar in de akte van 5 oktober 2021 heeft de appellante afgezien van het horen van getuigen en haar eis verminderd.
Het hof heeft vervolgens de eerdere beslissingen heroverwogen en geconcludeerd dat het bestreden vonnis voor een deel vernietigd moest worden. De vorderingen van de geïntimeerde zijn afgewezen, en het hof heeft een totaalbedrag van € 30.725,39 toegewezen aan de appellante, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 1.082,25 toegewezen. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.
De uitspraak is gedaan op 26 oktober 2021 en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer. Het hof heeft de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het anders of meer gevorderde afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere vonnissen in reconventie voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.