ECLI:NL:GHSHE:2021:3225

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-002038-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot moord en vuurwapenbezit na schietpartij op begraafplaats in Roermond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietpartij op de begraafplaats Kitskensberg te Roermond. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot moord op twee slachtoffers en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De schietpartij vond plaats op 29 april 2018, toen de verdachte en zijn medeverdachten een afspraak hadden gemaakt met de slachtoffers om een conflict uit te praten. Echter, in plaats van een vreedzaam gesprek, werd er direct geschoten door de medeverdachte, waarbij beide slachtoffers ernstig gewond raakten. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk en met voorbedachten rade handelden, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen van poging tot moord. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en 6 maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die door de verdachte moesten worden vergoed. Het hof verklaarde de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak van de rechtbank Limburg met betrekking tot een ander feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002038-19
Uitspraak : 25 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 19 juni 2019 (inclusief herstelvonnis van 2 juli 2019), in de strafzaak met parketnummer 03-720777-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de partiële vrijspraak door de rechtbank van het onder 2. ten laste gelegde met betrekking tot [betrokkene 1] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de beschermde vrijspraak is gericht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken en dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden afgewezen dan wel dat zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard;
  • ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde feit geen bewijsverweer gevoerd;
  • subsidiair - voor het geval het hof toch tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 zou komen - dat zal worden volstaan met oplegging van een lagere gevangenisstraf dan door de eerste rechter is opgelegd en dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden gematigd, althans dat deze zullen worden toegewezen conform de beslissingen van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte wordt - met inachtneming van het vorenstaande - in hoger beroep ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 1] met een pistool, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een of meer kogel(s) in de buik, in elk geval in het lichaam heeft geschoten en/of een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 2] met een pistool, in elk geval met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
- een of meer kogel(s) in de buik, in elk geval in het lichaam heeft geschoten en/of
- een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten en/of
- een of meer kogel(s) op/in de auto waarin die [slachtoffer 2] zich bevonden heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 april 2018 tot en met 29 april 2018 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen een vuurwapen van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of categorie III, van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.
op 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 1] met een pistool een kogel in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 29 april 2018 in de gemeente Roermond tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en diens mededader voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, genoemde [slachtoffer 2] met een pistool, kogels in de buik, in elk geval in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
in of omstreeks de periode van 26 april 2018 tot en met 29 april 2018 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen van categorie II en munitie van categorie II voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
(Het hof sluit aan bij de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen met enkele aanpassingen en aanvullingen).
Binnen het strafrechtelijk onderzoek is de mobiele telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij het [slachtoffer 1] , in beslag genomen [2] . In die telefoon is gebleken dat op 29 april 2018 verdachte en [slachtoffer 1] door middel van tekstberichten en geluidsfragmenten een gesprek hebben gevoerd van 13.56 uur tot 15.35 uur. Vanwege het belang van dit gesprek én omdat van dit gesprek geen transcriptie is gemaakt in de zin dat alle tekstfragmenten in een gewoon document achter elkaar zijn geplaatst, zal het hof deze conversatie (inclusief taalfouten) integraal opnemen. Daarbij zijn enkele fragmenten vet gedrukt omdat daar in de bewijsoverwegingen naar verwezen wordt.
Tussen 13.56 en 14.16, steeds met minder dan één minuut tussenpozen:
[verdachte] : jou/ ga ik/ zo zien /spreken onder vier ogen / wa ben jij
[slachtoffer 1] : wie ben jij
[verdachte] : [bijnaam verdachte] / lees die tekst / zie jou straks
[slachtoffer 1] : jatoch / wa ben je
[verdachte] : wel komen hé / ben [verdachte]
[slachtoffer 1] : Wa ben je
[verdachte] : wel komen he / ben [verdachte]
[slachtoffer 1] : waar ben je / ik weet wie je bent
[verdachte] : Tmm /Kok solo/ ik ook solo
[slachtoffer 1] : Ja wa bn jw
[verdachte] : Als manne / Ben net wakker / App jou als ik buite ben / Glijk die cimeid appe
[slachtoffer 1] : (audio) … als je wil vechten .. weet ik ben geen viezerik, ik gebruik jou naam niet bij mensen en zo, dus maar als je wil vechten kunnen wij vechten matti, ik ben niet bang voor jou …
[verdachte] : Ben slape / zie jou straks
[slachtoffer 1] : Ja lees / en luister / Tmm
[verdachte] : Ja / Niet bang / Zeg ik niet / Maar joun gaat zien/ ‘Uurtje ben ik buite /
[verdachte] : (audio) .. niet twee drie keer herhalen ik ben niet bang voor jou, dadelijk ga jij schrik van je leven krjgen ik zeg je,jou hoofd breek ik dadelijk door middenonthoud dat goed. Vieze stink Turk, wie denk je niet dat je bent jij posie boy, je vrouw werkt in de club, kanker hoer, kind ik ga dadelijk jou nek breken.Maar kom alleen. Ik kom ook alleen. Marok komen allen onthoud dat.Neem je gun, neem mee wat je wilt. Mijn vuisten gaan jou hoofd breken vandaag onthoud dat ..
[slachtoffer 1] : Wat / Voor veraden
[verdachte] : .. je bent toch niet bang, jebent toch een man of niet? Ik zie jou zo meteen. Ik ben net wakker, douche eten en zo ga ik jou zien .. op mijn moeder zijn graf ik ga jou vandaag zien en ga jij zien wat [bijnaam verdachte] waard is.Ik haal die hoofd van jou jou doormidden. Ik zweer je, vandaag gaat je hoofd .. ik breek die doormidden. Kleine snotneus, ik ben niet bang voor jou,kom dadelijk naar mij toe .. solo.
[slachtoffer 1] : Man / Wat voor gannoe man / Ahahahahaha / Mattie / Kheb niks / Mt jou temaken / Gezegttegen haar
[verdachte] : (audio) .. laag praten over mijn vriendin, ze is mooi ik ben verliefd op haar en nu flik je me dit met die lelijke stinkslet, stuur dit gesprek ook maar naar haar. Dit is de 2e keer de 3e keer ga ik met je vechten op de vuist, onthoud dat
[slachtoffer 1] : fack haar / En fack you / Wat denk je / Voor die kind
[verdachte] : Kom / Aub / ik ga nu douche / Waar zie ik joi / Dak mij tog / fak my tog
[slachtoffer 1] : Wie
[verdachte] : Wa ben jij
[slachtoffer 1] : Boem / Noem jij / Hoerekind [naam 1]
[verdachte] : Kom / Wa ben jij
[verdachte] : (audio) ..he [naam 1] , [naam 1] moet je tegen je vader zeggen onthoud dat ..
[verdachte] : Wa ben jij / Ik praat niet meer / Ga nu douche / Zie ik jou
[slachtoffer 1] : Oke
[verdachte] :Kom solo/ Als man
[slachtoffer 1] : Jaa Jong / Ga nou douche
[verdachte] : Ok
[slachtoffer 1] : Praatjes maker Wolluh / [bijnaam verdachte]
[verdachte] : Tmm
[slachtoffer 1] : Jij gaat te ver mattie
[verdachte] : Tot zo
[slachtoffer 1] : Vieze heroine junk
[verdachte] : Heroine junk / Haha / Wa ben jij /Kom goeie plek / wa niemand ons ziet
[slachtoffer 1] : Wacht mattie / Kga nu na Klannie met iemand/Dna kom ik
[verdachte] : Tmm / App mij / Wacht op je /Manne komen solo/ App mij gelijk / Wacht op jou
[slachtoffer 1] : Wacht maar / Ik wacht op jou
[verdachte] : Yes bewijs materiaal / jij dealer / Meld als je klaar bent / Tmm /Je mag ook iemand meeneme / Geen probleem / Ik neem mijn schatje mee/ App mij ben wachten
[slachtoffer 1] : Wa ben jij
[verdachte] : Zeg plek / Kom ik erheen / ? / Jij mag plek kieze /
[verdachte] : Kom kerkhof / bij EMS / Te druk daar / Jij bent bij [bijnaam slachtoffer 2] / vo de deut / Respect / Ga niet bij ouders/ Kijke wie eerst schiet/ Politie id op de hoogte / kom
[slachtoffer 1] : Jatoch jij bent ziek man met je schiete
[verdachte] :Pak je pistool / En kom
[slachtoffer 1] : Kheb er geen
[verdachte] : Kerkhof / Kom kerkhof / Kom /Pak bij [bijnaam slachtoffer 2] / Thuis jullie wapens/ En kom
[slachtoffer 1] : [naam 2] / Wat spave jij gannoe man
[verdachte] : Heb respect voor zijn ouders
[slachtoffer 1] : Jj pedofiel / 16 jarige meisjes / Ruzie / Maken om
[verdachte] : Lekker man
[slachtoffer 1] : Schaam je man / Wollah / Schandalig
[verdachte] : Jij praat tegen haar moj zwart make tog / Kom
[slachtoffer 1] : Wat
[verdachte] : Aub
[slachtoffer 1] : Voor / Zwart / Maken
[verdachte] : Kome praten
[slachtoffer 1] : Kheb jou / Naam / Niet gebruikt
[verdachte] : Kerkhof
[slachtoffer 1] : Mattie / Jij mag helemgesprek zien / Ga ke zien / Dat ik niks berkeerds heb gedaan
[verdachte] : Breng [bijnaam slachtoffer 2] mee / Heb geen ouders die vo mij gaan huile / Ik zeg jou kom aleen / Wou mij laten afzette / Breng jij mensen / Is goed / Kom/ Ben alleen met [medeverdachte 1]
De verdachte heeft ter terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2021 verklaard dat
hij ook wel ‘ [bijnaam verdachte] ’ wordt genoemd en dat ‘ [bijnaam slachtoffer 2] ’ de bijnaam is van [slachtoffer 2] [3] .
De verdachte is op 14 maart 2019 als getuige door de rechter-commissaris in de rechtbank
Limburg gehoord [4] . Tijdens dit verhoor heeft hij, voor zover van belang, het volgende
verklaard:
Ik kreeg ruzie met [slachtoffer 1] om een meisje. Ik wilde verhaal gaan halen bij hem. Ik heb mijn
broertje wakker gemaakt. Daarmee bedoel ik [medeverdachte 1] om mij af te zetten. Dat doet hij
altijd als ik hem dat vraag. Ik ben toen eerst te voet alleen naar [medeverdachte 2] gegaan. En heb met hem over de ruzie gesproken met [slachtoffer 1] . Mijn broer [medeverdachte 2] zei dat [slachtoffer 2] zich ermee ging bemoeien, omdat hij met [slachtoffer 1] omgaat. [slachtoffer 2] is onvoorspelbaar volgens [medeverdachte 2] . Daarom wilde [medeverdachte 2] een wapen meenemen en meegaan.
Ik ben toen naar huis gegaan om bij [medeverdachte 1] in de auto te stappen. Toen zijn we samen [medeverdachte 2] gaan ophalen.
Op de terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte bevestigd dat hij van zijn broer
[medeverdachte 2] hoorde dat deze tegen hem zei: “Ik ga dan ook mee en ik neem een wapen
mee” [5] .
[medeverdachte 3] is door de politie verhoord op 2 mei 2018 en heeft, zakelijk
weergegeven, het volgende verklaard [6] :
Twee dagen voor zondag. Vrijdag dus, volgens mij was het koningsdag, werd ik eerst door
[medeverdachte 1] gebeld. Vervolgens kwamen ze naar de woning van mijn moeder op de [adres 1]
. Ik zag ze daar met z’n drieën in de auto zitten. Dit was een kleine Seat.
[medeverdachte 1] reed, [verdachte] zat langs hem en [medeverdachte 2] zat achterin, achter [medeverdachte 1] . Ik ben voor twee van
hen niet bang, maar voor [medeverdachte 2] wel. Ik was in gesprek met [verdachte] . Ze bleven allen in de
auto zitten. [verdachte] zei tegen mij dat ik het vuurwapen moest verstoppen. [verdachte] is ook degene
die mij bedreigde. Ik wilde geen gezeik, vooral niet omdat [medeverdachte 2] achterin zat. Ik kreeg het
vuurwapen van [verdachte] . Hij is ook degene die het kwam halen.
Het was een zwart pistool met een bruin handvat. Het was in ieder geval geen negen
millimeter. Die zijn groter.
Zondag rond een uur of twaalf, een, twee. Toen belde [medeverdachte 1] op. Hij vroeg waar ik was en
zei dat hij mij dringend nodig had. Hij zei, kom eens naar jouw ouders voor de deur. Toen ik
daar aankwam, zag ik ze alledrie weer in dezelfde auto zitten. Dit waren [medeverdachte 1] achter het
stuur, [verdachte] er langs en [medeverdachte 2] zat achter [medeverdachte 1] . [verdachte] deed weer het woord en zei dat ik
het ding moest pakken. Ik zei dat ik deze niet kon pakken. Dit wilde ik niet omdat ik zag dat
zij opgefokt waren. Hij dreigde mij kapot te slaan als ik het vuurwapen niet zou pakken.
Toen heb ik het vuurwapen toch maar gepakt en aan [verdachte] gegeven. Vervolgens reden zij
weg.
Op 3 mei 2018 verklaarde [medeverdachte 3] tegenover de politie [7] :
Het wapen was een stuk kleiner als het wapen dat de politie heeft en dat is een 9 mm wapen.
Dat de politie een 9mm wapen heeft, heeft ook op internet gestaan.
De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard [8] dat, toen zij naar de begraafplaats reden, [medeverdachte 1] de auto bestuurde, dat hij zelf op de bijrijdersplaats zat en dat [medeverdachte 2] achterin de auto zat.
Voorts heeft hij verklaard:
U vraagt mij toen ik en [medeverdachte 2] uitstapten op de parkeerplaats, of ik zag waar [medeverdachte 2] naar toe ging. Het ging allemaal zo snel. Hij heeft gelijk geschoten. [medeverdachte 2] sprong uit de auto. Ik zag de jongens en toen hoorde ik schoten.
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte, zakelijk weergegeven, het volgende
verklaard [9] :
We hebben afgesproken, ik dan met [verdachte][het hof begrijpt: [verdachte] ]
om het met hem te kunnen uitpraten over een akkefietje en ze hebben een opgezet plan gemaakt om ons aan te kunnen pakken, zeg maar. Akkefietje was dat hij beweerde dat ik iets over hem had gezegd. Voordat wij iets konden doen haalde hij zijn broer erbij. Zijn broer heeft zich toen verstopt. Toen kwam hij, zijn broer, gelijk op ons schieten. De broer is [medeverdachte 2] . Dezelfde dag, zondag. Hij appte mij. Hij vroeg toen aan mij of ik naar het kerkhof wilde komen. En toen ben ik daarnaar toe gereden met [slachtoffer 2] en [betrokkene 1][het hof begrijpt: [betrokkene 1]
. Gewoon daarheen gereden, onbewapend en niks, gewoon om te praten. Maar toen wij daar aankwamen zonder enig iets, kwam [medeverdachte 2] die zich had verstopt achter de bosjes tevoorschijn met het geweer. Hij kwam gelijk dichtbij met het geweer en schoot op [slachtoffer 2][het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ]
en mij.
(p. 218-219:)
Ik ben met [slachtoffer 2] en [betrokkene 1] daarheen gegaan. Ik was de bestuurder van die auto.
[slachtoffer 2] zat naast mij en [betrokkene 1] zat achter in de auto.
Ik zie op de parkeerplaats eerst [verdachte] en zijn broertje staan. Die andere auto is voor ons gestopt. Ik reed langzaam, ik parkeerde langzaam en [slachtoffer 2] zei tegen mij dat ik moest blijven zitten. Hij wilde eerst praten met hen. Voordat hij de deur open kon maken kwam die [medeverdachte 2] (het hof leest: [medeverdachte 2]
) al met het geweer en begon hij te schieten. Ik zat aan de bestuurderszijde.
Ik zag [medeverdachte 2] opeens. Ik zag opeens het gezicht van hem met het geweer. Het raam ging als eerste kapot en [slachtoffer 2] schreeuwde en ik ook. Toen voelde ik dat ik geraakt werd.
Toen stond ik op en begon ik te rennen. Ik was duizelig en keek naar mijn shirt. Ik had een wit shirt aan, dat was helemaal onder het bloed. Zowel aan de voor- als achterzijde. Ik zag een gat en daar kwam alleen maar bloed uit. Ik ben meerdere keren op de grond gevallen en heb mijzelf toen weer omhoog gegooid om te vluchten.
[slachtoffer 2] stapte niet uit, hij kwam nog niet uit de auto. Hij wil uitstappen en heeft de deur op een kiertje en toen begon die [bijnaam medeverdachte 2] , dat is de bijnaam van de schutter, [medeverdachte 2] dus, direct op [slachtoffer 2] te schieten en op mij.
Hij stond aan de rechterzijde bij mijn auto, de kant waar [slachtoffer 2] zat.
Hij schoot op [slachtoffer 2] van een afstand van 1 à 2 meter.
Ik weet dat [slachtoffer 2] werd geraakt omdat ik hem hoorde schreeuwen van de pijn en hij hield zijn buik vast.
Die [medeverdachte 2] stond aan de rechterkant en ik zit achter het stuur. [medeverdachte 2] kan mij dan raken als ik hier zo zit en mijn vriend zit naast mij en hij staat bij het raam, dan kan hij op mij schieten. Op mijn hart richtte hij. Eerst schoot hij, toen ging het raam kapot.
En door dat kapotte raam schoot hij ook gericht op mij.
Hij richtte toen op mijn hart. Ik voelde iets brandends en toen wist ik dat ik geraakt was.
[slachtoffer 2] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard [10] :
[verdachte] heeft [medeverdachte 2] het vieze werk laten doen. Hij had ruzie met [slachtoffer 1] over een meisje. [verdachte] wilde vechten. Ik ben meegegaan om het uit te praten.
Toen [slachtoffer 1] mij ging ophalen, zag ik dat hij gestresst aan het typen was. Ik heb toen gekeken op zijn telefoon en zag dat hij met [verdachte] aan het appen was over vechten. [slachtoffer 1] en ik hebben rondgereden en hebben toen [betrokkene 1] thuis opgehaald. [verdachte] bleef maar appen. Toen we aan kwamen rijden stonden [medeverdachte 1] en [verdachte] buiten de auto, [medeverdachte 2] zag ik niet. Ik heb niet de kans gekregen iets te zeggen. Toen ik de deur van de auto open maakte kwam [medeverdachte 2] gelijk uit de bosjes en begon te schieten. Hij heeft mij en [slachtoffer 1] geraakt. Vanaf het eerste moment voelde ik dat ik geraakt was. Hij heeft twee keer op mij geschoten en daarna heeft hij [slachtoffer 1] geraakt. Hij had een wit T-shirt aan waardoor je heel goed zag dat hij geraakt was. Daarna heeft [medeverdachte 2] een derde keer op mij geschoten. Hij stond op 4 meter afstand van mij en heeft mij in mijn buik geraakt. Tussen het tweede en derde schot heeft [verdachte] mij met de ploertendoder geslagen. Ik ben tussen de 5 en 10 keer geraakt met de ploertendoder. Ik ben een paar keer in mijn zij geraakt, maar de meeste klappen heb ik op mijn armen gekregen toen ik de slagen afweerde. Ik heb nog gezien dat [medeverdachte 1] met een dolk achter [slachtoffer 1] aanrende.
Het [slachtoffer 1] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard [11] :
We kwamen aan bij de parkeerplaats tegenover het kerkhof. [medeverdachte 1] en [verdachte] stonden naast de auto. De oudere broer, [medeverdachte 2] , was ergens verstopt. Hun auto stond geparkeerd met de neus naar voren zodat ze meteen konden wegrijden. De nummerplaat was afgeplakt. Ik parkeerde de auto naast die van hen. [slachtoffer 2] zei dat ik moest blijven zitten omdat hij het wilde gaan uitpraten. Voordat hij kon uitstappen werd er meteen twee keer op hem geschoten door de oudste broer. Toen ben ik geraakt. De kogel ging dwars door mij heen. Ik ben toen weg gerend en achter een boom gaan schuilen. Ik zag dat ik kort naast mijn hart geraakt was. Ik keek toen terug naar [slachtoffer 2] . Hij was nog steeds aan het schreeuwen tegen [verdachte] dat we waren gekomen om te praten. [verdachte] had een ploertendoder en sloeg [slachtoffer 2] . Ik voelde me heel schuldig want het ging om mijn ruzie met [verdachte] . Ik zag dat ik aan het doodbloeden was. Ik rende toen terug om mijn vriend [slachtoffer 2] te helpen. Toen zag ik [medeverdachte 1] met een kapmes uit de auto stappen en hij zwaaide dreigend om mij daar weg te krijgen. Hij heeft mij niet geraakt. Ik was bang dat ze mij gingen snijden. Ik ben toen terug gerend naar die boom.
[getuige 1] , de ex-vriendin van de verdachte, heeft op 9 mei 2018 tegenover de politie het volgende verklaard [12] :
Ik ken [verdachte] al meerdere jaren en we hebben 5 jaar een relatie gehad.
Ik heb [verdachte] het laatst gezien op die zondagavond 29 april 2018. Zijn broer [medeverdachte 1] had mij gebeld en zei dat [verdachte] op de trein was gestapt en dat hij zou komen. [verdachte] had me wel bericht met de tekst "ik kom eraan, ik moet even naar jou toe". Ik heb gelijk op het nieuws gekeken want ik vermoedde al dat er iets aan de hand was. Toen ik las van een schietincident in Roermond wist ik al dat het mis was.
Op een bepaald moment stond hij bij mij. Het was in de avond omstreeks 22 uur. Ik maakte de deur open. Hij was een beetje in paniek, dat zag ik wel.
Hij maakte zich zorgen, ik zag het aan zijn ogen en aan zijn houding.
[verdachte] vertelde mij iets over een jongen genaamd [slachtoffer 1] .
[verdachte] vertelde mij dat ook, dat [slachtoffer 1] geïnteresseerd was in mij. [verdachte] was boos omdat hij verhalen had gehoord over wat [slachtoffer 1] weer gezegd had over mij.
Het klopt dat [verdachte] niet heeft geschoten. De broer van [verdachte] heeft geschoten. De broer die geen verblijfsstatus heeft.. Toen ze met elkaar gebeld hebben om iets af te spreken had [slachtoffer 1] een andere jongen bij zich. [verdachte] is een "kleinere" jongen en besloot daarom om [medeverdachte 1] mee te nemen. De andere broer zou zich verstopt hebben in de bosjes. Ik kom even niet op de naam van die broer maar ik weet wel dat hij niet in Nederland mag zijn.
[getuige 2] heeft ten aanzien van de door haar als buurtbewoner waargenomen gebeurtenissen, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard [13] :
Ik was op 29 april 2018 omstreeks 15.30 uur thuis en keek door het raam. Ik zag omstreeks 15.15 uur een kleine zwarte auto de parkeerplaats tegenover de begraafplaats oprijden. Ik zag een man uitstappen. Ik zag nog twee mannen uitstappen. Ik zag dat ze iets aan de voorkant van de auto aan het doen waren. Ik kon niet zien wat ze aan het doen waren. Op een gegeven moment liepen ze naar de achterkant van de auto. Ik zag dat een van hen een stuk papier scheurde en iets aan de auto deed en het andere stuk op de grond op de parkeerplaats gooide. Achteraf vul ik het voor mezelf in dat dit stuk papier mogelijk gebruikt kon worden om de kentekenplaat af te plakken. Ik zag dat de eerste man zich niet ophield bij de andere twee.
[medeverdachte 1] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard [14] dat hij, samen met [medeverdachte 2] en Verdachte na het incident heel snel is weggereden, richting het EMS-terrein en vervolgens de snelweg op.
Er heeft forensisch radiologisch onderzoek plaatsgevonden door het Maastricht UMC+ naar het letsel bij [slachtoffer 2] . Daarbij zijn de volgende waarnemingen gedaan [15] :
Er zijn drie huiddefecten en een metaal dens fragment zichtbaar in het lichaam.
(p. 872:)
Huiddefect A bevindt zich in de rechterflank op de overgang van de borstholte naar de buikholte, huiddefect B bevindt zich ook in de rechter flank ter hoogte van het bekken, huiddefect C is gelegen aan de buikzijde, links van de navel.
Hieruit zijn twee trajecten te reconstrueren: één vanuit huiddefect A naar een metaal dens fragment, de andere vanuit huiddefect B naar huiddefect C. Beide trajecten geven schade aan onderhuidse weefsels en organen:
(p. 877:)
Traject 1: vanuit huiddefect A, gelegen in de rechterflank ter hoogte van de 10e rib, is een traject te vervolgen door de weke delen van de borstkas, vervolgens via de rechter 10e rib, door de leverpunt, door de rechternier en eindigt bij de metaal dense structuur gelegen tussen de rechternier en de wervelkolom. In het verloop van dit traject is een fractuur van de rechter 10e rib, een letsel van de leverpunt en meerdere letsels van de rechternier zichtbaar. Het traject loopt van rechts naar links en minimaal voetwaarts zonder een voor-achterwaartse component.
Traject 2: Vanuit huiddefect B, gelegen in de rechterflank ter hoogte van het bekken, is een traject te vervolgen door de weke delen tot aan het defect in de bekkenkam. Het traject is verder te vervolgen door de buik, de peesplaat, de buikwand en het onderhuidse vetweefsel tot aan huiddefect C, gelegen links en ent boven de navel. Het traject loopt van rechts naar links, hoofdwaarts en van achter naar voor.
Traject 1 beschadigt de rechter 10de rib, de punt van de lever en de rechternier. Rondom de beschadigingen zijn bloeduitstortingen, met name rondom de rechternier, doorlopend tot in het kleine bekken.
Traject 2 geeft zeer waarschijnlijk beschadigingen aan de darmstructuren. Er is bloed zichtbaar in de onderhuidse weefsels, rondom de darmen en in de buikholte. In het verloop van dit traject is een rond defect in de rechterbekkenkam te zien en een defect van de peesplaat.
Opmerking hof:uit het uitgevoerde forensisch radiologisch onderzoek blijkt dat het [slachtoffer 2] door twee kogels is getroffen in de rechterflank van zijn lichaam en dat de kogels vervolgens vanaf de zijkant van zijn lichaam dwars door zijn lichaam zijn gegaan, waarna één kogel zijn lichaam via de buik heeft verlaten en één kogel in het lichaam is achtergebleven (kennelijk in het gebied tussen de rechternier en de wervelkolom).
Ook is er forensisch radiologisch onderzoek verricht door het Maastricht UMC+ naar het letsel van [slachtoffer 1] . Dit heeft, voor zover van belang, de volgende resultaten [16] opgeleverd:
Er zijn drie huiddefecten ter hoogte van de borstkas: huiddefect A bevindt zich in de linker flank en is ontstaan door medisch handelen. Huiddefect B ligt iets lager en meer dorsaal (naar achteren) dan huiddefect A. Huiddefect C ligt op de rugzijde, net links van de middellijn/wervelkolom, ter hoogte van de 12e rib.
Hieruit is één traject te reconstrueren: vanuit huiddefect C naar huiddefect B. Het traject geeft schade aan onderhuidse weefsels en organen: linker 6de en 12de rib, de linkerlong met contusie haarden, klaplong links en bloed in de borstholte links.
Huiddefect C = inschot, huiddefect B = uitschot.
Traject 1 verloopt van rechts naar links, van achter naar voor en hoofdwaarts.
Opmerking hof:uit het uitgevoerde forensisch radiologisch onderzoek vloeit voort dat het [slachtoffer 1] door één kogel is getroffen in zijn rug en dat deze kogel vervolgens via de linkerflank zijn lichaam heeft verlaten.
Op de parkeerplaats tegenover de begraafplaats aan de Kitskensdal te Roermond (plaats delict) en in de daarop geparkeerde auto van [slachtoffer 1] zijn twee kogelhulzen en een kogelpunt aangetroffen [17] . Daarnaast is in een achtertuin van een nabij gelegen woning een derde kogelhuls aangetroffen. Deze zijn voorzien van de volgende SIN nummers:
Huls 1 SIN AAKI0029NL (rechts naast de auto [18] )
Huls 2 SIN AAKI0028NL (in de auto [19] , op de vloer achter de bestuurdersplaats [20] )
Huls 3 SIN AAKI0020NL (in achtertuin woning [adres 2] [21] )
Kogelpunt SIN AAHB8405NL (linker voorportier auto [22] , in de bekleding [23] )
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft munitieonderzoek verricht naar aanleiding van de op de plek van het schietincident aangetroffen hulzen en kogel en heeft in haar rapport [24] , zakelijk weergegeven, de volgende bevindingen neergelegd:
De drie aangetroffen hulzen [AAKI0020NL, -28NL, -29NL] zijn van het kaliber 7,65mm Browning. De kogel [AAHB8405NL] past gezien de massa en de uiterlijke kenmerken het best bij het kaliber 7,65mm en bij een patroon van het merk Geco. Hypothese 1, ‘de hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen’ is zeer veel waarschijnlijker dan dat hypothese 1 ‘de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken’ waar is. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Walther of Manurhin, model PP of PK. De afvuursporen in de kogel passen bij dit vuurwapen.
Bij het door de politie uitgevoerde forensisch sporenonderzoek is geconcludeerd dat het meer waarschijnlijk is dat vanaf de rechterzijde door de al dan niet (eerder) vernielde ruit van de auto van [slachtoffer 1] is geschoten en dat, gezien het feit dat een huls op de vloer achter de bestuurdersstoel lag, het vuurwapen tijdens het afvuren zich kort bij of in de kapotte ruit van het rechter portier moet hebben bevonden dan dat vanaf de linker achterzijde door de ruit van de auto is geschoten en dat het vuurwapen tijdens het afvuren zich kort bij het linker geopende portier moet hebben bevonden [25] .
Bewijsoverwegingen
Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen leidt het hof met de rechtbank af dat, nadat de afspraak tussen verdachte en [slachtoffer 1] was gemaakt om elkaar te ontmoeten (op 29 april 2018 rond 14.00 uur), [medeverdachte 2] door de verdachte daarvan op de hoogte is gebracht. [medeverdachte 2] heeft daarop gezegd dat [slachtoffer 1] dan [slachtoffer 2] wel mee zou brengen en dat hij daarom met verdachte mee zou gaan en een wapen mee zou nemen. De verdachte heeft vervolgens [medeverdachte 1] wakker gemaakt en hem gevraagd hen naar de ontmoetingsplek te rijden. [medeverdachte 1] en verdachte zijn vervolgens [medeverdachte 2] gaan ophalen en samen zijn ze naar [medeverdachte 3] gereden. Aldaar hebben zij het vuurwapen opgehaald dat zij samen enkele dagen eerder naar [medeverdachte 3] hadden gebracht. De drie broers zaten samen in één auto toen verdachte aan [medeverdachte 3] opdroeg het wapen te pakken. Het hof gaat er dan ook vanuit dat zowel verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de hoogte waren van het feit dat op dat moment een vuurwapen werd opgehaald en meegenomen naar de confrontatie met [slachtoffer 1] . [medeverdachte 3] constateerde dat de drie broers opgefokt waren, maar gaf hen toch het wapen. Ondertussen ging het app-gesprek tussen verdachte, die op dat moment in de auto zat met zijn broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , en [slachtoffer 1] (al dan niet in het gezelschap van [slachtoffer 2] ) door en werd door verdachte geappt dat hij een vuurwapen mee zal brengen
(“kijken wie eerst schiet”, “neem je pistool mee”).Samen rijden ze naar de afgesproken plek: de parkeerplaats van de begraafplaats op Kitskensdal, terwijl verdachte nog een app-bericht stuurt dat hij alleen is met ” [medeverdachte 1] ” (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]).
Daarna hebben beide ‘kampen’ elkaar omstreeks 15.20 uur ontmoet op de begraafplaats. Zoals blijkt uit de verklaringen van verdachte en de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werd er vrijwel direct geschoten door [medeverdachte 2] op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] .
Verdachte hanteerde een ploertendoder en sloeg daarmee meermalen tegen het lichaam van [slachtoffer 2] . Vervolgens, zo blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] , zijn [medeverdachte 2] , de verdachte en [medeverdachte 1] weggereden en hebben zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achtergelaten.
Uit de radiologische rapporten blijkt dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ernstig gewond zijn geraakt en door één of meer kogelinslagen in hun romp, waarbij bij beide slachtoffers vitale organen geraakt en beschadigd zijn. Het [slachtoffer 2] is door twee kogels geraakt die beide vanaf de rechterflank zijn lichaam zijn binnengedrongen, waarna de kogels dwars door zijn lichaam zijn gegaan. Het [slachtoffer 1] is door één kogel geraakt die vanaf de rugzijde zijn lichaam is binnengedrongen.
Bewijsverweren
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het de onder 1. en 2 ten laste gelegde feiten, omdat -zakelijk weergegeven-:
de verdachte niet wist dat [medeverdachte 2] een wapen bij zich had;
de verklaring van [medeverdachte 3] dat het wapen bij hem is opgehaald, onjuist is;
de berichten vanuit de telefoon van verdachte aan [slachtoffer 1] vanaf het tijdstip 14.56 uur buiten medeweten van verdachte door [medeverdachte 2] zijn verstuurd;
verdachte niet wist dat [medeverdachte 2] direct zou gaan schieten;
verdachte en [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] hebben horen zeggen in de auto direct na het schietincident dat [slachtoffer 2] een wapen had en dat hij daarom geschoten heeft;
de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn;
de verklaring van [medeverdachte 3] van het bewijs moet worden uitgesloten op grond van de ‘Vidgen’-jurisprudentie.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] onaannemelijk zijn en op meerdere onderdelen in strijd zijn met andere bewijsmiddelen. Het hof stelt vast dat deze verklaringen pas zijn afgelegd toen nagenoeg het hele dossier compleet was. In die verklaringen wordt alles zodanig voorgesteld dat alleen [medeverdachte 2] als schutter verantwoordelijk gehouden kan worden voor de beschieting en aan verdachte geen verwijt kan worden gemaakt als medepleger. Ook het hof gaat hierin niet mee om de volgende redenen.
De stelling van de verdediging dat de verdachte niet wist dat [medeverdachte 2] een wapen bij zich had (zie a), wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het bijzonder door de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg waarbij hij bevestigd heeft dat hij zijn broer [medeverdachte 2] tegen hem hoorde zeggen: “
Ik ga dan ook mee en ik neem een wapen mee”.
De stelling van de verdediging dat de verklaring van [medeverdachte 3] dat het wapen bij hem is opgehaald door verdachte en zijn broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , onjuist is (zie b), wordt weerlegd door hetgeen hierna ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 3] wordt overwogen. Bovendien is het hof met de rechtbank van oordeel dat de hele tot het bewijs gebezigde conversatie via WhatsApp door de verdachte zelf is gevoerd en niet een deel ervan (namelijk als het over een wapen gaat, vanaf 14.56 uur) door [medeverdachte 2] van verdachte is overgenomen (zoals onder c gesteld). Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarvoor geen enkele aanwijzing naar voren gekomen, integendeel. De inhoud van de na genoemd tijdstip verzonden teksten, zoals “
Jij praat tegen haar moj zwart make tog”, wijst er direct op dat deze ook door de verdachte zelf en niet door een ander zijn verzonden. Bovendien wordt ook vóór het tijdstip van 14.56 uur door verdachte al in een audio-app gesproken over het meenemen van een wapen, daar waar verdachte zegt “neem je gun, neem mee wat je wilt”.
De stelling van de verdediging dat niet bewezen kan worden dat de verdachte niet wist dat zijn broer [medeverdachte 2] direct na aankomst op de plaats van het delict zou gaan schieten (zoals het gestelde onder d) wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder door de inhoud van voormelde conversatie via WhatsApp, inhoudende als woorden van verdachte tegen [slachtoffer 1] :
“kijke wie eerst schiet”.
De lezing die verdachte geeft over het geheel autonoom handelen van [medeverdachte 2] is ook volstrekt onaannemelijk. In deze zaak is komen vast te staan dat de gehele ruzie uitsluitend draaide om een al dan niet vermeende inbreuk door [slachtoffer 1] op een door verdachte gewenste liefdesaffaire met een meisje. Hoewel het op zich al moeilijk voorstelbaar is om vanwege een dergelijke aanleiding iemand te willen ombrengen, is het nog minder invoelbaar dat [medeverdachte 2] dit geheel op eigen houtje en zonder inzet en overleg met verdachte zou doen. In lijn met het gezamenlijk door verdachte met zijn broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ophalen van het wapen bij [medeverdachte 3] en in lijn met het sturen van de berichtjes door [verdachte] aan [slachtoffer 1] en in lijn met het vrijwel direct beschieten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door [medeverdachte 2] is het aannemelijk dat verdachte en [medeverdachte 2] afspraken dat verdachte en [medeverdachte 1] de latere slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden opwachten en dat [medeverdachte 2] zou schieten.
De verklaring van verdachte en [medeverdachte 1] , dat [medeverdachte 2] tegen hen gezegd zou hebben dat [slachtoffer 2] een wapen bij zich had (stelling e), wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel. In het zojuist genoemde berichtenverkeer blijkt veeleer dat [slachtoffer 1] de hele situatie wil sussen. Hij schrijft dat hij de naam van verdachte tegenover het meisje niet heeft genoemd. Ook zegt hij dat verdachte het hele app-gesprek met [betrokkene 2] mag inzien. Als hij wordt uitgenodigd om te vechten, zegt hij dat hij komt om te praten. Als hem gezegd wordt een wapen mee te nemen, verklaart hij verdachte voor gek en zegt hij geen wapen te hebben. In de aangiftes van verdachte en [slachtoffer 2] klinkt het ongeloof door dat ze direct en zonder enige inleiding nog voor ze uitgestapt zijn, volop beschoten worden. Het hof vindt de verklaringen daarover van verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (voor zover hij zou hebben gezegd dat [slachtoffer 2] een wapen had) dan ook ongeloofwaardig.
Anders dan de verdediging (onder f) stelt, acht het hof, met de rechtbank, de door de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, voor zover gebezigd tot het bewijs, wel betrouwbaar, in het bijzonder omdat die verklaringen op essentiële onderdelen en details elkaar ondersteunen en ook worden ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. Het hof wijst in dat verband op de omstandigheid dat de verklaringen van beide slachtoffers dat de mededader [medeverdachte 2] ineens vanuit de bosjes opdook en op hen begon te schieten ondersteuning vindt in de verklaring van de [getuige 1] , inhoudende dat, zoals het hof begrijpt, zij van de verdachte zelf heeft vernomen dat de “andere” broer van verdachte, te weten: degene die geen verblijfsstatus heeft, zich verstopt zou hebben in de bosjes.
Voorts vindt de omschrijving door beide slachtoffers van de plaats en de korte afstand waarop zij zijn beschoten, op welke plaatsen zij zich ten tijde van het schieten bevonden en op welke plaatsen van het lichaam zij zijn getroffen door de kogels, bevestiging in de forensische radiologische onderzoeksrapporten zoals gebezigd tot het bewijs, alsmede in de vermelding van de plaatsen waar de kogelresten c.q. -hulzen zijn aangetroffen en de bevindingen van het forensisch sporenonderzoek door de politie.
Onder verwijzing naar de zogenaamde ‘Vidgen’-jurisprudentie van het EHRM heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de getuige [medeverdachte 3] moet worden uitgesloten van het bewijs (zie het gestelde onder g), omdat deze een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd en de verdediging hem niet heeft kunnen ondervragen, nu hij zich ten overstaan van de rechter-commissaris heeft beroepen zijn verschoningsrecht. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 3] niet betrouwbaar is omdat niet kan worden vastgesteld dat hij naar waarheid heeft verklaard.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de uitspraak Vidgen tegen Nederland van het EHRM en de bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad daaromtrent, overweegt het hof dat een belastende verklaring van een getuige, waarbij de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen, niet voor het bewijs mag worden gebruikt indien de verklaring het enige en doorslaggevende (“sole and decisive”) bewijs is en er onvoldoende compenserende factoren zijn om de kwaliteit van het bewijsmateriaal te kunnen beoordelen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt inderdaad dat de verdediging in geen enkele voorafgaande fase van het strafproces in de gelegenheid is geweest deze getuige, die een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, effectief te ondervragen . Deze getuigenverklaring mag desondanks voor het bewijs worden gebruikt, nu de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op de betwiste onderdelen van de hem belastende verklaring.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat de gewraakte verklaring van [medeverdachte 3] voldoende wordt ondersteund door de inhoud van andere bewijsmiddelen. In de eerste plaats met betrekking tot de wijze waarop de [verdachte en zijn broers] voorafgaand aan het schietincident volgens [medeverdachte 3] in de auto zaten toen zij het wapen die zondag in de middag bij hem kwamen ophalen. Deze was hetzelfde als toen zij die middag omstreeks 15.15 uur op de plaats van het delict arriveerden. Immers: [medeverdachte 3] verklaarde dat hij zag dat [medeverdachte 1] als bestuurder reed, met verdachte ernaast en dat [medeverdachte 2] achter [medeverdachte 1] zat. Die verklaring stemt overeen met de verklaring van verdachte zelf over hoe zij op de plaats delict arriveerden. En met betrekking tot zijn omschrijving van het kleinere kaliber pistool verklaart [medeverdachte 3] overeenkomstig de resultaten van het onderzoek naar de op de plaats van het delict aangetroffen kogelpunt en kogelhulzen. Immers: [medeverdachte 3] zegt over het wapen dat hem in bewaring werd gegeven dat het een kleiner wapen was dan het 9mm-wapen dat de politie gebruikt en dat bleek juist bij voormeld onderzoek (van hulzen en patroon). Daarnaast vindt de verklaring van [medeverdachte 3] dat de verdachte en zijn broers bij hem die zondag voorafgaande aan het incident een vuurwapen hebben opgehaald, ondersteuning in voormelde conversatie via WhatsApp, onder meer inhoudende als woorden van verdachte tegen [slachtoffer 1] : “
neem je gun, neem mee wat je wilt”,
Ik neem mijn schatje mee”, “Kijke wie eerst schiet”, “Pak je pistool / En kom”.
De verdachte heeft weliswaar verklaard dat het woord ‘schatje’ geen betrekking had op het vuurwapen dat hij en zijn mededaders meebrachten naar de plaats van het delict, maar op de door hem meegebrachte ploertendoder, maar het hof gaat aan deze lezing voorbij omdat de wijze waarop het woord ‘schatje’ door verdachte in het bewuste gesprek is gebruikt, bezien in samenhang met en de context van het overige deel van het gesprek, redelijkerwijs geen andere uitleg toelaat dan dit woord is gebruikt in de betekenis van ‘pistool’.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de gewraakte verklaring van [medeverdachte 3] betrouwbaar is. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat hij zijn verklaring op verzoek van de familie [slachtoffer 2] zou hebben verzonnen om op die manier de [familie verdachte] extra te belasten, zoals de verdediging stelt. [medeverdachte 3] betaalt namelijk een hoge prijs voor zijn eerlijkheid: hij heeft de toorn van de [familie verdachte] op zich geladen en is ook zelf vervolgd voor zijn aandeel in het onderhavige gebeuren. Zijn verklaring is bovendien gedetailleerd, niet innerlijk tegenstrijdig en komt daarenboven oprecht over. Zelfs zijn correctie in zijn tweede verklaring dat hij het wapen niet in een gangetje, maar in de tuin van zijn moeder had verstopt, komt authentiek over: hij wilde aanvankelijk zijn moeder niet boos maken. Daarnaast vermeldt hij details in zijn verklaring die ook juist zijn, zoals hierboven reeds is overwogen. Dit betreft de wijze waarop verdachte die middag met zijn broers in de auto zat en het uiterlijk van het betreffende wapen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 3] slechts is gebruikt voor zover verankerd in andere bewijsmiddelen en daarnaast kritisch is getoetst
Op grond van het vorenstaande wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen.
Medeplegen
Uit de voornoemde omstandigheden leidt ook het hof af dat de verdachte de agressor was: het conflict dat uiteindelijk heeft geleid tot de schietpartij vond immers plaats tussen hem en [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 1] uitgedaagd tot een ontmoeting bij het kerkhof waarbij [slachtoffer 1] zijn pistool mee moest brengen met de toevoeging “kijke wie het eerst schiet” en verdachte heeft daarbij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken. [medeverdachte 2] besluit vervolgens, omdat hij vermoedt dat [slachtoffer 2] met [slachtoffer 1] mee zal komen naar de ontmoetingsplek, om mee te gaan met verdachte en een vuurwapen mee te nemen. Verdachte is hiervan op de hoogte en rijdt met zijn broers [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar medeverdachte [medeverdachte 3] om het vuurwapen op te halen. [medeverdachte 1] zorgt voor het vervoer en [medeverdachte 2] is uiteindelijk degene die het vuurwapen overeenkomstig de voorafgaande bedreigende aankondiging van verdachte (‘kijke wie het eerst schiet”) direct en als eerste hanteert. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat er een nauwe en bewuste samenwerking heeft plaatsgevonden tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ter voorbereiding op het door hen voorgenomen misdrijf en de daadwerkelijke uitvoering daarvan. Aan deze vaststelling verbindt het hof dan ook de gevolgtrekking dat sprake is geweest van medeplegen zonder onderscheid te maken tussen de beschieting van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat zowel [medeverdachte 2] als verdachte kennis hadden dat [slachtoffer 2] met [slachtoffer 1] zou meekomen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] worden direct beschoten op het moment dat zij nog in de auto zitten en er blijkt nergens dat het raken van [slachtoffer 2] niet gewild was.
Voorbedachte raad
Om tot bewezenverklaring van ‘voorbedachte raad’ in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen komen, moet komen vast te staan dat de verdachte enige tijd heeft gehad om zich te beraden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Of voorbedachten raad bewezen kan worden, hangt sterk af van de gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de wijze waarop het feit is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van dat feit.
Uit de voornoemde omstandigheden leidt het hof af dat zowel [medeverdachte 2] als de verdachte op basis van een duidelijk vooropgezet plan en onmiskenbare voorbereidingshandelingen handelden toen zij gezamenlijk poogden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. [medeverdachte 2] en verdachte hebben zich gedurende enige tijd kunnen beraden op het besluit om een vuurwapen mee te nemen naar de confrontatie met de slachtoffers waarbij verdachte erop heeft gehamerd een wapen mee te nemen met de toevoeging “kijke wie het eerst schiet”. Zij hebben het vuurwapen samen met [medeverdachte 1] opgehaald, zijn vervolgens naar de ontmoetingsplek gereden en hebben aldus gedurende deze hele tijd kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van de door hen voorgenomen daad en hebben zich daarvan rekenschap kunnen geven. Ook eenmaal gearriveerd op de ontmoetingsplek hadden [medeverdachte 2] en de verdachte nog kunnen afzien van hun plan. Er was echter geen ander plan dan de slachtoffers van dichtbij meerdere malen te beschieten. Immers, op de plaats delict verstopt de gewapende [medeverdachte 2] zich in de bosjes en voegt de aangekondigde daad bij het woord door meteen als de auto met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arriveert daaruit vandaan te komen en van dichtbij op hen te schieten nog voordat zij de auto hebben kunnen verlaten.. Er is geen gelegenheid gegeven om de ruzie uit te praten of om te vechten. Aan deze feiten en omstandigheden verbindt het hof dan ook de gevolgtrekking dat zowel bij [medeverdachte 2] als bij de verdachte sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade en dus poging tot moord op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . Bij de verdachte blijkt zijn intentie behalve uit de woorden in het eerdere app-verkeer “kijke wie het eerst schiet” ook uit het feit dat hij tijdens het schietincident ook nog met een ploertendoder op [slachtoffer 2] heeft ingeslagen.
Medeplegen voorhanden hebben wapen en munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie
Het hof acht bewezen dat het vuurwapen dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 1] en verdachte bij medeverdachte [medeverdachte 3] heeft opgehaald hetzelfde wapen is waarmee tijdens het schietincident te Kitskensdal is geschoten. Dit leidt het hof af uit de verklaring van [medeverdachte 3] ten overstaan van de politie inhoudende dat het vuurwapen een kleiner kaliber vuurwapen betreft dan een 9mm, uit het feit dat het schietincident kort nadat de broers het wapen bij [medeverdachte 3] hadden opgehaald, heeft plaatsgevonden en uit het feit dat geenszins is gebleken dan wel naar voren gebracht dat er nog sprake zou zijn van een ander vuurwapen.
Uit het onderzoek naar de hulzen en de kogelpunt volgt dan dat [medeverdachte 2] , verdachte en [medeverdachte 1] een vuurwapen van het kaliber 7.65mm Browning, merk Walther of Manurhin hebben opgehaald bij [medeverdachte 3] en dat [medeverdachte 2] dit vuurwapen vervolgens tijdens het schietincident heeft gebruikt. Niet is vast komen te staan dat [medeverdachte 3] behalve het vuurwapen ook de bijbehorende munitie in bewaring heeft gehad. Nu het vuurwapen tijdens het schietincident kennelijk geladen was, doet het er naar het oordeel van het hof voor de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie niet toe of verdachten het wapen in geladen toestand bij [medeverdachte 3] hebben opgehaald of het daarna hebben geladen met munitie: ten tijde van het schietincident hadden zij het vuurwapen en de munitie gezamenlijk voorhanden.
Naar het oordeel van het hof is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tezamen en in vereniging een vuurwapen en munitie als bedoeld in categorie II van de Wet wapens en munitie voorhanden hebben gehad.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot moord.

Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot moord.

Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en op het navolgende.
De verdachte heeft zich ten aanzien van twee personen schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot moord door middel van het afschieten van kogels op de ongewapende slachtoffers met een pistool. Het motief voor de schietpartij moet worden gezocht in een conflict tussen de verdachte en het [slachtoffer 1] over een meisje. Mogelijk hebben de slachtoffers zich uit laten dagen, echter de verdachte en zijn mededader, een broer van verdachte, hebben hen in het geheel geen gelegenheid geboden om het gesprek aan te gaan. De broer van verdachte heeft direct en doelbewust op hen geschoten en uit het gehele onderzoek moet worden afgeleid dat verdachte en zijn broer van meet af aan de bedoeling hadden meteen op hen te schieten De verdachte en zijn mededader zijn na het schieten bij hun andere broer in de auto gestapt, waarna ze samen de plaats delict hebben verlaten en hun slachtoffers zwaargewond hebben achtergelaten.
Gelet op de letselbeschrijvingen en de kogelbanen, zoals die uit de radiologische analyse van de verwondingen van de twee slachtoffers blijkt, is het puur een kwestie van geluk dat zij nog in leven zijn.
Levensdelicten zijn de ernstigste misdrijven nu zij het kostbaarste bezit van de mens, zijn, haar of hun leven, ontnemen of in de waagschaal zetten. De feiten hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag, op de parkeerplaats van een begraafplaats waar mensen in alle rust en kalmte ongestoord hun overleden naasten willen en moeten kunnen bezoeken en bovendien midden in een woonwijk waardoor meerdere omwonenden het geweld hebben meegekregen, de schoten hebben gehoord en/of met de zwaar gewonde slachtoffers zijn geconfronteerd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2021, waaruit blijkt dat hij een aantal keren eerder door de strafrechter is veroordeeld, onder meer ter zake van vermogensdelicten, maar niet ter zake van feiten als thans bewezen verklaard;
  • de inhoud van het hem betreffende reclasseringsrapport d.d. 18 september 2019;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van lange duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 6 maanden tot uitgangspunt genomen. Het hof heeft daarbij, overeenkomstig de wens van de verdediging, rekening gehouden met de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee samenhangende wijziging van de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling per 1 juli 2021, ondanks het feit dat de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis niet heeft (willen) voorzien in een regeling van overgangsrecht.
Het hof stelt vast dat bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, aangezien het hof niet binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep arrest heeft gewezen, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die de overschrijding van deze termijn geheel kunnen rechtvaardigen. In het bijzonder blijkt uit de inhoud van het procesdossier dat namens de verdachte op 1 juli 2019 hoger beroep is ingesteld, zodat de zaak in beginsel uiterlijk op 1 november 2020 in hoger beroep had moeten zijn afgedaan. Voorts stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak een vertraging van ongeveer drie maanden heeft opgelopen als gevolg van de nadere onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep, welke vertraging niet aan het openbaar ministerie kan worden toegeschreven. Het hof zal arrest wijzen op 25 oktober 2021, zodat de uiteindelijke overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bijna 9 maanden bedraagt.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren en 6 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna te vermelden straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van totaal € 29.706,15, bestaande uit:
Materiële schade
  • Opvragen medisch dossier (nota bijgevoegd) € 8,15
  • Daggeldvergoeding 9 dagen ad € 30,00 € 270,00
  • Verplaatste kosten (vergoeding verzorging door ouders) € 2.128,00
  • Kleding (geschat) € 300,00
Immateriële schade
  • Smartengeld € 17.000,00
  • Shockschade € 10.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.688,15.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de aanvankelijke vordering.
De vordering is betwist. Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding verenigt het hof zich met de overwegingen van de eerste rechter en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks ander nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in het overige deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade geldt het volgende.
Blijkens vaste jurisprudentie kan vergoeding ter zake van shockschade plaatsvinden als door het waarnemen van een geweldsmisdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Toekenning van een vergoeding ter zake van shockschade (hier in de vorm van ander nadeel ingevolge artikel 6:106, lid 1 aanhef, onder b, van het Burgerlijk Wetboek) echter alleen mogelijk indien het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld.
Het hof komt tot het oordeel dat aan het laatstgenoemde vereiste in dit geval niet is voldaan. De gevorderde shockschade is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en evenmin is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken van het bestaan van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 10.688,15. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van totaal € 64.252,19, bestaande uit:
Materiële schade
  • Ziekenhuiskosten (nota bijgevoegd), niet verzekerd € 24.115,81
  • Ziekenhuiskosten (nota bijgevoegd), niet verzekerd € 1.765,10
  • Ziekenhuiskosten (nota bijgevoegd), niet verzekerd € 5.828,76
  • Ambulancevervoer (nota bijgevoegd), niet verzekerd € 910,37
  • Helikopter (nota bijgevoegd), niet verzekerd € 1.626,00
  • Opvragen medisch dossier (nota bijgevoegd) € 8,15
  • Daggeldvergoeding 19 dagen ad € 30,00 € 570,00
  • Kleding (geschat) € 300,00
  • Verplaatste kosten (vergoeding verzorging door ouders) € 2.128,00
Immateriële schade
  • Smartengeld € 17.000,00
  • Shockschade € 10.000,00,
te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van totaal
€ 49.216,19.
Namens de benadeelde partij is in hoger beroep gepersisteerd bij de aanvankelijke vordering.
De vordering is betwist. Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding verenigt het hof zich met de overwegingen van de eerste rechter over en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden. Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in het overige deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade geldt het volgende.
Blijkens vaste jurisprudentie kan vergoeding ter zake van shockschade plaatsvinden als door het waarnemen van een geweldsmisdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Toekenning van een vergoeding ter zake van shockschade (hier in de vorm van ander nadeel ingevolge artikel 6:106, lid 1 aanhef, onder b, van het Burgerlijk Wetboek) echter alleen mogelijk indien het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld.
Het hof komt tot het oordeel dat aan het laatstgenoemde vereiste in dit geval niet is voldaan. De gevorderde shockschade is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd en evenmin is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken van het bestaan van geestelijk letsel als hiervoor bedoeld. De vordering zal daarom in zoverre worden afgewezen.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het [slachtoffer 2]
is toegebracht tot een bedrag van € 49.216,19. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 60a en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte onder 2. ten laste werd gelegd met betrekking tot [betrokkene 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 10.688,15 (tienduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijftien cent) bestaande uit € 2.688,15 (tweeduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijftien cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.688,15 (tienduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijftien cent) bestaande uit
€ 2.688,15 (tweeduizend zeshonderdachtentachtig euro en vijftien cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat, indien verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling van ten hoogste 88 (achtentachtig) dagen kan worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 april 2018 en de materiele schade op 1 juni 2018.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 49.216,19 (negenenveertigduizend tweehonderdzestien euro en negentien cent) bestaande uit € 37.216,19 (zevenendertigduizend tweehonderdzestien euro en negentien cent) materiële schade en
€ 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering tot een bedrag van € 10.000,00 (tienduizend euro) af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 49.216,19 (negenenveertigduizend tweehonderdzestien euro en negentien cent) bestaande uit € 37.216,19 (zevenendertigduizend tweehonderdzestien euro en negentien cent) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat, indien verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling van ten hoogste 277 (tweehonderdzevenenzeventig) dagen kan worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 april 2018 en de materiële schade op 1 juni 2018.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 25 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda en Mr. Pelsser zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna opgenomen voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018062940, gesloten d.d. 27 juli 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 910 en opgevolgd door de aanvulling op het einddossier (pagina 911 tot en met pagina 1028), hierna te noemen politiedossier.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pv-nr. 113, p. 513-533.
3.Proces-verbaal terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 11 oktober 2021.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris, 14-3-2019.
5.Het proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 5 juni 2019, p.2.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , 2-5-2018, p. 136-139.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] 3-5-2018, p. 143.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [verdachte] bij rechter-commissaris, 14-3-2019.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , 1-5-2018, p. 216-225.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 2] bij rechter-commissaris in de rechtbank Limburg, 12-3-2019.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] bij rechter-commissaris.
12.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , 9-5-2018, p. 301-305
13.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , 14-5-2018, p.353-354.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte 1] bij rechter-commissaris, 14-3-2019.
15.Forensisch radiologisch onderzoek, rapportnr 51/2018, p.868-879.
16.Forensisch radiologisch onderzoek, rapportnr 52/2018, p. 880-889.
17.Aanvraag extern forensisch onderzoek, 9-5-2018, p. 851
18.Overzicht in beslag genomen voorwerpen, p. 799 en kvi p. 765-766.
19.Overzicht in beslag genomen voorwerpen, p. 799 en kvi p. 766
20.Proces-verbaal forensisch sporenonderzoek, p. 937
21.Overzicht in beslag genomen voorwerpen, p. 798 en kvi p. 766
22.Kennisgeving inbeslagneming, p. 766
23.Proces-verbaal forensisch sporenonderzoek, p. 937
24.Munitieonderzoek, rapport, 21-6-2018, p. 890-897.
25.Proces-verbaal forensisch sporenonderzoek, p. 937- 938