In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en 4 maanden voor drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank had de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en had een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de bewijsvoering en de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de deelname van de verdachte aan de organisatie en dat hij betrokken was bij de voorbereidingen voor de invoer van cocaïne. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten aangepast en de strafmaat verlaagd tot 4 jaren en 6 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De voorlopige hechtenis van de verdachte is niet opgeheven, omdat er nog steeds ernstige bezwaren tegen hem bestaan. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd voor het overige.