ECLI:NL:GHSHE:2021:3202

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.294.870_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging schuldsaneringsregeling en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die stelt dat zij om medische redenen niet kan voldoen aan haar arbeidsplicht. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan, waarbij het eerdere vonnis van de rechtbank is bekrachtigd. De appellante had eerder een tussenarrest ontvangen waarin het hof de uitkomst van een medische keuring afwachtte. De medische rapportage concludeerde dat de appellante duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft, ondanks haar chronische hoofdpijnklachten en psychische kwetsbaarheid. Het hof oordeelde dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij om medische redenen niet in staat was om te voldoen aan haar sollicitatie- en arbeidsverplichtingen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, wat leidde tot de verlenging van de schuldsaneringsregeling met twee jaar. Het hof benadrukte dat de appellante zich moet houden aan haar verplichtingen en dat een eventuele beëindiging van de schuldsanering zonder schone lei ter beoordeling van de rechtbank is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 oktober 2021
Zaaknummer : 200.294.870/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden,
in vervolg op het tussenarrest van 15 juli 2021.

5.Het verdere geding in hoger beroep

5.1.
Bij tussenarrest van 15 juli 2021 heeft het hof onder meer overwogen:
“3.9.2. (…) Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet duidelijk (genoeg) tijdig kenbaar gemaakt dat zij om medische redenen niet kan voldoen aan de arbeidsplicht. Zo schrijft [appellante] in de e-mail van 20 februari 2019 aan de bewindvoerder dat het de afgelopen periode met haar psychisch niet zo goed gaat als gevolg van constante hoofdpijn als gevolg van een hersenvliesontsteking van jaren geleden en dat zij op dit moment een fulltime baan zowel lichamelijk als geestelijk niet aan kan en dat een scan van haar hoofd op 20 maart 2019 volgt. Maar in de e-mail van 27 maart 2019 schrijft [appellante] – in reactie op een e-mail van de bewindvoerder over het zoeken van aanvullend werk – dat het helemaal goed gaat komen en dat ze – bij [organisatie 1] – zoveel kan werken als ze zelf wil. Daardoor lijkt het alsof het tijdelijk niet goed ging met [appellante] , maar niet dat het zo slecht ging met haar dat de bewindvoerder en rechter-commissaris actie hadden moeten ondernemen in het kader van hun toezichthoudende taken. Uit de stukken in het dossier ziet het hof dit beeld vaker naar voren komen, waardoor het hof van oordeel is dat het voor de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet duidelijk (genoeg) was dat het slecht ging met [appellante] en dat zij niet in staat zou zijn fulltime te werken. Het hof is dan ook van mening dat de bewindvoerder en de rechter-commissaris geen verwijt valt te maken.
3.9.3.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht en in het licht van het bepaalde van artikel 349a Fw, acht het hof zich op dit moment echter onvoldoende voorgelicht om in deze zaak definitief een beslissing te kunnen nemen. Het hof wenst namelijk de uitkomst van de keuring, die naar verwachting op vrijdag 16 juli 2021 plaatsvindt, af te wachten. Het hof draagt de bewindvoerder daarom op om, uiterlijk veertien dagen voor de in het dictum van dit arrest vermelde datum, het hof te berichten wat de uitkomst is van de keuring inzake de arbeidsmogelijkheden van [appellante] en welke consequenties de rechter-commissaris daaraan (eventueel) heeft verbonden. Daarnaast draagt het hof [appellante] op om tot aan de aangegeven datum met directe ingang onverkort alle verplichtingen in het kader van de schuldsanering tijdig en op een juiste wijze na te komen, zodat deze periode kan meetellen bij de eindbeoordeling. Ook draagt het hof de bewindvoerder hierbij op het hof alsdan gelijktijdig te berichten met betrekking tot de wijze waarop [appellante] in de tussenliggende periode alle voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is nagekomen zodat het hof dit ook kan meenemen in de eindbeslissing.”
5.2.
De zaak is vervolgens aangehouden tot 13 oktober 2021.
5.3.
Bij brief van 19 augustus 2021 heeft de bewindvoerder het keuringsrapport ingediend. De advocaat heeft bij e-mailbericht van 31 augustus 2021 naar de griffie gereageerd. Daarna heeft de bewindvoerder bij brief van 15 september 2021 een nadere reactie gegeven (zie hierna onder 6.3.). Bij e-mailbericht van 1 oktober 2021 heeft de advocaat de griffie van dit hof laten weten dat [appellante] afziet van de mondelinge behandeling en gereageerd op de door de bewindvoerder overgelegde stukken en gegeven reactie.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Het hof acht met partijen een nadere mondelinge behandeling niet aangewezen, omdat thans voldoende (nadere) informatie voorhanden is voor een definitieve beoordeling.
6.2.
In de rapportage van de heer [verzekeringsarts] (verzekeringsarts) van [kantoor] van 14 augustus 2021 is onder meer het volgende opgenomen:
“1. VRAAGSTELLING
In het kader van de uitvoering van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen is cliënt
toegelaten zijn tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De vraag is of cliënt gezien haar
klachten en problemen belastbaar is met arbeid en zo ja voor hoeveel uur?
2. ONDERZOEK
2.1
Onderzoeksactiviteiten
Kennis genomen van de aanvraag voor medisch onderzoek. Cliënt werd op 13-08-2021 gezien op het spreekuur van de medisch adviseur te [plaats] .
Er werd een algemeen medisch onderzoek gedaan.
Omdat de gestelde vragen op basis van de bij dit onderzoek verzamelde gegevens beantwoord kunnen worden, is afgezien van het opvragen van verdere inlichtingen.
(…)
2.3.
Onderzoek
2.3.1
Lichamelijk functioneren
Cliënt heeft sinds een reeks van jaren chronische, fluctuerende hoofdpijnklachten waardoor
zij intermitterend een beperking ondervindt in haar functioneren. Op dagen dat de klachten
te hevig zijn is zij niet in staat tot werken.
2.3.2
Psychisch functioneren
Cliënt heeft tot vorig jaar gedurende enkele jaren psychische klachten gehad. Sinds de
bevalling van haar dochter in 2020 zijn deze klachten aanmerkelijk verminderd. Maar er zijn
nog tekenen van enige emotionele kwetsbaarheid. Haar psychische belastbaarheid in
arbeid is daardoor enigszins verminderd te achten. Met name emotioneel belastende
arbeidsomstandigheden zouden klachten kunnen doen recidiveren.
De verdere gegevens zijn opgenomen in het medisch dossier.
3. BESCHOUWING
Cliënt heeft duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden. In arbeid dient rekening te worden
gehouden met het feit dat er sprake is van een licht beperkte emotionele belastbaarheid.
Cliënt kan zich problemen van anderen te veel aantrekken. Derhalve is het werken met
hulpbehoevenden af te raden In arbeid dienen er in het algemeen geen emotioneel
belastende arbeidsomstandigheden of taakinhoud voor te komen. Er dient tevens geen
aanmerkelijk risico op conflicten te bestaan. Er dient verder geen sprake te zijn van
leidinggevende taken.
Door chronische hoofdpijnklachten is er een licht verhoogde kans op zeer kortdurend
verzuim (van doorgaans een dag), maar dit zal naar verwachting niet leiden tot een wezenlijk hoger ziekteverzuim dan het gemiddelde (gemiddeld is in Nederland circa 5 % van de werktijd).
Er is geen sprake van een medische urenbeperking. Indien rekening wordt gehouden met bovenstaande beperkingen is cliënt fulltime belastbaar door arbeid.
4. CONCLUSIE
Cliënt heeft duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden mits er in arbeid rekening wordt
gehouden met bovenstaande beperkingen.”
6.3.
Bij brief van 15 september 2021 heeft de bewindvoerder geschreven dat zij het keuringsrapport heeft voorgelegd aan de rechter-commissaris en dat de rechter-commissaris op basis van deze rapportage aan [appellante] geen (gedeeltelijke) vrijstelling arbeidsplicht en/of sollicitatieplicht verleent. Ten aanzien van de verplichtingen heeft de bewindvoerder geschreven dat zij op 11 augustus 2021 voor het laatst van [appellante] heeft vernomen, dat [appellante] toen heeft laten weten dat haar contract bij [organisatie 1] niet wordt verlengd en dat de bewindvoerder daarna geen sollicitatieactiviteiten heeft ontvangen. Verder heeft de bewindvoerder geschreven dat ze van de beschermingsbewindvoerder de overzichten van beheer heeft gekregen van de maanden juli en augustus 2021, maar dat het overzicht van juni mist. Uit de overzichten blijkt volgens de bewindvoerder niet van enig inkomen voor [appellante] . Uit de leefgeldrekening maakt de bewindvoerder op dat de partner van [appellante] inmiddels een eigen beheerrekening heeft en dat daar leefgelden en dergelijke vandaan komen. Kortom, uit de keuring blijkt volgens de bewindvoerder niet dat de psychische klachten van [appellante] zodanig zijn dat er (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht moet worden verleend. Volgens de bewindvoerder komt [appellante] de verplichtingen van de WSNP nog steeds niet na. De bewindvoerder verzoekt de uitspraak van de Rechtbank Limburg te bekrachtigen.
6.4.
Bij e-mailbericht van 1 oktober 2021 heeft de advocaat van [appellante] het volgende naar voren gebracht. Op grond van hetgeen het hof onder r.o 3.9.2. heeft overwogen gaat [appellante] ervan uit dat het hof het vonnis van de rechtbank niet zal vernietigen onder verlening van de schone lei. Niettemin heeft het hof volgens [appellante] zijn definitieve beslissing aangehouden teneinde de uitkomst van de medische keuring af te wachten. In de visie van [appellante] vindt het hof de uitkomst van de medische keuring van belang om te kunnen beoordelen of een kortere verlenging van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan zijn, in plaats van een verlenging van 24 maanden, zoals de rechtbank heeft besloten.
In de medische keuring wordt volgens [appellante] echter niet over het verleden gesproken in de zin van of zij al dan niet als (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt kan worden bestempeld. Klaarblijkelijk is deze opdracht vanuit de rechter-commissaris niet aan de keuringsarts gegeven. Uiteraard is volgens [appellante] het verleden van belang, omdat zij stelt in het verleden niet te hebben gesolliciteerd vanwege medische klachten, waardoor zij zich arbeidsongeschikt voelde. Dat in de medische keuring geen standpunt wordt ingenomen over de arbeids(on)geschiktheid, is een omstandigheid dat volgens [appellante] niet aan haar valt toe te rekenen. De behandelend arts heeft alleen naar de toekomst gekeken. Aangezien zeker niet valt uit te sluiten dat [appellante] in het verleden arbeidsongeschikt is geweest en om redenen die in het hoger beroep naar voren zijn gebracht, handhaaft zij haar subsidiaire standpunt, inhoudende dat een verlenging van twaalf maanden recht doet aan haar situatie en niet een verlenging van 24 maanden.
Daarnaast stelt [appellante] dat zij in augustus 2021 al haar verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling is nagekomen. De sollicitaties die zij heeft verricht in augustus 2021 heeft zij volgens haar heden aan de bewindvoerder toegezonden. Voor de maand september 2021 heeft [appellante] niet gesolliciteerd vanwege persoonlijke omstandigheden. In de maand oktober 2021 zal zij minimaal 8 keer solliciteren om zo het niet solliciteren in september 201 te compenseren, aldus [appellante] .
6.5.
Het hof oordeelt als volgt.
6.5.1.
Weliswaar moet volgens de beschouwing van de verzekeringsarts in arbeid rekening worden gehouden met het feit dat er sprake is van een licht beperkte emotionele belastbaarheid bij [appellante] waardoor er een aantal beperkingen is, zoals dat er in arbeid in het algemeen geen emotioneel belastende arbeidsomstandigheden of taakinhoud moeten voorkomen of dat er geen aanmerkelijk risico op conflicten moet bestaan. Ondanks deze beperkingen heeft de verzekeringsarts echter geconcludeerd dat [appellante] duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft: er is geen sprake van een medische urenbeperking en [appellante] is fulltime belastbaar voor arbeid als rekening wordt gehouden met die beperkingen. De stelling van [appellante] dat zij om medische redenen niet (volledig) kan voldoen aan de op haar rustende sollicitatie- en arbeidsverplichting in het kader van de schuldsanering, is daarmee naar het oordeel van het hof niet gebleken.
6.5.2.
Volgens [appellante] heeft de verzekeringsarts alleen naar de toekomst gekeken en wordt in de medische keuring echter geen standpunt ingenomen over de arbeids(on)geschiktheid in het verleden. Naar het oordeel van het hof is het juist dat de verzekeringsarts zich niet met zoveel woorden heeft uitgelaten over de belastbaarheid van [appellante] voor arbeid in het verleden gezien de vraagstelling in de rapportage waaruit lijkt te volgen dat de verzekeringsarts heeft onderzocht of [appellante] thans belastbaar is voor arbeid vanwege haar klachten en problemen. Echter, naar het oordeel van het hof is het aannemelijk dat de conclusie over de belastbaarheid van [appellante] voor arbeid ook toepasbaar is voor haar belastbaarheid in het verleden: uit de stukken in het procesdossier en uit hetgeen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt dat voornamelijk de hoofdpijnklachten – die zij al sinds kinds af aan heeft – de reden is dat [appellante] zichzelf niet in staat acht te kunnen werken. Dit terwijl de conclusie van de verzekeringsarts dat [appellante] duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft mede is gebaseerd op de omstandigheid dat zij
“sinds een reeks van jaren chronische, fluctuerende hoofdpijnklachten”heeft. Naar verwachting van de verzekeringsarts zal dit echter niet leiden tot een wezenlijk hoger ziekteverzuim dan het gemiddelde in Nederland van circa 5% van de werktijd. Volgens de verzekeringsarts is er geen sprake van een medische urenbeperking en is [appellante] fulltime belastbaar voor arbeid. Daarnaast blijkt uit het rapport dat de verzekeringsarts bij zijn conclusie ook rekening heeft gehouden met de psychische klachten van [appellante] , die blijkens het rapport al sinds de bevalling van haar dochter in 2020 aanmerkelijk zijn verminderd. Kortom, het is het hof niet gebleken dat de conclusie van de verzekeringsarts dat [appellante] benutbare arbeidsmogelijkheden heeft, op andere medische klachten is gebaseerd, althans dat met andere klachten is rekening gehouden dan de klachten die [appellante] heeft aangevoerd op basis waarvan zij meent (in het verleden) niet te kunnen werken: de klachten zijn hetzelfde. Dat de klachten thans anders zijn of toen anders waren, is ook niet door [appellante] aangevoerd of nader onderbouwd. Gezien het voorgaande en omdat door [appellante] geen contra-expertise is overgelegd waaruit het tegendeel blijkt – wat wel op haar weg had gelegen om haar standpunt te onderbouwen –, is het naar het oordeel van het hof niet gebleken dat [appellante] om medische redenen niet (volledig) kon (en kan) voldoen aan de op haar rustende sollicitatie- en arbeidsverplichting in het kader van de schuldsanering.
6.5.3.
Vast staat dat [appellante] gedurende de hele schuldsanering niet (volledig) heeft gewerkt – maar wel haar vaste baan heeft opgezegd –, terwijl inmiddels niet is gebleken dat zij (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de arbeids- en sollicitatieplicht en dat, gezien de ernst en de duur van deze tekortkoming, de schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 349a Faillissementswet wordt verlengd met twee jaar (en dus - aldus de rechtbank - tot 8 mei 2023).
6.5.4.
Het hof merkt daarbij op dat [appellante] zich tijdens de door de rechtbank verlengde looptijd stipt dient te houden aan de volledige verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. [appellante] moet dus tijdig en op een juiste wijze alle verplichtingen nakomen. Als blijkt dat [appellante] dat niet doet, dan lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei onafwendbaar, ongeacht of eerder al om een tussentijdse beëindiging is verzocht of niet. Of de schuldsanering ten aanzien van [appellante] moet worden beëindigd met of zonder schone lei, is ter beoordeling van de rechtbank die daarover moet beslissen. De rechtbank zal dan moeten beoordelen of [appellante] de volledige periode – dus ook de periode meteen vanaf het vonnis waarvan beroep tot heden – alle verplichtingen volledig is nagekomen, waaronder de afdracht/betaling van het salaris van de bewindvoerder en al hetgeen wat meer wordt verdiend conform de VTLB. Bij die beoordeling gaat het dus om het “totaalplaatje”. Het hof zal zich dan ook thans niet uitlaten over de vraag of [appellante] in augustus 2021 al haar verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling is nagekomen of over de omstandigheid dat [appellante] voornemens is acht keer te solliciteren in oktober 2021 nu zij in september 2021 niet heeft gesolliciteerd. Dit oordeel is in eerste instantie voorbehouden aan de rechtbank tijdens de eindzitting.
6.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en
Z.D. van Heesen - Laclé en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.