ECLI:NL:GHSHE:2021:3200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.291.457/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gezamenlijk gezag en begeleide omgangsregeling voor een twaalfjarige dochter in een complexe echtscheidingssituatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021, gaat het om de twaalfjarige dochter van de partijen, hierna te noemen [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank Oost-Brabant, die op 18 december 2020 bepaalde dat er begeleid contact zal komen tussen [minderjarige 1] en de vader, en dat haar verzoek om eenhoofdig gezag is afgewezen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft jarenlang geen contact gehad met [minderjarige 1] en de moeder vreest dat het contact schadelijk zal zijn voor het kind. Het hof legt uit dat het afwijzen van de vader door [minderjarige 1] niet in haar belang is en dat het belangrijk is dat zij haar vader leert kennen, ondanks de weerstand die zij voelt. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat het gezamenlijk gezag moet blijven bestaan, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen haar ouders. Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige 1] is om begeleide omgang met de vader te hebben, zodat zij de kans krijgt om een eigen beeld van hem te vormen. De moeder wordt aangespoord om mee te werken aan dit proces, waarbij de rol van de huidige partner van de moeder, [betrokkene], ook wordt erkend. De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 oktober 2021
Zaaknummer: 200.291.457/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/357397 / FA RK 20-1575
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat ten tijde van indienen hoger beroep: mr. L. van der Steen,
huidige advocaat: mr. J.J.E. Hagedoorn,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. B.A. van Mens.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Deze zaak gaat over de twaalfjarige dochter van partijen, genaamd [minderjarige 1] . De moeder is het niet eens met de volgende twee beslissingen van de rechtbank:
  • dat er begeleid contact zal komen tussen [minderjarige 1] en de vader;
  • dat haar verzoek om eenhoofdig gezag is afgewezen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2020.

2.Het incident (zaaknummer 200.291.457/02)

Bij beschikking van 27 mei 2021 deze beschikking heeft het hof het verzoek van de moeder, om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank te schorsen, afgewezen.

3.De hoofdzaak (zaaknummer 2000.291.457/01)

3.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 maart 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek van de vader (het hof begrijpt: zijn verzoek tot omgang met [minderjarige 1)] wordt afgewezen en de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] wordt belast.
3.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2021, heeft de vader verzocht de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het gevraagde af te wijzen.
3.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord.
Namens de raad is mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] verschenen.
3.4.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling (buiten aanwezigheid van haar ouders en de raad) in gesprek gegaan met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
3.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 december 2020;
-het V-formulier van 26 augustus 2021 van de advocaat van de moeder (mededeling advocaatwissel).
4. De beoordeling
4.1.
Partijen zijn van 20 mei 2009 tot 27 juli 2011 met elkaar getrouwd geweest.
Tijdens het huwelijk is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna:
[minderjarige 1)], op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . Bij de echtscheidingsbeschikking van 15 juli 2011 is geen zorgregeling vastgesteld. Het hof begrijpt uit de inhoud van de stukken dat partijen weliswaar in onderling overleg een zorgregeling met elkaar waren overeengekomen, maar dat hieraan nooit structureel uitvoering is gegeven, hoogstens vijf à zes keer. Het laatste contact tussen de vader en [minderjarige 1] heeft, grof gezegd, tien jaar geleden plaatsgevonden.
Relevant is verder dat de moeder een langdurige relatie heeft gehad met [betrokkene] . Uit deze relatie is in 2013 [minderjarige 2] geboren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gaan één weekend per veertien dagen naar [betrokkene] .
De procedure bij de rechtbank
4.2.1.
Beide ouders hebben verzoeken gedaan aan de rechtbank:
  • de vader heeft verzocht om een zorgregeling van te stellen tussen hem en [minderjarige 1] van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 19.00 uur en de helft van de vakanties, zon- en feestdagen, zo nodig onder begeleiding en met een opbouw;
  • de moeder heeft verzocht om haar voortaan alleen met het gezag over [minderjarige 1] te belasten.
4.2.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleid contact met [minderjarige 1] , in het omgangshuis te [plaats] van Stichting [stichting] onder aanhouding van de definitieve beslissing tot 22 september 2021.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om voortaan alleen het gezag over [minderjarige 1] te dragen, afgewezen.
De procedure bij het hof
4.3.1.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Haar standpunt, zoals verwoord in haar beroepschrift en aangevuld op de mondelinge behandeling, luidt, kort samengevat, als volgt:
- Gezag:de moeder oefent al jaren min of meer alleen het gezag over [minderjarige 1] uit. Tot nu toe ging dat zonder noemenswaardige problemen, maar zij voorziet problemen in de toekomst. De moeder verwacht dat [minderjarige 1] psychische hulp nodig heeft en de inschrijving voor de middelbare school komt in zicht. Door de houding van de vader kon lange tijd geen legitimatiebewijs voor [minderjarige 1] worden aangeschaft. Onder druk van de procedure heeft de vader toegezegd mee te werken. De moeder vermoedt dat dit enkel is gebeurd voor de bühne. Aanvankelijk wilde de vader alleen meewerken als de moeder hem € 100,- zou geven. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden, omdat de verstandhouding tussen partijen na de echtscheiding verder is verslechterd. De communicatie tussen partijen is zodanig slecht dat zij niet in staat zijn om samen beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige 1] . Er is een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem en verloren raakt tussen haar ouders. Er is geen zicht op verbetering.
- Zorgregeling:sinds het uiteengaan van partijen heeft de vader nauwelijks initiatief genomen om de zorgregeling en/of het contact met [minderjarige 1] te hervatten. De begeleide omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is vervreemd van haar vader. Zij wil geen contact met hem en reageerde boos, verdrietig en paniekerig toen de moeder het verzoek van de vader met haar besprak. Het is niet in het belang van [minderjarige 1] dat zij kennismaakt met de vader en een eigen beeld van hem leert vormen. De rechtbank gaat voorbij aan de weerstand van [minderjarige 1] tegen het contact met de vader, zijn jarenlange afwezigheid, zijn eigen aandeel daarin en de zorgen die de moeder heeft of de vader wel in staat is de zorgregeling op een veilige manier uit te voeren. Het is niet belangrijk dat zij hem leert kennen, want [minderjarige 1] heeft al een vader en dat is [betrokkene] . Het wordt te ingewikkeld als de vader erbij komt. [minderjarige 1] heeft met haar broertje een contactregeling met [betrokkene] van één weekend in de veertien dagen en ze bezoekt [betrokkene] altijd van donderdag op vrijdag zonder haar broertje. Al de vader erbij komt, geeft dat teveel onrust en spanning. Als het dan toch moet, dan wil de moeder eerst een raadsonderzoek.
4.3.2.
De vader voert in zijn verweerschrift en op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
- Gezag:het gezamenlijk gezag leverde de afgelopen jaren geen probleem op. De vader zal in alle gevallen, als het hem wordt gevraagd, meewerken aan alle noodzakelijke behandelingen van [minderjarige 1] . Ondanks dat de ouders geen contact met elkaar hebben, biedt de vader nooit weerstand. Hij heeft toestemming gegeven voor een psychologisch onderzoek dat bij [minderjarige 1] diende te worden afgenomen. Er is geen aanwijzing dat hij het ouderlijk gezag misbruikt. Bij eenhoofdig gezag van de moeder, zal zij hem minder hoeven te betrekken bij aangelegenheden die [minderjarige 1] betreffen. Dan is de rol van de vader volledig uitgespeeld.
- Zorgregeling:de vader heeft veel fouten gemaakt en hij is te lang buiten beeld geweest. De vader neemt hiervoor zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft een hoop ellende gehad (huis kwijt, auto weg en flinke schulden). Nu beschikt de vader over de middelen om te vechten voor [minderjarige 1] . Hij huurt een kamer en zit in de Ziektewet. De vader kon jarenlang geen contact met [minderjarige 1] opnemen, want hij wist niet waar [minderjarige 1] woonde. Pas bij de discussie over het geven van zijn toestemming voor de behandeling van [minderjarige 1] , raakte de vader met het adres van zijn dochter bekend. De moeder doet er alles aan om het contact tussen de vader en [minderjarige 1] te voorkomen. De vader heeft in januari 2020 aan de moeder gevraagd om mee te werken aan contactherstel. De moeder reageerde hierop dat dat niet in het belang van [minderjarige 1] is en dat er voor omgang geen basis is. De vader wil graag een band opbouwen met [minderjarige 1] . Hij zou nooit de plaats van [betrokkene] willen innemen of [betrokkene] willen afpakken van [minderjarige 1] . De vader wil erbij komen en naast [betrokkene] een plek innemen in [minderjarige 1] leven. De raad heeft bij de rechtbank dringend geadviseerd om de begeleide omgang zo snel mogelijk op te pakken. Er zijn geen verklaringen van deskundigen die bevestigen dat contactherstel schadelijk is voor [minderjarige 1] . Bovendien is er nog slechts sprake van begeleide omgang.
Een raadsonderzoek is niet nodig.
4.3.3.
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd om de beslissingen van de rechtbank in stand te laten.
- Gezag[minderjarige 1] zit niet klem tussen haar ouders. De vader werkt mee en geeft zijn toestemming als het nodig is.
- Zorgregelingwat [minderjarige 1] zegt en voelt, is passend bij haar leeftijd. Zij heeft een belangrijke stem hierin en zij moet gehoord worden. Bij Stichting [stichting] zijn ze gewend om te werken met weerstand. [minderjarige 1] zou eerst een gesprekje krijgen waarin ze uitleg krijgt over wat de bedoeling is (in beginsel acht contacten met de vader) en waarom het van belang is dat zij ook haar andere ouder leert kennen met al zijn eigenschappen en gebreken. [minderjarige 1] is afhankelijk van haar omgeving als het gaat om haar mening over haar vader en zij moet zelf de kans krijgen om haar vader te ontdekken en het gesprek aan te gaan met hem. De moeder moet dit stimuleren, maar zij begrijpt niet waarom dit belangrijk is voor [minderjarige 1] .
De raad maakt zich zorgen om wat zij in de zittingszaal van de ouders hoort. Het omgangshuis is een vrijwillige vorm van hulpverlening. Als het niet werkt, moet er misschien gedacht worden aan andere vormen van begeleiding.
Een raadsonderzoek is niet nodig, want de raad vindt het in het belang van [minderjarige 1] dat zij haar vader leert kennen en gaat ontdekken wie hij is.
Het hof overweegt als volgt.
Ouderlijk gezag
4.4.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] zijn blijven uitoefenen.
4.4.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.3.
Het enkele feit dat de vader na een hele lange periode weer in beeld is, levert naar het oordeel van het hof een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de moeder haar verzoek om wijziging ouderlijk gezag aan de rechter mag voorleggen.
4.4.4.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader een moeilijke periode heeft doorgemaakt waarin hij niet beschikbaar is geweest voor [minderjarige 1] en hij ongeveer tien jaar lang geen invulling heeft gegeven aan zijn vaderrol. Toch heeft dat al die jaren niet tot problemen geleid. De moeder heeft pas (als tegenverzoek) in november 2020 de rechtbank verzocht om haar het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] toe te kennen. Hoewel de vader toen al jarenlang buiten beeld was, heeft de moeder eerder geen aanleiding gezien om dit verzoek aan de rechtbank te doen. Het hof leidt hieruit af dat het gezamenlijk gezag niet voor problemen zorgde en dat alle noodzakelijke beslissingen voor [minderjarige 1] gewoon konden worden genomen. Dit komt ook overeen met wat de vader stelt: dat hij altijd heeft meegewerkt en nooit zijn gezag heeft misbruikt, ook niet in de tijd dat hij afwezig was. Dit wordt ook in zoverre door de moeder erkend. Haar vrees zit wat er in de toekomst gaat gebeuren. Gebleken is echter dat, als het nodig was, de vader zijn toestemming gaf, al ging het soms stroef.
4.4.5.
Al met al ziet het hof in het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat [minderjarige 1] klem of verloren is geraakt tussen haar ouders en ook niet dat het anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is om de moeder voortaan – zonder de vader – het gezag over haar te laten uitoefenen. Dit betekent dat de grieven van de moeder falen en het hof de bestreden beschikking op dit onderdeel zal bekrachtigen.
Zorgregeling
4.4.6.
Zoals gezegd blijven de ouders het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] houden. Het verzoek van de vader dient daarom te worden getoetst aan het bepaalde in artikel 1:253a BW (en niet op basis van artikel 1:377 BW – toetsingskader ouder zonder gezag – waarop de vader zijn verzoek baseert en waarop de rechtbank hem ook al had gecorrigeerd).
Als de ouders het niet eens zijn over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt
4.4.7.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen nog steeds op de wachtlijst staan voor de omgangsbegeleiding bij Stichting [stichting] . De intake heeft nog niet plaatsgevonden.
4.4.8.
Het hof constateert dat de moeder en [minderjarige 1] zich in de steek gelaten voelen door de vader. Waar de moeder (en [betrokkene] ) in 2011 nog hun best deden om [minderjarige 1] contact te laten hebben met haar vader, is er vanuit de vader geen initiatief meer gekomen, waarna de contacten helemaal stopten. De vader is te lang buiten beeld geweest en hij wil zijn verantwoordelijkheid daarvoor nemen. Na al die jaren hoeft het voor [minderjarige 1] en de moeder ook niet meer, zeker voor [minderjarige 1] (nog maar twaalf jaar oud) die in [betrokkene] een volwaardig vaderfiguur heeft gevonden. [minderjarige 1] weet niet beter dan dat haar moeder er altijd voor haar is geweest (en nog steeds is) en haar vader niet. [minderjarige 1] is dan ook heel duidelijk in haar mening: ze wil geen contact met haar vader en ze wil niets van hem weten. [minderjarige 1] heeft genoeg aan haar moeder en [betrokkene] en zij verzet zich tegen iedere mogelijkheid dat de vader weer in haar leven komt. Hoewel het hof begrip heeft voor de gevoelens van de moeder en van [minderjarige 1] , baart dit het hof zorgen, met name omdat [minderjarige 1] zelf geen actieve herinnering aan haar vader kan hebben, aangezien zij nog heel klein was toen hij uit haar leven verdween. De moeder is de enige die wél herinneringen heeft aan de vader. Het hof maakt zich, evenals de raad, daarom ook zorgen over de vraag of en in hoeverre [minderjarige 1] beïnvloed is door de negatieve emoties van de moeder als het gaat over de rol en het beeld van de vader. De moeder heeft weliswaar verklaard dat zij [minderjarige 1] vrijlaat in haar keuze om wel of niet haar vader te willen zien en dit heeft [minderjarige 1] ook bevestigd. De moeder is er echter in woord en daad heel stellig in over wat zij werkelijk vindt van de vader, namelijk dat het niet belangrijk is dat [minderjarige 1] haar vader leert kennen en dat het bovendien niet goed is voor [minderjarige 1] . Dit maakt dat het voor [minderjarige 1] erg moeilijk, zo niet onmogelijk, om ook maar enige ruimte te voelen om haar vader weer in haar leven toe te laten. Opvallend was ook dat [minderjarige 1] in het kindgesprek vertelde dat ze kort geleden samen met de moeder alle foto’s van de vader uit fotoalbums heeft verwijderd. De moeder geeft hiermee letterlijk het signaal aan [minderjarige 1] dat haar vader niet meer bestaat en dat dat ook niet hoeft.
De moeder lijkt geen besef te hebben van de gevolgen van het ontbreken van elk contact met de vader voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Ook op de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder suggesties die werden gedaan ten aanzien van moeilijkheden die [minderjarige 1] mogelijk toch ervaart of kan gaan ervaren in de toekomst, direct weerlegt. De moeder toont hiermee onvoldoende inzicht in wat [minderjarige 1] nodig heeft op langere termijn.
4.4.9.
Het hof overweegt dat [minderjarige 1] als kind al meerdere verlieservaringen heeft meegemaakt: eerst toen de vader uit haar leven verdween en recent de relatiebreuk tussen haar moeder en [betrokkene] . Bovendien heeft [minderjarige 1] in het kindgesprek verteld dat zij in de loop der jaren ook meerdere vriendinnen is kwijtgeraakt en dat zij niet eens weet waarom. Juist voor een kind als [minderjarige 1] is het daarom zo belangrijk dat zij haar vader opnieuw leert kennen en zich zelfstandig, los van de moeder, een beeld van hem kan vormen. Voor het krijgen én het behouden van een gezonde identiteitsontwikkeling is het volgens de huidige algemeen geldende wetenschappelijke inzichten helpend als kinderen de ruimte krijgen om hun beide ouders, door wie zij immers voor een belangrijk deel zijn wie zij zijn, te leren kennen.
4.4.10.
Gelet op het voorgaande is het hof het met de rechtbank en de raad eens dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat zij begeleide contacten met de vader gaat krijgen. Het hof deelt niet de zorgen van de moeder. De problemen waar de vader vroeger mee kampte, zijn er niet meer. Hij heeft nu een eigen woonplek en een uitkering. De vader heeft in april 2020 zijn verzoek bij de rechtbank ingediend om weer contact met [minderjarige 1] te krijgen. Inmiddels is anderhalf jaar verstreken. Zijn wens om terug te keren in [minderjarige 1] leven, is bestendig en de vader heeft zijn leven op orde. Gelet op deze ontwikkelingen, ziet het hof voldoende aanwijzingen dat de vader in staat zal zijn om binnen de begeleide omgang aan [minderjarige 1] (en de moeder) te laten zien dat hij nu wel – anders dan voorheen – een betrouwbare ouder voor [minderjarige 1] kan zijn. Hier kan [minderjarige 1] alleen maar van profiteren.
4.4.11.
Het hof ziet geen aanleiding of noodzaak om een raadsonderzoek te gelasten, zoals door de moeder verzocht.
Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit onderdeel bekrachtigen.
TOT SLOT
4.4.12.
Het is nu voor [minderjarige 1] belangrijk dat beide ouders gaan meewerken aan het omgangstraject bij Stichting [stichting] en daar het gesprek met elkaar aangaan over hoe de vader weer een rol kan krijgen in het leven van [minderjarige 1] .
De contacten tussen [minderjarige 1] en [betrokkene] hoeven hier niet onder te lijden, de vader heeft ook niet de intentie om [minderjarige 1] weg te houden van [betrokkene] of om zijn plek in te nemen. [betrokkene] is heel belangrijk voor [minderjarige 1] en heeft al die jaren de vaderrol vervuld voor [minderjarige 1] . Niet ter discussie staat dat [betrokkene] een rol in het leven van [minderjarige 1] moet behouden.
4.4.13.
Beslist wordt als volgt.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, A.J.F. Manders, M.I. Peereboom-Van Drunick en is in het openbaar uitgesproken door mr. E.A.M. Scheij op 21 oktober 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.