ECLI:NL:GHSHE:2021:3197

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.936_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gesloten plaatsing van een minderjarige met psychische problemen en drugsgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een 17-jarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De minderjarige was eerder door de kinderrechter gesloten geplaatst vanwege zijn problematische gedrag, waaronder drugsgebruik en psychische kwetsbaarheid. De moeder van [minderjarige] was niet verschenen op de zitting, terwijl de Gecertificeerde Instelling (GI) en de minderjarige zelf wel aanwezig waren. De minderjarige verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank te vernietigen en de gesloten plaatsing op te heffen, maar het hof oordeelde dat de gesloten plaatsing noodzakelijk bleef. Het hof overwoog dat [minderjarige] een gevaar voor zichzelf vormde door zijn drugsgebruik en psychosegevoeligheid, en dat hij onverwerkte trauma's had. Ondanks enige positieve ontwikkelingen in zijn gedrag, was het hof van mening dat de gesloten setting nog steeds noodzakelijk was om hem te beschermen tegen zichzelf. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de gesloten plaatsing werd verlengd tot 6 januari 2022. De GI werd opgedragen om een vervolgplek voor [minderjarige] te vinden, waarbij zijn wensen en behoeften in overweging zouden worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 21 oktober 2021
Zaaknummer : 200.298.936/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/388269 / JE RK 21-1588
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg [instantie 1] te [plaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. P.W. Bakkum,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de moeder] , hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
[minderjarige] (17 jaar) is het er niet mee eens dat hij gesloten is geplaatst door de kinderrechter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 6 augustus 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 augustus 2021, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende het verzoek tot machtiging gesloten plaatsing af te wijzen, dan wel te bepalen dat deze geheel voorwaardelijk wordt opgelegd voor de duur als het hof juist acht.
2.2.
De GI heeft op 17 september 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 10 september 2021 waarin de raad aankondigt niet op de mondelinge behandeling te verschijnen;
  • het V-formulier van 20 september 2021 van de advocaat van [minderjarige] met één bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] .
De moeder is van rechtswege belast met gezag over [minderjarige] .
De vader van [minderjarige] is de heer [de vader] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 juni 2019 onder toezicht van de GI.
3.3.
Tot 28 juli 2020 woonde [minderjarige] bij zijn moeder. Daarna heeft hij tot begin november 2020 bij zijn oma gelogeerd. Vanaf 4 november 2020 heeft [minderjarige] verbleven bij [verblijf] ; een accommodatie van een zorgaanbieder op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing.
Bij de rechtbank
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, een machtiging gesloten jeugdhulp verleend betreffende [minderjarige] voor de duur van vijf maanden, met ingang van 6 augustus 2021 tot 6 januari 2022.
Bij het hof
3.5.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Het verzoekschrift eerste aanleg is opgesteld op basis van een verkeerde veronderstelling van zaken. [minderjarige] gebruikt geen drugs meer en handelt ook niet in drugs. Hij heeft geen last van absences en/of psychoses. De diagnose schizofrenie is nooit bij hem gesteld. De neuroloog in het ziekenhuis diagnosticeerde [minderjarige] met epilepsie, maar [minderjarige] heeft een second opinion laten uitvoeren en daaruit bleek juist dat hij geen epilepsie had.
[minderjarige] ontkent niet dat er sprake is van enige problematiek, maar er zijn de afgelopen maanden veel positieve ontwikkelingen geweest. [minderjarige] werkt aan zichzelf. Op [instantie 1] is het te druk voor hem, hij hoort daar niet thuis. De andere kinderen op de groep hebben een agressieprobleem, maar [minderjarige] niet. [minderjarige] laat goed gedrag zien op [instantie 1] en hij heeft inmiddels wat vrijheden verdiend, waardoor hij vaker naar buiten mag.
[minderjarige] heeft een toekomstvisie voor zichzelf, want hij wil oude auto’s restaureren/repareren.
Binnenkort start hij met een MBO entree-opleiding in [plaats 2] .
[minderjarige] wil het liefste bij zijn vader gaan wonen en dat de gesloten plaatsing wordt omgezet in een voorwaardelijke plaatsing. Als het dan fout gaat, gaat hij terug naar [instantie 1] .
[minderjarige] realiseert zich dat de GI zich inspant voor hem en hij heeft vertrouwen in zijn gezinsvoogd, mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
3.6.
In de stukken en op de mondelinge behandeling voert de GI, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank is niet verkeerd geïnformeerd: de gesloten plaatsing was noodzakelijk. [minderjarige] heeft zelf aangegeven dat hij vaak harddrugs (in grote hoeveelheden) gebruikt, waaronder crack, speed en eenmaal ghb. Op 15 juli 2021 is de groepsleiding druk in de weer geweest met, wat [minderjarige] zelf aangeeft, te grote hoeveelheden speed wat leidde tot lichamelijke klachten.
[minderjarige] geeft verder aan dat hij soms wel dertig keer per dag ‘wegvalt’. Dit ziet de groepsleiding ook terug. Er is eerder epilepsie vastgesteld bij [minderjarige] , maar recentelijk is een second opinion uitgevoerd door de polikliniek in [plaats 3] . Hieruit bleek dat [minderjarige] geen epilepsie heeft en dat zijn klachten stress gerelateerd kunnen zijn. Deze kwestie heeft de aandacht aan de GI.
Er is niet gesteld dat [minderjarige] psychotisch is of een psychose heeft gehad. Psychosegevoeligheid is wel een grote zorg. Dit vanuit het gegeven dat beide ouders hiermee bekend zijn, [minderjarige] onverwerkte/onbehandelde trauma’s heeft en [minderjarige] middelen gebruikt. De GI heeft intern lang gesproken over de situatie van [minderjarige] voordat het verzoek gesloten plaatsing werd ingediend. [minderjarige] is niet agressief en hij vertoont geen lastig gedrag op de groep. Hij doet het zelfs ‘supergoed’ in de beschermde omgeving, maar hij vormt een gevaar voor zichzelf als hij niet in een beschermde omgeving woont. In [maand] 2022 wordt [minderjarige] meerderjarig en moet hij voor zichzelf kunnen zorgen. De GI lobbyt al geruime tijd bij meerdere organisaties. Het doorstroomtraject bij [instantie 2] staat nu tijdelijk ‘on hold’ omdat er eerst duidelijkheid moet komen of [minderjarige] wel of geen epilepsie heeft. De GI heeft nu nog geen goed profiel van [minderjarige] . Momenteel staan er vier mogelijke toekomstplekken open die nog worden onderzocht. Dit stemt de GI af met [minderjarige] en [instantie 1] . De GI belooft [minderjarige] dat de doorplaatsing zo snel mogelijk wordt geregeld als er een goede plek is gevonden voor [minderjarige] ; de GI gaat dan niet wachten tot januari 2022. De GI gaat zich hardmaken voor [minderjarige] en luistert goed naar zijn wensen. Ook [minderjarige] wens, wonen bij de vader, wordt serieus meegewogen. De GI gunt [minderjarige] een mooie toekomst; dat verdient hij.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.7.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
3.7.3.
Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 3 bovendien slechts worden verleend indien (a) de jeugdige onder toezicht is gesteld, (b) de voogdij over de jeugdige bij een gecertificeerde instelling berust of (c) degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
3.7.4.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
Tot slot behoeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die de minderjarige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
3.7.5.
Het hof is van oordeel dat aan alle formele vereisten van de Jeugdwet is voldaan.
3.7.6.
Het hof is voorts van oordeel dat er bij [minderjarige] sprake was – en thans nog is – van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De gesloten plaatsing was dringend noodzakelijk om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de jeugdhulp zou onttrekken of daaraan door anderen zou worden onttrokken. Het hof is tevens van oordeel dat de gesloten plaatsing ook op dit moment nog steeds noodzakelijk is, ook al zijn er inmiddels enige positieve ontwikkelingen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.7.7.
De thans 17-jarige [minderjarige] kent een belast verleden waarin hij weinig tot geen stabiliteit en veiligheid heeft gekend; zijn moeder was harddrugsgebruiker en kampte met schizofrenie, zijn vader was ook drugsgebruiker en had wanen. Daarnaast is [minderjarige] van zijn 5e tot zijn 11e levensjaar fysiek en emotioneel mishandeld door zijn toenmalige stiefvader. Opgroeien onder deze omstandigheden heeft, begrijpelijk, zijn sporen nagelaten bij [minderjarige] . [minderjarige] is beschadigd geraakt en hij heeft verschillende onverwerkte trauma’s. Door de jaren heen is [minderjarige] (steeds meer) verdovende middelen gaan gebruiken. Op zijn 11e leeftijd is hij begonnen met het gebruik van alcohol en sinds zijn 13e gebruikt hij verschillende soorten drugs (speed, marihuana, methadon en meth). Volgens [minderjarige] gebruikte hij één gram speed per dag. De GI heeft grote zorgen over [minderjarige] .
Het hof is het met de GI eens dat [minderjarige] een gevaar voor zichzelf vormt, vanwege zijn drugsgebruik, psychosegevoeligheid (erfelijke belasting) en onverwerkte trauma’s. Onder deze omstandigheden is er geen andere mogelijkheid dan dat [minderjarige] tegen zichzelf moet worden beschermd. Dat kan alleen maar binnen een gesloten setting. [minderjarige] heeft dit nu nodig om niet terug te vallen in zijn oude gedrag. De GI ziet vooruitgang. Binnen strakke regels met vastgelegde dagelijkse routine laat [minderjarige] zien dat hij zich goed kan gedragen. Hij houdt zich aan de afspraken, gebruikt geen drugs meer en hij krijgt binnen [instantie 1] steeds meer vrijheden. Het hof acht van belang dat deze positieve lijn wordt vastgehouden. Het is op dit moment nog te vroeg om de gesloten plaatsing te beëindigen. De GI is druk doende om voor [minderjarige] een vervolgplek te vinden die aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft. Ook spant de GI zich in om duidelijkheid te krijgen of [minderjarige] wel of geen epilepsie heeft. Als de GI een geschikte plek heeft gevonden, wordt meteen een overplaatsing geregeld en hoeft [minderjarige] niet in [instantie 1] te blijven tot de volledige termijn afloopt waarvoor de machtiging gesloten plaatsing is verleend. Dit zal in overleg met [minderjarige] en [instantie 1] gebeuren. Voor nu is de structuur en de veiligheid die [minderjarige] worden geboden binnen de gesloten setting nog noodzakelijk om [minderjarige] te beschermen.
3.7.8.
Zoals op de mondelinge behandeling met [minderjarige] besproken, is het voor het hof niet mogelijk om de machtiging gesloten plaatsing om te zetten in een voorwaardelijke machtiging. Daarvoor is vereist dat er eerst een hulpverleningsplan wordt opgesteld waarin in samenspraak met de GI en [instantie 1] bepaalde voorwaarden zijn opgenomen (zie artikel 6.1.4. lid Jw). De wens van [minderjarige] , dat hij bij zijn vader wordt geplaatst, kan het hof ook niet inwilligen. Het hof moet zich houden aan de regels van de wet. De enige vraag die het hof moet (en kan) beantwoorden, is beperkt tot de kwestie of er bij [minderjarige] sprake is van een ernstig opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Zoals hiervoor overwogen, is daaraan voldaan.
3.7.9.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.