ECLI:NL:GHSHE:2021:3196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.289.656_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging zorgregeling en regie bij Gecertificeerde Instelling in ouderschapskwestie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn zevenjarige dochter. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, verzocht om een wijziging van de zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en dochter contact met elkaar mochten hebben, maar de vader was ontevreden met de voorwaarden en vroeg om een meer uitgebreide regeling.

Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe ontwikkelingen zijn sinds het hoger beroep, waaronder een ondertoezichtstelling van de dochter en de betrokkenheid van een gezinsvoogd. Het hof heeft besloten dat de regie over de zorgregeling bij de Gecertificeerde Instelling (GI) komt te liggen, omdat de ouders niet in staat zijn om samen tot een regeling te komen. De GI zal de uitvoering van de zorgregeling coördineren, waarbij de belangen van het kind voorop staan. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de GI de vorm, frequentie en duur van de omgang zal bepalen, met de eerder vastgestelde voorlopige regeling als ondergrens.

De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders en de rol van de GI in het waarborgen van het welzijn van het kind. Het hof heeft ook geen dwangsom opgelegd, omdat beide ouders hebben aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de aanpak van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 oktober 2021
Zaaknummer: 200.289.656/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/356296 / FA RK 19-1345
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.J. Kanning,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Partijen hebben samen een dochter: de zevenjarige [minderjarige] . Dit hoger beroep gaat over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] .
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 13 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het incident (zaaknummer bij het hof 200.289.656/02)

Bij beschikking van 29 april 2021 heeft het hof op grond van het verzoek van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen, uitvoerbaar voorraad, beslist dat de vader en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar voor de duur van dit hoger beroep:
  • eenmaal per vier weken één uur met behulp van [instantie] , dan wel een andere hulpverlenende instantie;
  • eenmaal per twee weken op zaterdag om 10.00 uur via videobellen.

3.De hoofdzaak in hoger beroep (zaaknummer bij het hof 200.289.656/01)

3.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 februari 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat:
I. [minderjarige] om de vier weken een weekend bij hem verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen;
II. [minderjarige] naar de andere ouder wordt gebracht;
III. [minderjarige] iedere week op woensdag om 18.00 uur een videobelmoment heeft met de vader, waarbij de vader belt naar het nader door de moeder op te geven nummer en waarbij de moeder zich nadat zij de telefoon aan [minderjarige] heeft gegeven niet met het gesprek bemoeit;
IV. dan wel dat het hof een regeling vaststelt die het hof juist acht;
V. waarbij aan de moeder een dwangsom wordt opgelegd van € 100,- per dag of dagdeel dat zij nalaat aan hetgeen onder I tot IV te voldoen met een maximum van € 10.000,-, althans een door het hof nader te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat de moeder niet voldoet aan hetgeen is verzocht.
3.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 9 april 2021, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn hoger beroep af te wijzen.
3.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is met bericht van verhindering niet verschenen. De GI is ook niet verschenen. Dit komt omdat het hof er niet van op de hoogte was dat de GI ook betrokken is in deze zaak. Het hof werd pas één dag voor de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader op de hoogte gebracht dat [minderjarige] onder toezicht was gesteld. Het hof heeft toen meteen contact gezocht met de GI, maar het was voor de GI te kort dag om te kunnen verschijnen op de mondelinge behandeling.
3.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van 23 maart 2021 met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het V-formulier van 6 april 2021 met één bijlage van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier van 6 april 2021 met bijlagen van de advocaat van de vader;
  • het V-formulier van 28 september 2021 met één bijlage van de advocaat van de vader.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van 29 augustus 2014 tot 23 november 2017. Tijdens hun huwelijk is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
[minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
Op 26 juli 2021 heeft de rechtbank een ondertoezichtstelling uitgesproken ten behoeve van [minderjarige] voor de duur van drie maanden onder aanhouding van het verzoek van de raad voor de overige negen maanden.
4.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 25 september 2017 (ingeschreven in de registers op 23 november 2017) heeft de rechtbank een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld op basis van het door de ouders overeengekomen ouderschapsplan.
Procedure bij de rechtbank
4.3.1.
De moeder heeft de rechtbank op 14 maart 2019 (primair) verzocht om de vader het recht op omgang met [minderjarige] te ontzeggen.
4.3.2.
De vader heeft vervolgens op 30 september 2019 een verweerschrift ingediend en een zelfstandig verzoek gedaan tot wijziging van de zorgregeling in die zin dat [minderjarige] , kort gezegd, – na zes maanden waarbinnen een traject voor begeleid contactherstel wordt doorlopen – één keer per vier weken van vrijdagmiddag tot zondagavond bij hem verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] naar de vader brengt en de vader [minderjarige] naar de moeder terugbrengt.
4.3.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 14 oktober 2019 partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod en de raad verzocht, mocht de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geven, de rechter te adviseren. De rechtbank heeft alle beslissingen aangehouden.
4.3.4.
Op 26 oktober 2020 heeft de rechtbank de mondelinge behandeling voortgezet. De vader heeft toen zijn verzoek herhaald dat hij een regeling wenst waarbij [minderjarige] eenmaal in de vier weken bij hem thuis komt. In het andere omgangsweekend, ook eenmaal in de vier weken, verzoekt hij om [minderjarige] thuis bij de moeder te bezoeken. Het hof begrijpt zijn verzoeken aan de rechtbank zo dat hij [minderjarige] eenmaal in de twee weken wil zien: de ene keer bij hem thuis, de andere keer bij de moeder/ [minderjarige] thuis.
4.3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank voormelde beschikking van 25 september 2017 gewijzigd wat betreft de daarbij vastgestelde contactregeling en bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar waarbij:
  • de vader [minderjarige] eens per veertien dagen in het weekend op zaterdag of zondag bezoekt bij [minderjarige] thuis of dat hij die dag een activiteit met [minderjarige] onderneemt in de omgeving van de woonplaats van [minderjarige] ;
  • de vader (video)belt met [minderjarige] eens per veertien dagen in het weekend op zaterdag of zondag;
  • partijen in onderling overleg afstemmen dat [minderjarige] een deel van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft.
De rechtbank heeft daarbij het verzoek van de vader afgewezen omdat de vader eerst op de mondelinge behandeling om uitbreiding van de zorgregeling heeft verzocht, hetgeen de rechtbank in strijd achtte met de goede procesorde.
Procedure bij het hof
4.4.1.
De vader kan zich met deze beslissing gedeeltelijk niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. In zijn beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert hij – kort samengevat – het volgende aan.
Er kan nu nog geen definitieve beslissing worden genomen over de zorgregeling. Op 7 oktober 2021 is er een netwerkberaad gepland met de GI, de speltherapeut van [minderjarige] , [instantie] en de ouders. Dan worden er met elkaar afspraken gemaakt over het opbouwen en voortzetten van de begeleide omgang. Dit verkeert nu nog in een prille fase en het is nog niet duidelijk welke regeling het beste zal gaan werken voor [minderjarige] en de ouders. De vader wil die ontwikkeling graag afwachten. De ouders kunnen hopelijk in samenspraak met de GI definitieve afspraken maken over de zorgregeling. De vader heeft er geen problemen mee als het hof deze zaak afsluit en bepaalt dat de regie over de zorgregeling bij de GI komt te liggen. Het is positief hoe het nu gaat, want in het verleden ging het anders. De vader heeft een goed gevoel bij de gezinsbegeleider [gezinsbegeleider] ; zij wil echt haar schouders eronder zetten.
De vader heeft overwogen om het hoger beroep in te trekken, maar dan blijft de beschikking van de rechtbank in stand en dat is niet wenselijk. De gezinsvoogd heeft gezegd dat het nog maar de vraag is of de zorgregeling ooit nog in die vorm kan worden uitgevoerd. Bovendien kampt de vader met schuldenproblematiek en heeft hij maar een weekbudget van € 60,-. Het is daarom voor de vader niet mogelijk om iedere veertien dagen naar [woonplaats moeder] te komen. De vader heeft wel ruimte binnen zijn weekbudget om ervoor te zorgen dat [minderjarige] eenmaal in de vier weken een weekend bij hem kan verblijven. Tot slot stelt de vader dat de rechtbank zijn verzoek heeft beschouwd als een ‘nieuw verzoek’; de vader heeft in een eerder stadium al verzocht om een regeling waarbij [minderjarige] eenmaal in de vier weken bij hem zou verblijven. Van een nieuw verzoek is dan ook geen sprake.
4.4.2.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] moet geholpen worden en er zit nu schot in. Het hoger beroep is ingehaald door de actuele ontwikkelingen. Binnen de ondertoezichtstelling wordt gewerkt aan de omgang en daar gaat een regeling uitkomen. Partijen hebben daar het hof niet voor nodig. Sterker nog, het werpt meer blokkades op als er nog een procedure bij het hof loopt. Het is beter als partijen in het kader van de ondertoezichtstelling toewerken aan een regeling. De moeder is het niet eens met het advies van de raad om de zaak aan te houden. Dat heeft geen toegevoegde waarde en levert geen ‘stok achter de deur’ op. De ondertoezichtstelling biedt ook mogelijkheden als de ouders niet meewerken. Als de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, is de moeder daarmee akkoord. De gezinsvoogd heeft er het beste zicht op welke beslissing in het belang van [minderjarige] is. De moeder wenst een zorgregeling waarbij [minderjarige] zich goed voelt. De moeder wil het liefste een eindbeslissing met een positieve inslag.
4.4.3.
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd om alle beslissingen aan te houden. De ouders zijn erg ambivalent en dit dossier gaat steeds alle kanten op. Partijen hebben vaker afspraken met elkaar gemaakt en dan werd toch daarna het contact tussen de vader en [minderjarige] ineens rigoureus afgekapt. De raad vindt het niet helpend als het hof nu een uitspraak doet. Een ondertoezichtstelling is niet voor altijd en het is nog maar de vraag of er na negen maanden een ouderschapsplan ligt. Het is nog niet zo lang geleden dat de moeder geen ondertoezichtstelling wilde. Het is beter als het hof over negen maanden de mondelinge behandeling voortzet. Dan is het duidelijk voor partijen welke stappen er moeten worden gezet. Er moet wel enige druk op zitten voor de ouders, dat hebben deze ouders nodig.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.5.2.
Het hof constateert dat er nieuwe ontwikkelingen zijn sinds de vader op 4 februari 2021 hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank:
  • zoals eerder vermeld, heeft het hof bij beschikking van 29 april 2021 in het kader van de voorlopige voorzieningen een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] ;
  • sinds 26 juli 2021 is er sprake van een ondertoezichtstelling, maar vanwege de problemen binnen jeugdzorg is de gezinsvoogd pas kort geleden begonnen. De ondertoezichtstelling zou aflopen na drie maanden, maar op de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat beide ouders er vanuit gaan dat de ondertoezichtstelling ook voor de resterende negen maanden zal worden uitgesproken. De moeder heeft verklaard daarmee akkoord te zijn;
  • op de mondelinge behandeling bij het hof is verder gebleken dat er nog geen fysiek contact tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden, maar dat het beeldbellen inmiddels wel voorzichtig van de grond is gekomen. Beide ouders zijn het erover eens zijn dat de fysieke omgangscontacten tussen [minderjarige] en de vader geleidelijk en onder regie van de gezinsvoogd moeten worden opgebouwd.
4.5.3.
Gelet op deze actuele ontwikkelingen en gelet op het feit dat er nu een jeugdbeschermer bij [minderjarige] (en de ouders) is betrokken, ziet het hof reden om te beslissen dat de uitvoering van de zorgregeling onder regie van de GI zal dienen te verlopen. Dit is momenteel het meest in het belang van [minderjarige] , omdat [minderjarige] de vader lange tijd niet of nauwelijks heeft gezien en de verhoudingen tussen de ouders verstoord zijn. Het gaat al lange tijd erg moeizaam en het lukt de ouders samen niet om tot een regeling te komen.
Het hof acht het van belang dat de GI nauw betrokken blijft bij het welzijn van [minderjarige] en dat de GI het vormgeven en het opbouwen van de zorgregeling regisseert. De gezinsvoogd moet bepalen of, wanneer, waar en met welke frequentie de verdere uitbreiding van de (begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt, waarbij de hierboven vermelde door het hof bepaalde voorlopige omgangsregeling als ondergrens dient. De belangen van [minderjarige] dienen hierbij centraal te staan.
4.5.4.
Het hof volgt hierbij niet het advies van de raad om de zaak aan te houden. Daarvoor ziet hof onvoldoende aanleiding. Beide ouders werken nu mee aan de ondertoezichtstelling en zij zijn er samen mee akkoord dat de opbouw van de zorgregeling aan de GI kan worden overgelaten. Kennelijk vindt de moeder niet langer dat de vader het recht op contact met [minderjarige] moet worden ontzegd, maar realiseert zij zich nu dat [minderjarige] niet alleen haar moeder, maar ook haar vader in haar leven nodig heeft. De ouders kunnen nu laten zien dat zij de druk van een aanhoudende hofprocedure niet nodig hebben om, in het belang van [minderjarige] , samen te gaan werken zodat er een regeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand komt. Het hof is het met de moeder eens dat het niet wenselijk is als er dan nog juridische procedures tussen partijen lopen. Het hof zal daarom einduitspraak doen, zodat de ouders zich kunnen richten op [minderjarige] en niet langer op elkaar. De regie ligt vanaf nu bij de gezinsvoogd.
4.5.5.
Tot slot ziet het hof geen aanleiding om een dwangsom op te leggen, zoals door de vader in de stukken verzocht (en voor zover de vader dit wenst te handhaven). Beide ouders hebben hun bereidheid uitgesproken om mee werken te werken en het hof vertrouwt erop dat partijen zich conformeren naar de aanpak van de GI.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende:
stelt een nadere zorgregeling vast tussen de vader en [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ) waarbij de vorm, de frequentie en duur wordt overgelaten aan de GI die hierin de regie heeft, maar waarbij de in rechtsoverweging 2 bij ‘het incident’ vermelde eerder door het hof bepaalde voorlopige zorgregeling als ondergrens dient;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.