In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2015, en om het hoofdverblijf bij haar te bepalen. De vader verzocht om de huidige regeling in stand te houden, die sinds november 2018 van kracht is. De rechtbank had eerder bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat de zorg- en opvoedingstaken verdeeld worden volgens een co-ouderschapsregeling, waarbij het kind bij de vader verblijft wanneer hij niet op zee is voor zijn werk. De moeder stelde dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is, omdat deze lange periodes van afwezigheid met zich meebrengt. De vader betwistte dit en stelde dat de regeling goed functioneert en in het belang van het kind is. De gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming adviseerden om de huidige regeling te handhaven. Het hof oordeelde dat de co-ouderschapsregeling het beste aansluit bij de belangen van het kind en dat er geen aanleiding was om deze te wijzigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.