ECLI:NL:GHSHE:2021:3191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.960_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in de urenregistratie van de curator in faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de appellant, die in staat van faillissement was verklaard, tot inzage in de urenregistratie van de curator. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, verzocht de curator om inzage in de urenspecificaties over de verslagperiode van het faillissement. De curator, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. de Ree, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank Limburg had eerder geoordeeld dat de appellant geen rechtmatig belang had bij inzage in de gevraagde stukken, omdat de tijdregistraties volgens de Recofa-richtlijnen niet openbaar zijn en de rechter-commissaris de urendeclaraties had goedgekeurd.

In hoger beroep heeft de appellant twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft overwogen dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat hij rechtmatig belang heeft bij inzage in de urenregistratie. Het hof heeft vastgesteld dat de curator in een brief aan de appellant had toegelicht dat hij geen urenspecificaties zou toezenden en dat de appellant niet had geconcretiseerd welke werkzaamheden de curator niet had verricht. Het hof concludeert dat de twijfels van de appellant over de urenregistratie niet voldoende zijn om een rechtmatig belang aan te nemen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een voldoende onderbouwing van het rechtmatig belang bij inzage in stukken, vooral in het kader van faillissementen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 21 oktober 2021
Zaaknummer : 200.295.960/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/286982 / HA RK 21-2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen,
tegen
mr. [de curator] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerder,
hierna aan te duiden als de curator,
advocaat: mr. J.M.C. de Ree te Sittard.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 maart 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met een productie (“productie 4”: Insolad praktijkregels voor curatoren, herzien april 2019), ingekomen ter griffie op 12 juni 2021;
  • de bestreden beschikking, ingekomen ter griffie op 14 juni 2021;
  • het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2021;
- de op 8 september 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Loonen voornoemd;
- de curator, bijgestaan door mr. De Ree voornoemd.
- het op verzoek van het hof door mr. Loonen na de mondelinge behandeling nog toegezonden procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 8 september 2021.
2.2.
Het hof heeft de datum voor beschikking bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, met instemming van partijen mede lettend op de stukken uit de eerste aanleg die partijen reeds als bij het hof bekend veronderstelden.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 15 mei 2018 is [appellant] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. B.R.M. de Bruijn tot rechter-commissaris en met aanstelling van verweerder tot curator (insolventienummer [insolventienummer] ).
3.1.2.
Bij beschikking van 26 mei 2020 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten, onder gelijktijdige vaststelling van het salaris van de curator.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] verzocht om de curator ex artikel 843a Rv te verplichten om binnen 14 dagen na beschikking van de rechtbank aan [appellant] af te geven, dan wel aan hem inzage te verlenen in, de urenspecificaties over de verslagperiode 1 t/m 5 van de in het faillissement van [appellant] door de curator geschreven uren.
3.2.2.
Aan dit verzoek heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] stelt onder meer rechtmatig belang te hebben bij inzage of afschrift van de urenregistratie van de curator. De hoogte van de opgenomen uren aan werkzaamheden door de curator en daarnaast de opheffing van het faillissement dat heeft plaatsgevonden, zijn voor hem aanleiding geweest om te twijfelen aan de juistheid van de opgenomen uren. Verder heeft [appellant] gewezen op de plotse toename van het aantal uren in de periode dat de overwaarde van de verkoop van de woning van [appellant] de boedel is toegekomen. Bovendien vloeit volgens [appellant] het rechtmatig belang voort uit de Insolad praktijkregels voor curatoren.
Naast bepaalde bescheiden is volgens [appellant] verder ook sprake van een rechtsbetrekking. Mocht uit de verlangde bescheiden blijken dat de werkzaamheden niet de omvang in tijd vereisen die wel door de curator zijn opgenomen, en dit derhalve heeft bijgedragen tot de opheffing van het faillissement, dan levert dit voor [appellant] een grond op voor het instellen van een vordering tegen de curator op grond van onrechtmatige daad.
3.2.3.
De curator heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij inzage in de gevraagde stukken. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat op grond van artikel 2.2 onder d van de Recofa-richtlijnen voor faillissementen en surseance van betaling de tijdregistraties niet openbaar zijn en dat het aan de rechter-commissaris is erop toe te zien dat de curator een juiste urendeclaratie indient. [appellant] heeft niet betwist dat de rechter-commissaris de urendeclaraties heeft goedgekeurd. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat op deze grond het verzoek afgewezen dient te worden.
Verder heeft de rechtbank ten overvloede overwogen dat de curator de door hem bestede uren wel aan [appellant] heeft toegelicht en dat de enkele stelling van [appellant] dat hij twijfelt aan de juistheid van de urenregistratie tegen het licht van de toelichting door de curator volstrekt onvoldoende onderbouwd is.
De rechtbank heeft het verzoek om inzage als bedoeld in artikel 843a Rv afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen beschikking en tot het alsnog toewijzen van zijn verzoek tot inzage in de volledige urenspecificatie over verslagperiode 1 tot en met 5 van de in het faillissement van [appellant] door de curator geschreven uren. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre het verzoek van [appellant] toewijsbaar is.
3.5.1.
In de eerste grief stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat doordat in de Recofa-richtlijnen een instructie staat hoe bij de openbare verslagen de bestede tijd moet worden weergegeven en er in deze richtlijn staat dat de tijdregistraties niet openbaar zijn, dit een grond is om het verzoek tot inzage ex artikel 843a Rv af te wijzen.
3.5.2.
Het hof stelt voorop dat de Recofa-richtlijnen geen recht in de zin van artikel 79 RO vormen. Het enkele feit dat de urenregistratie van de curator op grond van de Recofa-richtlijnen niet openbaar is maakt naar het oordeel van het hof niet dat de failliet per definitie geen recht zou kunnen hebben op inzage in die urenregistratie op grond van artikel 843a Rv. Artikel 843a Rv sluit niet-openbare stukken in algemene zin niet uit.
3.6.1.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
3.6.2.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een "fishing expedition" te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.7.
[appellant] stelt rechtmatig belang te hebben. De hoogte van de opgenomen uren aan werkzaamheden door de curator en daarnaast de opheffing van het faillissement wegens gebrek aan baten dat heeft plaatsgevonden, is voor [appellant] aanleiding geweest om te twijfelen over de juistheid van de opgenomen uren. Als uit de verlangde bescheiden blijkt dat de werkzaamheden niet juist in de urenspecificatie zijn opgenomen en daarmee een te hoog bedrag in mindering is gekomen op de boedel ten gevolge waarvan het faillissement is opgeheven, zal dat een grond opleveren voor het instellen van een vordering op grond van onrechtmatige daad, aldus [appellant] .
Hierbij is door [appellant] ook gewezen op de plotse toename in uren en het feit dat in de periode waarin de meeste uren zijn gemaakt de overwaarde van de verkoop van zijn woning aan de boedel is toegekomen. Bovendien vloeit volgens [appellant] zijn rechtmatig belang voort uit de Insolad praktijkregels voor curatoren.
3.8.
De curator betwist gemotiveerd dat [appellant] een rechtmatig belang heeft. Volgens de curator heeft de rechter-commissaris door goedkeuring van de ingediende urendeclaratie impliciet bevestigd dat van enige onrechtmatige gedraging door de curator geen sprake is. [appellant] onderbouwt daarnaast op geen enkele wijze waarom het aantal bestede uren in zijn optiek als erg veel heeft te gelden.
3.9.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat hij rechtmatig belang heeft bij inzage in de urenregistratie onvoldoende heeft onderbouwd en overweegt hiertoe als volgt.
Het hof begrijpt dat [appellant] stelt rechtmatig belang te hebben onder meer omdat als zou blijken dat de curator minder uren heeft besteed dan opgenomen of minder uren had moeten besteden aan de afwikkeling van het faillissement, het salaris van de curator lager zou zijn geweest. Er zou dan meer geld over zijn gebleven voor de schuldeisers ten gevolge waarvan het faillissement van [appellant] niet opgeheven zou zijn wegens gebrek aan baten maar beëindigd zou zijn door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.
Tegenover de toelichting die door de curator is gegeven had het op de weg van [appellant] gelegen om nader te concretiseren welke werkzaamheden de curator niet zou hebben verricht of niet zou hebben moeten verrichten. De curator heeft immers in een brief van 22 april 2020 aan [appellant] uitgebreid de door [appellant] aangehaalde punten waar zijnerzijds twijfel over bestond besproken en bovendien heeft hij expliciet vermeld dat hij geen urenspecificaties zal toezenden. Nalezing van deze brief heeft [appellant] in een emailbericht van 24 april 2020 de curator bericht dat hij had besloten de opheffingsverklaring te ondertekenen. Ter zitting heeft [appellant] nog toegelicht dat hij in de veronderstelling was dat hij nog een urenregistratie zou krijgen nadat hij de opheffingsverklaring had getekend, maar hoe deze veronderstelling is ontstaan is door [appellant] niet toegelicht en hij volgt ook niet uit het bericht van [appellant] aan de curator.
Het hof neemt tevens in aanmerking dat de curator onbetwist heeft gesteld dat zelfs een afwijking in het salaris van 10% naar beneden geen invloed zou hebben gehad op de afwikkeling van het faillissement. Uit de opheffingsbeschikking volgt dat de omvang van de boedel lager was dan hetgeen waarop de curator volgens de rechtbank recht op zou hebben.
Daar komt bij dat naar het oordeel van het hof het verzoek van [appellant] in feite neerkomt op een verzoek om een herbeoordeling van het salaris van de curator en juist de beoordeling van het salaris is naar het oordeel van het hof voorbehouden aan de rechter-commissaris. Daarbij merkt het hof op dat tegen de vaststelling van het salaris van de curator door de rechter-commissaris een -door [appellant] niet benutte- rechtsgang heeft opengestaan.
Twijfel aan de urenregistratie van de curator en/of een vermoeden dat teveel uren zouden zijn geschreven zonder nadere concretisering van dat vermoeden is een onvoldoende rechtmatig belang en daarmee onvoldoende grond om een verzoek ex artikel 843a Rv toe te wijzen.
3.10.
Op grond van het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat een rechtmatig belang van [appellant] bij inzage in de urenspecificaties niet is komen vast te staan.
3.11.
Grief 2 ziet op een overweging ten overvloede en deze overweging draagt de beslissing van de rechtbank niet zelfstandig. Nu [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij inzage in de urenregistratie op grond van artikel 843a Rv kan deze grief verder onbesproken blijven.
3.12.
Op grond van al het vorenstaande is er naar het oordeel van het hof onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek van [appellant] . Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
[appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de curator op € 338,- aan griffierecht en op € 2.228,- aan salaris advocaat;
verklaart de beschikking voor wat de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.W. van Rijkom en C.M. Molhuysen en is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.