ECLI:NL:GHSHE:2021:319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.274.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot meerdere minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 28 november 2019 aangevochten, waarin zijn verzoek om de kinderalimentatie te wijzigen was afgewezen. De man had in 2016 een bijdrage van € 150,- per maand vastgesteld gekregen voor zijn twee kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. In de loop der jaren is de man echter onderhoudsplichtig geworden voor twee extra kinderen uit een nieuwe relatie, wat zijn financiële situatie heeft beïnvloed.

De man stelde dat de kinderalimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeed, omdat hij door gezondheidsproblemen en schulden niet in staat was om de vastgestelde bijdrage te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn financiële situatie te onderbouwen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken en het hof heeft geoordeeld dat de man zijn draagkracht niet voldoende heeft aangetoond.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de kinderalimentatie te herzien en vastgesteld dat de man vanaf 4 februari 2021 € 83,70 per kind per maand moet betalen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De eerdere beschikking van de rechtbank is vernietigd en de man is verplicht om de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.274.443/01
zaaknummer rechtbank : C/03/263605 / FA RK 19-1567
beschikking van de meervoudige kamer van 4 februari 2021
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.C. van Heerd te Venlo ,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 28 november 2019, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 21 februari 2020 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 28 november 2019.
2.2.
De vrouw heeft op 28 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van man van 6 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 9 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 9 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 10 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 10 november 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 november 2020 met bijlagen, ingekomen op 17 november 2020.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 20 november 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft bij brief van 31oktober 2020, ingekomen op 4 november 2020, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het hierna te melden verzoek van de man. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de mening van [minderjarige 1] kort samengevat weergegeven.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben tot 2015 een relatie met elkaar gehad.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De man heeft de kinderen erkend. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4.
De man heeft twee kinderen uit een nieuw relatie jegens wie hij eveneens onderhoudsplichtig is: [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2016 en [minderjarige 4] ( [minderjarige 4] ), geboren op [geboortedatum] 2020.
3.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 december 2016 heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 14 december 2016 bepaald op € 150,- per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2021 € 167,40 per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen en deze met ingang van 14 december 2016, althans met ingang van 28 februari 2019 op nihil te stellen, afgewezen.
4.2.
De grieven van de man richten zich, kort samengevat, tegen de overweging van de rechtbank dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de door de rechtbank in 2016 vastgestelde kinderalimentatie nimmer heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, alsmede tegen de overwegingen dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn financiële situatie om zijn draagkracht te kunnen vaststellen en dat hij op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom hij geen inkomen kan genereren, zodat niet beoordeeld kon worden wat de invloed is van de schulden op de draagkracht van de man en hoe zijn draagkracht over zijn (hof: ten tijde van de bestreden beschikking) drie kinderen dient te worden verdeeld.
4.2.2.
De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen wat betreft de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 december 2016 te wijzigen in die zin dat de man met ingang van 14 december 2016, althans met ingang van 28 februari 2019, althans met ingang van een datum die het hof juist acht, niet langer een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verschuldigd is en de onderhoudsbijdragen op nihil te stellen, althans op een zodanig lager bedrag te bepalen als het hof juist acht.
4.3.
De vrouw heeft verzocht het verzoek van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man beroept zich primair op het bepaalde in artikel 1:401 lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW.
Artikel 1:401 lid 4 BW
5.2.1.
De man heeft gesteld dat de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 december 2016 ter zake de door de man te betalen kinderalimentatie van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De man beschikte destijds niet over zijn inkomens- en andere financiële gegevens omdat de vrouw de boekhouding van zijn eenmanszaak “ [eenmanszaak] ” deed. De man verkeerde in bewijsnood en de rechtbank heeft destijds de draagkracht van de man niet berekend, maar deze slechts op niet onderbouwde aannames geschat. Ook de aanslag Inkomstenbelasting over 2016 is vastgesteld op basis van een schatting en deze is derhalve onjuist. De man had destijds geen inkomen, hij had gezondheidsproblemen en veel schulden.
De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd weersproken.
5.2.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de door de man overgelegde aanslag Inkomstenbelasting 2016 d.d. 14 november 2018 en de aanmaning Inkomstenbelasting 2016 d.d. 15 januari 2019 blijkt een belastbaar inkomen van de man in 2016 van € 25.661,-. Het is aan de man om zijn stelling dat dit belastbaar inkomen slechts geschat en derhalve onjuist is, met verificatoire gegevens te onderbouwen. De man heeft dit, ook in hoger beroep, nagelaten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man verklaard dat er geen jaarstukken 2015 en 2016 van de onderneming van de man zijn opgemaakt. Het hof constateert dat de man ook anderszins geen inzicht in zijn inkomenspositie in 2016 heeft gegeven. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de man, ook in hoger beroep, zijn stelling dat de beschikking van 14 december 2016 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, niet, althans niet met voldoende concrete en verificatoire gegevens heeft onderbouwd, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. De grief van de man ten aanzien van artikel 1:401 lid 4 BW faalt.
Artikel 1:401 lid 1 BW
5.3.
De man heeft gesteld dat de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 december 2016 dient te worden gewijzigd nu deze door een wijziging van de omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Er is een derde kind van de man geboren - [minderjarige 3] - en inmiddels ook een vierde kind - [minderjarige 4] -, zodat de man thans onderhoudsplichtig is jegens vier minderjarige kinderen en niet alleen jegens [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De vrouw heeft dit erkend, zodat het hof ervan uit dat er sprake is van een wijziging van de omstandigheden, die ertoe leidt dat de door de man te betalen kinderalimentatie opnieuw dient te worden berekend.
5.4.1.
De man heeft gesteld dat hij feitelijk geen inkomen heeft en dat hij niet in staat is een zodanig inkomen te verwerven dat hij, ook rekening houdend met zijn onderhoudsplicht jegens zijn andere twee kinderen, de vastgestelde kinderalimentatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan betalen. De man heeft al langere tijd medische beperkingen op grond waarvan hij zijn eerdere beroep niet meer kan uitoefenen. De man is in het verleden door familie onderhouden en hij leeft thans met zijn partner van het beperkte inkomen uit een Wajong-uitkering van zijn partner. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat zijn partner zelf nog vier oudere kinderen heeft van 13, 10, 9 en 5 jaar. Sinds 2016 heeft de man aanzienlijk meer schulden, onder andere bij de Belastingdienst, die zijn draagkracht negatief beïnvloeden.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.4.2.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door de man overgelegde aanslag Inkomstenbelasting 2017 blijkt een verzamelinkomen van de man van nihil. Aangiftes Inkomstenbelasting en definitieve aanslagen Inkomstenbelasting na 2017 ontbreken. Uit de door de man overgelegde medische informatie van zijn huisarts d.d. 21 februari 2020 blijkt dat de man in 2016 heeft gekampt met psychische problemen en dat hij in 2017 diverse andere gezondheidsklachten heeft gehad. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij met behulp van zijn nieuwe partner tracht zijn gedachten te verzetten en zijn leven weer op te pakken en dat hij thans werk heeft. De man bouwt vogelhuisjes. In het vogelseizoen werkte hij 10 uur per week werkt en daarbuiten 5 uur in de week. Uit de door de man als productie 14 in hoger beroep overgelegde loonstroken over de weken 40 t/m 45 van 2020 blijkt een brutoloon van € 98,10 per week (week 40 t/m 42) respectievelijk van € 49,05 per week (week 43 t/m 45). Op het loon van de man is beslag gelegd. Andere inkomensgegevens heeft de man niet overgelegd. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat de man een grotere verdiencapaciteit heeft, en dat de man feitelijk meer werkt dan alleen het bouwen van vogelhuisjes. De man werkt in de bouw en hij maakt onder meer overkappingen. De man heeft dat tijdens de mondelinge behandeling niet weersproken. Ter zake de schulden heeft de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het LBIO ‘enkele tientjes’ heeft kunnen incasseren bij de man en dat er sprake is van een achterstand van ongeveer € 12.000,-. Het hof constateert dat niet alleen de vrouw een vordering heeft op de man, maar dat ook het CZ, BsGW Limburg, de Belastingdienst, de hypotheekbank BLG Wonen en Hypotheken, de Regiobank en advocatenkantoor [advocatenkantoor] vorderingen hebben op de man zoals blijkt uit de door de man in eerste aanleg overgelegde productie 8. Het betreft onder meer vorderingen van ruim € 20.000,- (BLG) en totaal ruim € 27.000,- (Belastingdienst).
Gelet op al het voorgaande en mede gelet op de door de man niet weersproken verklaring van de vrouw ten aanzien van de werkzaamheden van de man, oordeelt het hof dat de man zijn stelling dat hij niet meer inkomen genereert dan hij met de door hem in hoger beroep overgelegde loonstroken laat zien, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de man ook nu nog met gezondheidsproblemen kampt en niet in staat is om meer te verdienen, is evenmin met voldoende concrete gegeven onderbouwd. Alles overziend en rekening houdend met de voormelde aanzienlijke schuldenlast van de man, acht het hof het redelijk en billijk om voor de toekomst, derhalve met ingang van de datum van deze beschikking, de eerder door de rechtbank Limburg (Roermond) bij beschikking van 14 december 2016 vastgestelde kinderalimentatie, thans geïndexeerd van totaal € 334,80 per maand, te verdelen over de vier kinderen jegens wie de man onderhoudsplichtig is. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dan met ingang van 4 februari 2021 een kinderalimentatie beschikbaar van € 83,70 per kind per maand.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 28 november 2019,
en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 december 2016 uitsluitend voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
€ 83,70 per kind per maand dient te voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en A.M. van Riemsdijk en is op 4 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.