ECLI:NL:GHSHE:2021:3184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
200.287.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging gezag op grond van artikel 1:253n BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om vernietiging van de beschikking die het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind beëindigde en het ouderlijk gezag alleen aan de vader toekende. De ouders hebben een complexe relatie en hebben in het verleden verschillende hulpverleningsinstanties ingeschakeld. De rechtbank had eerder besloten dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden vanwege de onaanvaardbare risico's voor het kind, dat klem of verloren zou raken tussen de ouders. Het hof heeft de zaak op 21 oktober 2021 behandeld en de mondelinge behandeling vond plaats op 29 juni 2021. De moeder betwist dat er een onaanvaardbaar risico is voor het kind en stelt dat zij in staat is om samen met de vader gezagsbeslissingen te nemen. De vader daarentegen stelt dat de communicatie tussen de ouders ernstig problematisch is en dat eenhoofdig gezag noodzakelijk is voor de stabiliteit van het kind. De GI en de raad hebben ook hun zorgen geuit over de communicatie tussen de ouders. Het hof concludeert dat de situatie van het kind, dat al veel heeft meegemaakt, niet kan verbeteren zolang de ouders niet in staat zijn om constructief met elkaar om te gaan. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat het in het belang van het kind is dat de vader het gezag alleen uitoefent, zodat er rust en stabiliteit kan worden geboden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 21 oktober 2021
Zaaknummer: 200.287.443/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/357521 / FA RK 20-1659
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C.W. Scholte-van de Ven,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.P.A. van Tuijn.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 7 oktober 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 december 2020, heeft de moeder het hof verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het gezag en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader tot verkrijging van het eenhoofdig gezag af te wijzen, althans de beslissing aan te houden in verband met een door de raad nog te verrichten onderzoek ter zake het gezag.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 februari 2021, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Scholte-Van de Ven;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Tuijn;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 september 2020;
- een V-formulier met bijlage (behandelplan [instantie 1] ) van de advocaat van de vader d.d. 15 juni 2021.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De ouders hebben tot begin 2012 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast.
3.3.
[minderjarige] heeft van 24 januari 2013 tot 23 juli 2016 onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant gestaan. Van oktober 2014 tot juli 2015 is [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (opa en stiefoma vz) geplaatst. Bij beschikking van 12 juni 2015 heeft de rechtbank, op verzoek van Bureau Jeugdzorg, [minderjarige] bij de vader geplaatst. Bij beschikking van 20 juni 2016 is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald.
3.4.
[minderjarige] is opnieuw onder toezicht gesteld bij beschikking van de rechtbank van 2 maart 2020 voor de duur van een jaar, te weten tot 2 maart 2021. Bij beschikking van 11 februari 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van één jaar, tot 2 maart 2022.
Omvang van het geschil
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd;
- bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de vader toekomt;
- bepaald dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar onder begeleiding van [instantie 2] of een andere instantie, waarbij de aanvang, de opbouw, de duur, de frequentie en de vorm bepaald worden door de GI. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder heeft steeds haar toestemming gegeven voor de hulpverlening die [minderjarige] nodig heeft. Dat zij aanvankelijk terughoudend was ten aanzien van het gegeven advies voor medicatieverstrekking aan [minderjarige] is juist, maar dat had als reden dat voor haar een oplossing zonder medicatie de voorkeur verdient. Zij heeft haar toestemming voor behandeling van [minderjarige] door [instantie 1] aanvankelijk onthouden, omdat zij niet vanaf het begin betrokken was en onvoldoende geïnformeerd was. Nadat zij meer informatie over de behandeling had, heeft zij haar toestemming daarvoor gegeven. Van stagnatie van hulpverlening aan [minderjarige] is geen sprake. Zij betwist onvoldoende meewerkend te zijn en niet bereikbaar voor school of hulpverlening te zijn. Wel is sprake geweest van een periode in 2019/2020 dat zij over onvoldoende informatie over [minderjarige] beschikte om in gesprekken van school of hulpverlening te kunnen reageren, doordat zij toen weinig tot geen contact met [minderjarige] had en de communicatie tussen de ouders over [minderjarige] niet goed was. Nu het contact weer is hersteld en zij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur ziet, is zij meer betrokken bij en op de hoogte van wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder begrijpt de standpunten van de GI en andere betrokken instanties daarom beter, waardoor het voor haar makkelijker is om toestemming te geven. Zij is in staat om samen met de vader gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen. Indien het hof van oordeel is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken, dan betwist de moeder dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Er moet nu voor rust gezorgd worden – de GI kan hiervoor als tussenpersoon zorgdragen – en nadat de ouders weer onderling vertrouwen krijgen door gemaakte afspraken na te komen, kan toegewerkt worden naar gezamenlijke gesprekken. Het voert te ver om zonder nader raadsonderzoek ter zake het gezag tot wijziging van het gezag over te gaan, aldus de moeder.
3.8.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft op juiste gronden beslist dat het gezamenlijk gezag moet worden beëindigd. De problemen waarmee [minderjarige] kampt zijn fors. De moeder heeft zich verzet tegen de ten behoeve van [minderjarige] geadviseerde hulpverlening. Als voorbeelden noemt de vader het (aanvankelijk) niet verlenen van toestemming door de moeder voor Inzet, voor het betrekken van haar psycholoog en voor de geadviseerde medicatie en behandeling voor [minderjarige] door [instantie 1] . Dat de moeder niet kon aansluiten bij [minderjarige] lag niet aan het ontbreken van contact, maar aan de omstandigheid dat de moeder niet volledig aanwezig was bij de besprekingen over [minderjarige] .
De vader ervaart langdurig problemen in de communicatie met de moeder. De minimale basis voor het laten voortduren van het gezamenlijk gezag, dat de ouders op een constructieve manier met elkaar kunnen overleggen, ontbreekt. De ouders zijn niet in staat om samen tot beslissingen van enig belang ten aanzien van [minderjarige] te komen. Om met de moeder tot afspraken te komen is veel hulp en druk nodig, waardoor afspraken te laat kunnen worden gemaakt en hulpverlening stagneert. [minderjarige] wordt daardoor hulpverlening die hij nodig heeft ontnomen. Verbetering van de onderlinge communicatie is niet te verwachten.
Eenhoofdig gezag door de vader sluit aan bij de belangen van [minderjarige] en is ook noodzakelijk. De vader staat open voor hulpverlening en volgt aanwijzingen van professioneel betrokken derden op. Door eenhoofdig gezag kan de vader met de nodige slagvaardigheid de hulpverlening inzetten die [minderjarige] nodig heeft.
3.9.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende naar voren.
De behandeling van [minderjarige] bij [instantie 1] loopt goed. Hij heeft baat bij EMDR-therapie.
Ten aanzien van de moeder wordt meer betrokkenheid gezien en zij is aanwezig bij de gesprekken van school. De zorg van de GI betreft de communicatie tussen de ouders. De gezamenlijke gesprekken bij de GI verlopen nog uiterst moeizaam. Bij de moeder lopen de emoties vaak hoog op. Als de ouders met elkaar in gesprek zijn, dan komen zij vaak niet tot overeenstemming en moet de GI de knoop doorhakken. Door de beslissing van de rechtbank om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vader alleen met het gezag te belasten is er rust ontstaan. Voor behandeling van [minderjarige] is die rust en stabiliteit nodig.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende geadviseerd.
De raad kan de overwegingen van de rechtbank volgen en is van mening dat de wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag door de vader voor [minderjarige] positief heeft uitgepakt. Dat de energie van de moeder nu naar [minderjarige] gaat in plaats van naar alles wat in het kader van het gezag daar bij komt, is goed voor [minderjarige] . Voor [minderjarige] is het allerbelangrijkste dat de moeder in de omgang met [minderjarige] kwaliteit biedt en dat de omgang frequent en consequent blijft doorgaan.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof acht zich, voor zover de moeder heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een onderzoek te gelasten.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.3.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
3.11.3.1. Vast staat dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
3.11.3.2. [minderjarige] heeft vanaf zeer jonge leeftijd al veel meegemaakt. Zijn ouders zijn uit elkaar gegaan toen hij een half jaar oud was, hij heeft op verschillende plekken bij verschillende opvoeders gewoond en hij wordt al vrijwel zijn hele leven geconfronteerd met de moeizame samenwerking en strijd tussen de ouders. Uit het behandelplan van [instantie 1] blijkt dat er sprake is van hechting gerelateerde problemen met zeer waarschijnlijk daaruit voortkomende gedragsproblemen. Vanwege grensoverschrijdend gedrag is [minderjarige] vanaf augustus 2019 geplaatst op het speciaal onderwijs, school [school] . Voor zijn forse problematiek heeft [minderjarige] medicatie en behandeling nodig. De ouders verschillen van visie over wat het beste voor [minderjarige] is. Een voorbeeld hiervan is dat de moeder haar toestemming voor de behandeling en inzet van medicatie voor [minderjarige] door [instantie 1] aanvankelijk heeft onthouden. De moeder voert hiervoor meerdere redenen aan. Wat daar van ook zij, gebleken is dat het de ouders langdurig niet lukt om in het belang van [minderjarige] te communiceren en samen te werken, hetgeen heeft geleid tot onduidelijkheid en onrust voor [minderjarige] en tot vertraging van de nodige hulpverlening. Ingezette hulpverlening voor verbetering van de communicatie tussen de ouders – in 2014 hebben de ouders deelgenomen aan de aanpak Expeditie Scheiden, in 2015 aan de vechtscheidingsmodule [instantie 1] en in 2019 is Jeugdbescherming Brabant betrokken geweest –, heeft de ernstige communicatieproblemen niet kunnen oplossen.
3.11.3.3. Sinds de bestreden beschikking oefent de vader het gezag alleen uit en is voor [minderjarige] meer rust en stabiliteit ontstaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat deze situatie zo blijft, te meer nu hij is gestart met behandeling gericht op traumaverwerking waarvoor rust en stabiliteit noodzakelijk zijn. Gelet op zijn problematiek zullen hierna nog veel beslissingen over in te zetten hulpverlening moeten worden genomen. De vader kan sinds de wijziging van het gezag die beslissingen adequaat, zonder dat hierin door strijd tussen de ouders vertraging optreedt, nemen. Ook dit maakt de wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
De vader heeft verklaard dat hij de moeder steeds informeert over uitnodigingen vanuit school en betrokken instanties, ook na de beëindiging van het gezamenlijk gezag. Het hof acht het positief dat de moeder op deze wijze betrokken blijft. Naar voren is gekomen dat meer betrokkenheid bij de moeder wordt gezien en de omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] weer is opgebouwd, maar dit leidt, anders dan de moeder bepleit, niet tot een ander oordeel met betrekking tot het gezag. Uit de verklaringen van de ouders en de GI tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat nog steeds sprake is van ernstige communicatieproblemen tussen de ouders. Onder andere de gezamenlijke gesprekken van de ouders bij de GI verlopen (nog steeds) zeer moeizaam, waarbij de emoties oplopen en de ouders vaak niet zelf tot overeenstemming kunnen komen.
3.12.
Op grond van het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] klem en verloren is geraakt tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 oktober 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en is op 21 oktober 2021 door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.