ECLI:NL:GHSHE:2021:318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
200.261.196_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na deskundigenonderzoek

In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is na verwijzing door de Hoge Raad opnieuw beoordeeld, waarbij het hof een deskundigenonderzoek heeft gelast door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). De deskundigen concludeerden dat de ouders, zowel de moeder als de vader, niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden voor de kinderen. De moeder heeft een manipulatieve opstelling en de vader is niet in staat om de opvoeding zelfstandig ter hand te nemen. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen, waar zij zich goed ontwikkelen. Het hof heeft vastgesteld dat terugplaatsing bij de ouders niet in het belang van de kinderen is en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel bekrachtigd, die de uithuisplaatsing had verlengd. De ouders zijn niet in staat om samen te werken en communiceren niet meer, wat de situatie voor de kinderen onveilig maakt. Het hof heeft ook beslist dat de kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van de Staat komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 februari 2021
Zaaknummer: 200.261.196/01
  • Zaaknummer 1e aanleg : C/08/209553 / JE RK 17-1878
  • Zaaknummer hof Arnhem-Leeuwarden: 200.236.876
  • Zaaknummer in cassatie: C 18/04652
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
-
de heer en mevrouw [pleegouders 1] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] (ouders van de vader),
advocaat van de vader en van de pleegouders van [minderjarige 1] : mr. D. Beuving,
-
de heer en mevrouw [pleegouders 2] ,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
Na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: Hoge Raad) bij beschikking van 12 april 2019.
Deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
Deze beschikking is een vervolg op de beschikkingen van dit hof van 26 september 2019 en 19 maart 2020.

10.Voorgeschiedenis

Kort samengevat is het volgende van belang:
  • de rechtbank Overijssel heeft op 14 februari 2018 beslist dat de uithuisplaatsing van de kinderen wordt verlengd tot 16 december 2018;
  • de moeder is hiervan in hoger beroep gegaan. Zij heeft de volgende verzoeken gedaan aan het hof Arnhem-Leeuwarden:
I. primair de beschikking van de rechtbank te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI met betrekking tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen;
II. subsidiair de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, althans voor de duur die het hof juist acht;
III. meer subsidiair een nader (NIFP-)onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
  • het hof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank van 24 februari 2018 op 2 augustus 2018 (hersteld op 27 september 2018) bekrachtigd;
  • de Hoge Raad heeft op 12 april 2019 deze beschikking van hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en de zaak verwezen naar het hof ’s-Hertogenbosch.

11.Beschikkingen hof ’s-Hertogenbosch van 26 september 2019 en 19 maart 2020

Het hof heeft een NIFP-deskundigenonderzoek gelast naar, kort gezegd, de ontwikkeling van de kinderen en de mogelijkheden en beperkingen van de moeder en de vader.

12.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

12.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
  • het deskundigenrapport van het NIFP van 29 september 2020, ingekomen ter griffie van het hof op 9 oktober 2020;
  • de brief met bijlagen van mr. Beuving van 16 december 2020;
  • de brief met bijlagen van mr. De Gruijl van 16 december 2020;
  • de brief van de raad van 23 december 2020 waarin de raad meedeelt niet aanwezig te zullen zijn op de mondelinge behandeling van 14 januari 2021.
12.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader en de pleegvader van [minderjarige 1] , vertegenwoordigd door hun advocaat.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] en de pleegouders van [minderjarige 2] zijn niet verschenen.
12.3.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat de producties 1 en 2, overgelegd door de advocaat van de moeder bij brief van 16 december 2020, niet worden geaccepteerd. Deze producties zijn door de moeder zelf geschreven als ‘pleidooi’ geduide schriftelijke reacties waarin zij haar nadere standpunt uiteenzet. Het is evenwel slechts de advocaat die in hoger beroep een schriftelijke reactie kan geven waartoe hij ook in de gelegenheid is gesteld. Daarbij komt dat de advocaat met de moeder ook tijdens de mondelinge behandeling is verschenen en namens de moeder het woord heeft gevoerd en eventueel spreekaantekeningen heeft kunnen overleggen.
Na de mondelinge behandeling
12.4.
Op 14 januari 2021, na de mondelinge behandeling, heeft de moeder zelf een brief naar het hof gestuurd met bijlagen. De moeder verzoekt om als belanghebbende te worden aangemerkt, zodat zij zelf de bijlagen in het geding mag brengen.
De moeder is in deze procedure appellante en daarmee tevens belanghebbende. Wat ook zij van de vraag of zij, nu zij procesrechtelijk vertegenwoordigd wordt door haar advocaat, zelf aan het hof producties mag opsturen, vast staat dat zij deze producties
na de mondelinge behandelingaan het hof heeft opgestuurd. Nu de voorzitter de behandeling van de zaak gesloten heeft op die mondelinge behandeling en door het hof geen toestemming is gegeven om nadere stukken over te leggen, zal het hof reeds daarom deze stukken niet bij de beoordeling betrekken.

13.De actuele situatie

[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven nog steeds in de beide pleeggezinnen. Bij beschikking van 8 december 2020 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 16 december 2021 met dien verstande dat deze machtiging ten behoeve van [minderjarige 1] alleen mag worden gebruikt voor (verdere) plaatsing bij de grootouders.
De kinderen bezoeken één zaterdag per drie weken de moeder van 10.00 uur tot 18.00 uur. Dan brengen de kinderen ook tijd door met hun twee oudere zussen [minderjarige 3] (10 jaar oud) en [minderjarige 4] (11 jaar oud) die bij de moeder wonen.
Voor de vader geldt dezelfde regeling, maar dan op een andere zaterdag. Omdat [minderjarige 1] bij zijn ouders is geplaatst en de vader zelfstandig woont in een eigen woning bij de woning van zijn ouders, ziet hij [minderjarige 1] dagelijks.

14.De verdere beoordeling

14.1.
In het NIFP-rapport komen de deskundigen, kort samengevat, tot de volgende bevindingen:
Voor de kinderen is het van belang dat zij opgroeien in een stabiele omgeving met structuur, voorspelbaarheid en begrenzing. Beide kinderen laten in het contact met de vader en met de moeder zien dat de vader én de moeder hiertoe niet in staat zijn. De dynamiek tussen de ouders is beschadigend voor alle kinderen. Samen weten de ouders geen veilige opvoedomgeving voor hun kinderen te creëren: het ontbreekt aan structuur, sturing en begrenzing. De observaties die bij de GI hebben plaatsgevonden met beide ouders en de vier kinderen samen zijn verontrustend. De spanning tussen de ouders is voelbaar. Zij vechten fluisterend wat uit en zij vergeten dat ze op de kinderen moeten letten. Wanneer de kinderen de grenzen van het toelaatbare opzoeken, zijn het [minderjarige 4] en [minderjarige 3] die de situatie sturen en begrenzen. In een vrije situatie is het chaos en onveilig voor alle kinderen. De ouders hebben een wisselende opvoedvisie. De moeder ondermijnt door haar manipulatieve opstelling voortdurend het gezag van de vader. De kinderen zijn ‘twee fladderende vlinders’ en storten zich continu in onveilige situaties. Beide ouders zijn zich niet bewust van de gehechtheidsproblematiek van de kinderen en zij hebben allebei moeite om zich sensitief, responsief en reflectief op te stellen. De moeder laat in affectief opzicht te weinig oprechte warmte zien. In affectief opzicht stelt de vader zich warm op, maar begrenst dit nauwelijks. Voor de vader alleen is het te moeilijk om de opvoeding van de kinderen ter hand te nemen.
[minderjarige 1] heeft te maken met zichtbare hechtingsproblematiek waardoor het basisvertrouwen is aangetast. Er is sprake van grenzeloosheid, fixaties op alles wat te maken heeft met een beloning in de vorm van cadeautjes, aardig gevonden willen worden en het aantrekken en afstoten van haar ouders. Zij laat tegenover relatief onbekende volwassenen een overmatige affectie zien.
[minderjarige 2] is een opgewekte, extraverte kleuter die zich voldoende veilig heeft gehecht in het pleeggezin. [minderjarige 2] voelt zich veilig in het pleeggezin waar zij opgroeit, maar voelt zich onveilig in het contact met haar ouders. Het is beter als zij blijft in het pleeggezin.
Het NIFP concludeert dat een thuisplaatsing bij de moeder dan wel bij de vader contra-geïndiceerd is.
14.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. De Gruijl, kort samengevat, het volgende verklaard:
De moeder vindt het nog steeds van belang dat het hof een beslissing neemt over de juistheid van de verlengde machtiging tot uithuisplaatsing van februari 2018. Dit kan de situatie van toen niet veranderen, maar het zou wel van invloed zijn op de beslissingen die later nog moeten worden genomen.
Uit het NIFP-rapport blijkt ook dat er bij de moeder geen aanwijzingen zijn voor psychiatrie en ook niet voor ernstige persoonlijkheidspathologie. De moeder functioneert normaal. Haar woning is schoon; zij heeft een fysiek veilige omgeving gecreëerd. De ouders hadden een knipperlichtrelatie, maar nu zijn ze gescheiden en de scheiding verliep makkelijk.
Het observatiemoment van de ouders en de kinderen op het kantoor van de GI verliep niet goed. De relatie van de ouders was al voorbij en de spanning was merkbaar tussen de ouders. De vader verliet de observatieruimte en de moeder bleef met de vier kinderen achter. De GI schreef hierover dat de moeder dit niet aankon. Het werd geen positief verslag. Het is normaal dat de kinderen van slag waren, omdat de ouders het niet goed met elkaar konden vinden. De observaties in de thuissituatie waren - in de hoofdmoot - erg positief en de moeder verzoekt het hof daarbij aan te sluiten. Het NIFP heeft ook geconcludeerd dat het ogenschijnlijk goed kan gaan, kijkend naar de moeder met vier kinderen. Het is niet optimaal, maar de moeder scoort geen ruime onvoldoende.
De moeder heeft hieraan toegevoegd dat zij niet meer communiceert met de vader. Ze heeft het vaak geprobeerd, maar hij negeert alles. Daarom is de moeder ermee gestopt en zij communiceert alleen nog maar via de GI.
14.3.
Mr. Beuvink heeft, kort gezegd, het volgende verklaard tijdens de mondelinge behandeling.
De hechtingsproblemen van [minderjarige 1] zijn ontstaan in de eerste anderhalf jaar van haar leven en dat kan niet meer worden weggenomen. De vader wil graag voor de kinderen zorgen en hij hoopte dat dit uit het onderzoek zou blijken. Nu blijkt dat dat niet verstandig is, omdat de vader dat niet aankan, legt hij zich neer bij de uitkomst. Het is niet in het belang van de kinderen als zij weer bij de moeder gaan wonen. De vader herkent in de beschrijvingen van het NIFP over de manipulatieve en niet-sensitieve eigenschappen van de moeder zijn eigen ervaringen met haar. De vader heeft geen vertrouwen dat de moeder zelf voor de kinderen kan zorgen. De GI beschreef over het observatiemoment met de ouders dat er bij de kinderen signalen van stress en onveiligheid te zien waren.
De vader is niet opgewassen tegen de moeder. Hij is bang dat hij wordt overgehaald om weer een relatie met de moeder aan te gaan en dat wil hij niet meer.
De vader heeft hierop aangevuld dat hij uit zelfbescherming niet meer communiceert met de moeder. Alles moet op haar manier en daar heeft de vader geen zin meer in. Als de moeder over de kinderen zou willen praten met hem, dan wil hij het wel, maar het gaat meestal over haar strijd tegen de GI.
De opa van [minderjarige 1] heeft verklaard dat de moeder hem altijd mag bellen en mailen en dat hij altijd antwoordt.
14.4.
De vertegenwoordigers van de GI hebben, kort gezegd, verklaard dat het NIFP het beeld bevestigt dat de GI al had. Het gaat goed met de kinderen in de pleeggezinnen. [minderjarige 2] kan opgroeien bij de familie [pleegouders 2] en de GI hoopt dat ook [minderjarige 1] nog langer bij de grootouders kan blijven wonen. De GI heeft wel wat zorgen over deze plek van [minderjarige 1] , maar dat laat onverlet dat de grootouders zeker een grote rol hebben gehad in de positieve ontwikkeling van [minderjarige 1] .
Het hof overweegt als volgt.
14.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
14.6.
Gelet op de conclusies van het deskundigenonderzoek is het hof van oordeel dat plaatsing van de kinderen bij de moeder (of bij de vader) niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Uit het rapport is gebleken dat beide ouders zich niet bewust zijn van de gehechtheidsproblematiek van de kinderen en dat zij allebei moeite hebben om zich sensitief, responsief en reflectief op te stellen. Voornoemd deskundigenonderzoek heeft naar het oordeel van het hof voldoende uitsluitsel gegeven over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en het hof heeft hierin, met de GI, bevestigd gezien dat de moeder niet in staat is om deze kinderen het stabiele en veilige (fysiek en emotioneel) opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig hebben. De omstandigheid dat de beide andere dochters wel door de moeder opgevoed worden maakt dit niet anders: het gaat hier immers om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die een andere ontwikkeling hebben doorgemaakt en te kampen hebben met gehechtheidsproblematiek. Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundigen; het onderzoek is zorgvuldig, uitgebreid en grondig gedaan.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat terugplaatsing bij de moeder niet mogelijk is en dat een terugplaatsing bij de moeder of bij de vader zal gaan zorgen voor nog meer spanningen tussen de ouders. Het hof is van oordeel dat de rechtbank dat op goede gronden overwogen heeft en dat die situatie nog steeds actueel is. De relatie tussen de ouders is (nog steeds) instabiel en veroorzaakt voor de kinderen (nog steeds) veel spanningen, ook tijdens de observatiemomenten die binnen het deskundigenonderzoek hebben plaatsgevonden. De deskundigen concluderen dat de dynamiek tussen de ouders beschadigend is voor alle kinderen. De ouders hebben lange tijd een knipperlichtrelatie met elkaar gehad en zij zijn zelfs na de vorige zitting bij het hof in september 2019 met elkaar getrouwd. Tijdens de mondelinge behandeling in januari 2021 is echter gebleken dat de echtscheiding tussen de ouders inmiddels is afgewikkeld en dat de ouders niet meer met elkaar communiceren. Plaatsing van de kinderen bij de moeder (maar ook bij de vader) is ook daarom geen reële mogelijkheid: dan zouden de ouders met elkaar moeten kunnen communiceren en samenwerken. Hiertoe zijn de ouders niet in staat en dit heeft de kinderen regelmatig een onveilig gevoel gegeven. Door de uithuisplaatsing in stand te laten, worden de kinderen beschermd tegen alle spanningen die dan weer zouden oplaaien. In de pleeggezinnen ontwikkelen de kinderen zich bovendien goed. Voor [minderjarige 2] geldt dat zij helemaal is ingegroeid in het pleeggezin en dat zij veilig is gehecht aan haar pleegouders. Voor wat betreft [minderjarige 1] is het nog niet duidelijk waar zij zal opgroeien, maar het staat voor het hof in ieder geval vast dat het op dit moment bij de pleegouders is.
Al met al is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat de uithuisplaatsing werd verlengd, zoals de rechtbank terecht in februari 2018 heeft gedaan.
14.7.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen. Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Kosten deskundigen
14.8.
In de tussenbeschikking van 26 september 2019 heeft het hof bepaald dat in de eindbeschikking een definitieve beslissing zal worden genomen over de betaling van de uiteindelijke kosten. Het hof beslist hierover dat deze kosten volledig voor rekening van de Staat zullen komen.

15.De beslissing

Het hof:
beschikkende in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel (Almelo) van 14 februari 2018;
bepaalt dat de totale kosten van het deskundigenbericht van € 24.920,18:
  • € 13.414,59 voor drs. H.E.W. Koornstra;
  • € 11.505,59 voor drs. A. Laurijssen-Timmers;
ten laste van ’s Rijks kas komen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.L. Schaafsma-Beversluis en P. Vlaardingerbroek en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.