Uitspraak
,
5.Het verdere verloop van het geding
6.De verdere beoordeling
€ 1.842,34+
€ 53.896,--/-
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een huurder tegen een verzetvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak draait om een huurgeschil tussen de appellant, een verhuurder, en de geïntimeerde, een huurder, over de betaling van huur en bijkomende kosten. De appellant had in een eerdere procedure een bedrag van € 750,- per maand voor huur en onkostenvergoeding vastgesteld, wat resulteerde in een totaal van € 53.250,- voor de huurperiode van mei 2013 tot en met maart 2019. De geïntimeerde had in totaal € 53.896,- betaald, maar er was onduidelijkheid over de bijkomende kosten voor gas, water en licht, die de appellant op € 6.342,34 had geschat. Het hof had in een tussenarrest van 8 juni 2021 de appellant gevraagd om een gedetailleerde berekening van deze kosten, maar de appellant voldeed niet aan deze eis. De appellant voerde aan dat de geïntimeerde nog een bedrag van € 5.696,34 verschuldigd was, maar het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om deze vordering te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de appellant niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en bekrachtigde het verzetvonnis van 11 september 2019. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.