ECLI:NL:GHSHE:2021:3144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
20-002604-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van het opzettelijk bewerken en aanwezig hebben van metamfetamine

Op 18 oktober 2021 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk bewerken, bereiden en/of vervaardigen van metamfetamine, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine. De zaak was in hoger beroep na een eerdere veroordeling door de rechtbank Oost-Brabant op 17 november 2020. De verdachte, geboren in 2000 en verblijvende in P.I. Ter Apel, werd in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar. In hoger beroep vorderde de advocaat-generaal een straf van 6 jaar, maar het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en handhaafde de straf van 3 jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de productie van synthetische drugs in een laboratorium, waar tijdens een politie-inval op 8 mei 2020 verschillende materialen en chemicaliën werden aangetroffen die verband hielden met de vervaardiging van metamfetamine. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat er geen sprake was van een in werking zijnd laboratorium. De verdachte werd schuldig bevonden aan de eendaadse samenloop van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de strafbaarheid werd bevestigd. Het hof gelastte de onttrekking aan het verkeer van een gelaatsmasker dat in beslag was genomen, en de teruggave van een Samsung telefoon aan een medeverdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002604-20
Uitspraak : 18 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-993262-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
thans verblijvende in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – medeplegen van het opzettelijk bereiden en/of vervaardigen van metamfetamine (feit 1) en medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine (feit 2), terwijl de feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank beslist op het beslag.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en de beslissing op het beslag en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof conform het vonnis van de rechtbank zal beslissen met uitzondering van de beslissing op de Samsung telefoon en, in zoverre opnieuw rechtdoende, daarvan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende zal gelasten.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 mei 2020 te Achter Drempt, gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2020 te Achter Drempt, gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
80 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten
d,l-metamfetaminebase (een mengsel van d- en l-metamfetamine) en/of
318 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten
l-metamfetaminebase en/of
  • 40 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten een vloeistof bevattende d-metamfetamine en/of
  • 360 liter van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten
l-metamfetaminetartraat en/of
5,15 kilo van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten
d-metamfetaminetartraat en/of
2,6 kilo van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten
d-metamfetamine HCI,
zijnde de zouten van metamfetamine (op grond van artikel 1, eerste en tweede lid, Opiumwet) gelijkgesteld met metamfetamine en zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 8 mei 2020 te Drempt, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bewerkt, bereid en/of vervaardigd, hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 8 mei 2020 te Drempt, gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 80 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten d,l-metamfetaminebase (een mengsel van d- en l-metamfetamine) en
- 318 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten l-metamfetaminebase en
  • 40 liter van een materiaal bevattende metamfetamine, te weten een vloeistof bevattende d-metamfetamine en
  • 360 liter van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten l-metamfetaminetartraat en
- 2,6 kilo van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten
d-metamfetamine HCI,
zijnde zouten van metamfetamine (op grond van artikel 1, eerste en tweede lid, Opiumwet) gelijkgesteld met metamfetamine en zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Inleiding
Op 8 mei 2020 is door het Team Criminele Inlichtingen van de Landelijke Eenheid (hierna: TCI) een afschermproces-verbaal verstrekt met de informatie dat: “er synthetische drugs wordt geproduceerd op de locatie [pleegadres] te Drempt”. Deze informatie was verkregen uit een lopend opsporingsonderzoek. Naar aanleiding van deze informatie is op 8 mei 2020 om 16.05 uur door het Aanhoudings- en Ondersteuningsteam binnengetreden in een woning en verschillende bijgebouwen die waren gelegen op het bovengenoemde perceel. Daarbij werden drie personen aangetroffen. De verdachte werd samen met de medeverdachte
[medeverdachte 1] aangehouden in een bijschuur of bouwkeet die vlak naast een grote loods stond. In deze bijschuur lagen drie luchtbedden op de grond. De medeverdachte [medeverdachte 2] werd aangehouden nadat hij uit de grote loods kwam gelopen. In deze loods bleek zich het drugslaboratorium te bevinden. Uit onderzoek door de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) bleek dat in deze loods benodigdheden en chemicaliën lagen die passen bij de vervaardiging van synthetische drugs, meer specifiek de vervaardiging van metamfetamine. In de loods werden tevens meerdere gelaatsmaskers aangetroffen. De maskers zijn voor analyse naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) gestuurd. In het rapport van het NFI is vermeld dat op één van de maskers DNA matchend met het DNA-profiel van de verdachte is aangetroffen. Op twee andere maskers is DNA aangetroffen matchend met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte 2] en op drie andere maskers DNA matchend met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Na nader onderzoek aan vier van de aangetroffen maskers, waarop, kort gezegd, op één onderzocht masker het DNA van de verdachte is aangetroffen, op één masker het DNA van de medeverdachte [medeverdachte 2] en op twee het DNA van de medeverdachte [medeverdachte 1] , zijn ook sporen van metamfetamine op deze maskers aangetoond.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw, op gronden als verwoord in de pleitnota, op de navolgende punten verweer gevoerd:
rechtmatigheid van de aanhouding, binnentreding en inbeslagneming;
een inwerking zijnd laboratorium;
het opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine;
sprake van afvalstoffen en niet van metamfetamine.
Het hof overweegt als volgt
Rechtmatigheid van de aanhouding, binnentreding en inbeslagneming
Door de verdediging is – kort samengevat – betoogd dat de doorzoeking van het laboratorium onrechtmatig is geweest. Er is ten onrechte een redelijk vermoeden van schuld aangenomen op grond van de enkele opmerking in het afschermproces-verbaal “dat er synthetische drugs werd geproduceerd op de locatie [pleegadres] te Drempt”. Deze stelling of bewering is niet ‘veredeld’ of bevestigd door andere onderzoeksbevindingen. Nu er geen redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en dus geen verdenking was van het plegen van een strafbaar feit, de verdachten bovendien niet zijn aangetroffen in het laboratorium en dit laboratorium op het moment van binnentreden niet in werking was, is onrechtmatig binnengetreden ter aanhouding en inbeslagneming. De verdediging wijst er daarbij op dat er verwarring is over de door de rechter-commissaris afgegeven machtigingen, nu zich in het dossier twee verschillende processen-verbaal bevinden van verschillende data waarop de doorzoeking van de zogenoemde pipowagen (de bijschuur/slaapcabine/bouwkeet) zou hebben plaatsgevonden. Onder verwijzing naar artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is de verdediging van mening dat het woonrecht van verdachte dusdanig ernstig is geschonden dat sprake moet zijn van bewijsuitsluiting.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt.
In het afschermproces-verbaal van 8 mei 2020 [1] is vermeld dat uit een in Nederland onder leiding van een officier van justitie lopend opsporingsonderzoek informatie is ontvangen door een inspecteur van de nationale politie werkzaam bij het TCI, dat er synthetische drugs wordt geproduceerd op de locatie [pleegadres] te Drempt. Uit het afschermproces-verbaal blijkt dat de betreffende TCI-politieambtenaar van het TCI heeft getoetst of de opsporingsbevoegdheden in het brononderzoek zijn toegepast conform de wet.
De informatie is met toestemming van de betrokken officier van justitie uit het brononderzoek op 8 mei 2020 verstrekt aan voornoemde politieambtenaar om gebruikt te worden voor verdere opsporingsonderzoeken.
De TCI-politieambtenaar heeft verder gerelateerd dat het geven van meer informatie uit het lopende onderzoek dit brononderzoek zeer ernstig zou schaden. Het is om die reden niet mogelijk om de originele stukken uit het onderzoek ter beschikking te stellen.
Met de rechtbank komt het hof op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat de informatie uit het afschermproces-verbaal voldoende op rechtmatigheid en betrouwbaarheid is getoetst en dat nader onderzoek redelijkerwijs niet mogelijk was, gelet op de noodzakelijke (en/of gewenste) bescherming van het lopende brononderzoek.
Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat de voornoemde informatie voldoende concreet was om redelijkerwijs te vermoeden dat er sprake was van een overtreding van de Opiumwet op de in de informatie genoemde locatie. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet kon het perceel worden betreden, konden plaatsen op het perceel worden betreden en konden daarvoor vatbare goederen in beslag worden genomen. Toen het perceel en de bijschuur/slaapcabine/bouwkeet op grond van artikel 9 van de Opiumwet en artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering werden betreden, werden daar de verdachten aangetroffen. Gelet op het voorgaande was van een onrechtmatige aanhouding geen sprake.
Voor de doorzoeking van de bijschuur/slaapcabine/bouwkeet, die in gebruik was als woonruimte, is een machtiging tot doorzoeking aangevraagd.
Door de rechter-commissaris mr. A.G.A.M. van de Ven is op 8 mei 2020 mondeling toestemming tot doorzoeking ter inbeslagname gegeven. [2] Vervolgens is de doorzoeking om 17.10 uur telefonisch geopend door de rechter-commissaris en tien minuten later telefonisch gesloten door de rechter-commissaris. [3] Bij beslissing van 29 juni 2020 is voornoemde toestemming schriftelijk bevestigd door de rechter-commissaris. [4]
Met de rechtbank concludeert het hof dat daarmee de doorzoeking van de bijschuur/slaapcabine/bouwkeet rechtmatig is geweest.
De loods werd op 8 mei 2020 betreden na de aanhouding van de medeverdachte [medeverdachte 2] . De LFO is toen begonnen met het nemen van maatregelen om het laboratorium veilig te kunnen ontmantelen en de loods te kunnen betreden, zodat deze op een later moment kon worden doorzocht. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet zijn op dat moment bij het zoekend rondkijken de gelaatsmaskers aangetroffen en in beslag genomen. Die avond is het laboratorium zodanig ontmanteld dat de loods veilig kon worden afgesloten. De volgende dag werd de loods verder doorzocht onder leiding van een officier van justitie. Tijdens deze doorzoeking werd geconstateerd dat zich ook in de loods een ruimte bevond die kennelijk werd gebruikt als woonruimte. Er lagen verzorgingsproducten, wasgoed en beddengoed en er was in één van de ruimtes achter een scherm een wc-pot geplaatst. Hierop is de situatie bevroren en is er contact opgenomen met de rechter-commissaris, die om 09.15 uur telefonisch de doorzoeking van de loods heeft geopend. De rechter-commissaris heeft vervolgens mondeling toestemming gegeven om de ruimte verder te doorzoeken op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering. [5] Bij beslissing van 29 juni 2020 is deze mondeling gegeven machtiging tot doorzoeking schriftelijk bevestigd. [6] Met de rechtbank is het hof van oordeel dat daarmee ook de doorzoeking ter inbeslagneming van (het woongedeelte in) de loods rechtmatig is geweest.
Met de rechtbank is het hof, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen sprake is van vormverzuimen in het opsporingsonderzoek, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is. Daarbij wijst het hof met de rechtbank er nog op dat de gelaatsmaskers zijn aangetroffen tijdens het zoekend rondkijken en niet – zoals de verdediging lijkt te veronderstellen – tijdens de doorzoeking van (het slaapgedeelte in) de loods.
Hetgeen in hoger beroep nog overigens ter onderbouwing van het standpunt van de verdediging is aangevoerd, maakt voornoemd oordeel niet anders.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
een inwerking zijnd laboratorium
Ter onderbouwing van de bepleite vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er op of omstreeks 8 mei 2020 metamfetamine is geproduceerd. Volgens de raadsvrouw was er op het moment van binnentreden van de loods geen sprake van een inwerking zijnd laboratorium. Men heeft in de loods enkel het eindproduct en de bij de productie hiervan overgebleven afvalstoffen aangetroffen en niet is vast te stellen wanneer het aangetroffen eindproduct is geproduceerd, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
In het proces-verbaal van de LFO is beschreven wat er na het binnentreden op 8 mei 2020 in de verschillende ruimtes van de loods is aangetroffen. In het proces-verbaal is gerelateerd dat op de locatie [pleegadres] te Drempt benodigdheden en chemicaliën werden aangetroffen die passen bij de vervaardiging van synthetische drugs. Voorts is gerelateerd welke processen daartoe waarschijnlijk op deze locatie zijn uitgevoerd. Een van die processen betreft de kristallisatie en herkristallisatie van metamfetamine. D-metamfetamine kan worden gekristalliseerd door ‘de olie’ op te lossen in aceton en hieraan zoutzuur toe te voegen. Deze oplossing wordt in de vriezer geplaatst en er worden kleine kristallen metamfetamine hydrochloride verkregen. Bij herkristallisatie van metamfetamine kunnen de verkregen kleine kristallen in ethanol en/of water worden opgelost tot een verzadigde oplossing wordt verkregen. Deze oplossing wordt verwarmd. Deze oplossing wordt in de vriezer geplaatst en grote metamfetamine kristallen kunnen worden verkregen.
In een ruimte die door de LFO is benoemd als ruimte A zijn onder meer drie vriezers aangetroffen met in één vriezer een emmer met kristallen met vloeistof en onder meer een drie liter maatbeker gevuld met drie liter kristallen met een geringe hoeveelheid vloeistof.
In het proces-verbaal aanvraag benoeming d.d. 2 juni 2020 van de LFO is onder meer gerelateerd aan welke stukken van overtuiging onderzoek dient te worden verricht. Daarbij zijn onder meer genoemd: A-19A, inhoud vrieskist, emmer inhoudsmaat 10 liter, omwikkeld met aluminiumfolie en blauw geblokte handdoek, inhoud circa ¾ kristallen met vloeistof (netto gewicht circa 6,04 kg), A19-A: monster uit emmer. A-19B, inhoud vrieskist, kunststof maatbeker inhoudsmaat 3 liter, omwikkeld met aluminiumfolie en blauw geblokte theedoek, geheel gevuld met kristallen en vloeistof (nettogewicht circa 3 kg), A19-B: monster uit maatbeker.
De in de loods aangetroffen goederen, stoffen en bemonsteringen (voor zover van belang en tot het bewijs gebezigd) zijn naar het NFI gezonden als onderzoeksmateriaal.
Het NFI heeft in het rapport van 26 oktober 2020 onder meer de resultaten van laboratoriumonderzoek vermeld. Het monster A19-A bevat metamfetamine in een lichtzure waterige vloeistof; de kristallen bevatten d-metamfetamine HCI. Het monster A19-B bevat metamfetamine in een waterige vloeistof; de kristallen bevatten d-metamfetamine HCI.
Het NFI heeft in het rapport van 30 september 2020, onder meer in antwoord op de vraagstelling onder 2 of het onderzoeksmateriaal te relateren is aan de vervaardiging en/of bewerking van (synthetische) drugs, gerelateerd dat uit de resultaten van het laboratoriumonderzoek, het onderzoek ter plaatse en het verkregen beeldmateriaal volgt dat een groot deel van het onderzoeksmateriaal is terug te voeren op de volgende processen:
De vervaardiging van d,l-metamfetamine met aluminium amalgaam;
De scheiding van d- en l-metamfetamine met wijnzuursteen;
De (her)kristallisatie van d-metamfetamine hydrochloride (HCI).
Ook geeft het NFI in dit rapport een beschrijving van deze processen, waarbij het hof nog opmerkt dat het NFI heeft gerelateerd dat bij het onder C genoemde proces het eindproduct, de d-metamfetamine HCI kristallen, aan de lucht wordt gedroogd.
Voorts heeft het NFI in voornoemd rapport per vervaardigingsproces (A, B en C) de onderzoeksmaterialen gekwalificeerd. Per vervaardigingsproces konden telkens een 8-tal in de loods aangetroffen onderzoeksmaterialen worden gekwalificeerd.
In antwoord op de vraagstelling onder 2, te weten of het onderzoeksmateriaal te relateren is aan de vervaardiging en/of de bewerking van (synthetische) drugs, is door de NFI-deskundige Forensisch drugsonderzoek na interpretatie en classificatie van het onderzoeksmateriaal het volgende geconcludeerd: Uit de resultaten van het laboratoriumonderzoek, het onderzoek ter plaatse en het verkregen beeldmateriaal kan geconcludeerd worden dat een groot deel van het onderzoeksmateriaal gerelateerd in aan de vervaardiging en bewerking van metamfetamine.
Gelet op het vorenstaande is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat op het moment van binnentreden men in het laboratorium bezig was met diverse hiervoor beschreven processen tot, kort gezegd, het verkrijgen van metamfetamine en dat er derhalve op 8 mei 2020 metamfetamine werd bewerkt, bereid en/of vervaardigd in het laboratorium.
Voorts is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat het de verdachte en zijn medeverdachten zijn geweest die zich hieraan schuldig hebben gemaakt. Dat de verdachte op het moment van binnentreden niet in het laboratorium aanwezig was, doet daaraan niet af. Hiervoor wijst het hof allereerst op de omstandigheid dat de medeverdachte [medeverdachte 2] tijdens het binnentreden uit de loods kwam en dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] op enig moment in de loods zijn geweest.
Bovendien vindt voornoemd oordeel van het hof steun in het feit dat op de in de loods gevonden gelaatsmaskers DNA is aangetroffen matchend met de DNA-profielen van zowel de verdachte als de beide medeverdachten. Voor alle verdachten geldt bovendien dat op ten minste één van de door elke verdachte gedragen maskers ook de aanwezigheid van metamfetamine is aangetoond.
Tot slot heeft het hof bij voornoemd oordeel betrokken dat verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat het haar ambtshalve bekend is dat bij de fabricage van synthetische drugs in een drugslaboratorium het wenselijk is dat het proces voor een langere tijd wordt bewaakt, zodat de juiste stappen genomen kunnen worden. Omdat deze perioden lang kunnen zijn (meerdere dagen), creëert men ter plaatse een slaapgelegenheid om dicht bij het productieproces te kunnen zijn en de juiste stappen te kunnen doen in het proces dan wel te reageren als er ergens iets niet goed gaat in het proces. [7]
Gelet op het vorenstaande is voor het hof wettig en overtuigend komen vast te staan dat het de verdachte en zijn medeverdachten zijn geweest die in het laboratorium tezamen en in vereniging metamfetamine hebben bewerkt, bereid en/of vervaardigd. Immers, de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden leveren zulke sterke aanwijzingen voor betrokkenheid van de verdachte en zijn twee medeverdachten bij het delict op, dat van de verdachte een ontzenuwende verklaring mag worden verwacht. De verdachte heeft zich echter grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht en heeft daarmee geen redelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van DNA matchend met zijn DNA-profiel en metamfetamine op één van de maskers, noch voor het feit dat hij zich in de directe nabijheid van het drugslaboratorium in de bijschuur/bouwkeet bevond.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
het opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine
De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van de bepleite vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde allereerst aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte de onder 2 tenlastegelegde opgesomde materialen en stoffen voorhanden heeft gehad, nu hij zich niet in de loods bevond en hij bovendien niet als heer en meester over de metamfetamine kon beschikken, omdat hij hiervan niet de eigenaar was.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs in de zin van artikel 2 onder C van de Opiumwet naast de aanwezigheid van de drugs, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte, voldoende is dat de harddrugs zich in de machtssfeer van de verdachte heeft bevonden en dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de harddrugs.
De weerlegging van het verweer van de raadsvrouw volgt reeds uit de hiervoor overwogen vaststelling dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het bewerken, bereiden en/of vervaardigen van metamfetamine, waarbij de tenlastegelegde materialen en stoffen deel uitmaken van de processen. Op het moment van het bewerken, bereiden en/of vervaardigen van de metamfetamine kan het niet anders zijn dan dat de verdachte, mede gelet op hetgeen het hof heeft overwogen over de in de loods aangetroffen gelaatsmaskers en over de vrijwel onmiddellijke nabijheid van de bijschuur/slaapcabine/bouwkeet, met zijn medeverdachten wist van de aanwezigheid van deze materialen en stoffen en dat hij en zijn medeverdachten hierover ook een zekere beschikkingsmacht hebben gehad.
Het enkele feit dat de verdachte zich op het moment van binnentreden niet in de loods bevond en het feit dat niet kan worden vastgesteld dat hij de eigenaar van de metamfetamine was, doet aan het vorenstaande niet af. Immers, voor de vaststelling dat een persoon de betreffende drugs opzettelijk aanwezig heeft, geldt niet als voorwaarde dat deze die drugs in zijn onmiddellijke nabijheid heeft, noch dat hij hiervan de eigenaar is. Door dit te stellen legt de raadsvrouw een te zware maatstaf aan die geen steun vindt in het recht.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
sprake van afvalstoffen en niet van metamfetamine
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat van de eerste vijf gedachtestreepjes van de onder 2 tenlastegelegde opsomming van materialen en stoffen niet kan worden vastgesteld dat dit metamfetamine betreft, nu dit geen eindproduct betreft, maar afvalstoffen van het proces om metamfetamine te produceren.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Opiumwet kunnen de in de tenlastelegging genoemde stoffen worden aangemerkt als stoffen die metamfetamine bevatten. Zouten van metamfetamine worden daarin immers gelijkgesteld aan metamfetamine. Ook het NFI relateert in het rapport van 26 oktober 2020 dat in de praktijk drugs in verschillende fysische en chemische vormen voorkomen en dat metamfetamine voorkomt als olieachtige vloeistof, de base, of als vaste stof, een zout (bijvoorbeeld metamfetamine HCI en metamfetaminetartraat).
De raadsvrouw heeft voorts nog betoogd dat uit het dossier niet blijkt wat de concentratie van de metamfetamine in de genoemde vloeistoffen, pasta en kristallen was. Dit staat echter niet in de weg aan een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van deze stoffen, nu in de Opiumwet is strafbaar gesteld het opzettelijk aanwezig hebben van een stof die metamfetamine bevat.
Het verweer wordt derhalve in zoverre verworpen.
Met de rechtbank zal het hof de verdachte evenwel vrijspreken van het onder het vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde, namelijk de 5,15 kilo van een materiaal bevattende een zout van metamfetamine, te weten d-metamfetaminetartraat. Uit het dossier blijkt namelijk niet hoe het gewicht van deze stof is bepaald. Uit de lijst van inbeslaggenomen goederen is wel op te maken dat er een emmer of teil in beslag is genomen met roze poeder die onder de centrifuges stond. Voorts blijkt dat het restant in de centrifuges door het NFI is getest. Echter, de teil met het roze poeder is niet gekoppeld geweest aan een SIN-nummer en uit het dossier blijkt niet dat het roze poeder in deze teil is gewogen. Er is daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, en hetgeen hiervoor is overwogen, is voor het hof wettig en overtuigend vast komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hiervoor bewezenverklaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en/of D van de Opiumwet gegeven verbod (onder 1 bewezenverklaarde)

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (onder 2 bewezenverklaarde).
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof verzocht een lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft opgelegd, dan wel de door de rechtbank opgelegde straf te bekrachtigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk produceren van metamfetamine, evenals het opzettelijk aanwezig hebben van materialen en (grond)stoffen bevattende metamfetamine, terwijl de feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd. Dit betreft ernstige feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor de gebruikers van deze drugs. Immers, het gebruik van harddrugs kan leiden tot een lichamelijke en/of geestelijke verslaving en – bij overdosis – zelfs tot de dood van de gebruiker. Eenmaal verslaafd, plegen de gebruikers veelal misdrijven om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Daarnaast heeft te gelden dat het chemisch afval dat ontstaat bij deze productie vrijwel altijd illegaal wordt gedumpt, waardoor het milieu schade ondervindt en belast wordt. Hierdoor moet er in de regel veel geld, tijd en energie worden geïnvesteerd om de negatieve gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken. Bovendien legt het opsporen, ontmantelen en vervolgen van de producenten van harddrugs een fors beslag op het opsporingsapparaat, als gevolg waarvan de opsporing van andere misdrijven in het geding kan komen. Tot slot is het vervaardigen van drugs is in het algemeen risicovol gezien de kans op ontploffingen of andere ongewenste neveneffecten. Kortom, de productie van harddrugs heeft op meerdere niveaus van de maatschappij een forse negatieve invloed.
Aan dit alles heeft de verdachte door zijn handelen een bijdrage geleverd.
Gelet op de leeftijd van de verdachte en het verweer van de verdediging, dient de vraag zich aan of het jeugd- of het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast bij de strafoplegging.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van een 19-jarige verdachte het volwassenenstrafrecht toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid het jeugdstrafrecht toe te passen indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Met de rechtbank ziet het hof in de ernst van de feiten (de verdachte nam deel aan een vorm van professionele criminaliteit), de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geen aanleiding om, in afwijking van de hoofdregel, over te gaan tot toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen. Bovendien verschaft het reclasseringsrapport d.d. 27 oktober 2020 hier ook onvoldoende aanleiding toe. Meer in het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking dat de verdachte volgens de reclassering tekenen van volwassen en georganiseerd gedrag vertoont, omdat hij in staat is zelfstandig de wereld over te reizen en zorgt voor financiële ondersteuning van zijn familie in Colombia. Tot slot heeft het hof bij de afweging betrokken dat de reclassering tevens stelt dat de specifieke gedragsinterventies vanuit het jeugdstrafrecht bij de verdachte niet direct aan de orde zijn, aangezien hij hoogstwaarschijnlijk niet in Nederland zal verblijven en deze eveneens onvoldoende uitvoerbaar zijn omdat de verdachte de Nederlandse en Engelse taal niet machtig is.
Ondanks hetgeen hiervoor is overwogen houdt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf niettemin rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.
Bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf heeft het hof niet, zoals in eerste aanleg aan de rechtbank verzocht door de officier van justitie, aansluiting gezocht bij de door het openbaar ministerie ontwikkelde oriëntatiepunten, nu de rechtspraak zelf oriëntatiepunten heeft geformuleerd.
Daarbij merkt het hof op dat de oriëntatiepunten voor het opzettelijk bewerken, verwerken en/of vervaardigen en voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs niet zonder meer toepasbaar zijn in de onderhavige situatie, met name omdat uit het dossier niet blijkt wat de concentratie van de metamfetamine in de genoemde vloeistoffen, pasta en kristallen was. Bovendien zijn deze feiten in eendaadse samenloop begaan. Het hof hanteert deze oriëntatiepunten echter wel als uitgangspunt, maar heeft daarnaast vooral gekeken naar de straffen die in soortgelijke gevallen gewoonlijk worden opgelegd.
Tot slot heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de verdachte een grotere of andere rol heeft gehad dan het zijn van de “kok” in het laboratorium.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan.
Beslag
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven gelaatsmasker, met behulp waarvan het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden
onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, nu hierop resten van metamfetamine zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven Samsung telefoon, met beslagnummer ZO62A,01.02.001, heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het niet zijn telefoon betreft. Uit het door de politie verrichte onderzoek is genoegzaam gebleken dat deze telefoon toebehoort aan medeverdachte [medeverdachte 1] . [8] Het hof zal daarom de teruggave van deze telefoon aan [medeverdachte 1] gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- gelaatsmasker (ibn-nummer ZO062.02.02.002).
Gelast de
teruggave aan [medeverdachte 1]van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Samsung telefoon (ibn-nummer: ZO62A.01.01.001).
-
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr.drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 18 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Algemeen dossier, p. 2.
2.Algemeen dossier, p. 35.
3.Zaaksdossier, p. 28-29, alsmede het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier d.d. 30 juni 2020.
4.Schriftelijke beslissing d.d. 29 juni 2020 van de rechter-commissaris mr. A.G.A.M. van de Ven, ter bevestiging van de mondeling gegeven beslissing tot doorzoeking d.d. 8 mei 2020, namens mr. Van de Ven ondertekend door mr. I.M.E.A. van Eldonk.
5.Zaaksdossier, p. 4-6, alsmede het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier d.d. 30 juni 2020.
6.Schriftelijke beslissing van de rechter-commissaris van 29 juni 2020 van de rechter-commissaris mr. I.M.E.A. van Eldonk, ter bevestiging van de mondeling gegeven beslissing tot doorzoeking d.d. 9 mei 2020.
7.Zaaksdossier, proces-verbaal van relaas, p. 3.
8.Zaaksdossier, proces-verbaal van bevindingen, p. 137-142.