In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] is toegekend aan zowel de moeder als de vader. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen, zodat zij het eenhoofdig gezag kan behouden. De vader verzoekt op zijn beurt om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 september 2021, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet heeft gevolgd en dat de omgang met de vader schadelijk is voor haar en voor [minderjarige]. De vader daarentegen stelt dat gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is en dat er geen reden is om aan te nemen dat hij een negatieve invloed zal hebben.
Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de verklaringen van de betrokken partijen. Het hof concludeert dat het BOR-traject, dat door [jeugdorganisatie] wordt uitgevoerd, nog in de opstartfase verkeert en dat het daarom niet mogelijk is om op dit moment een definitieve beslissing te nemen over het gezag. Het hof houdt de procedure aan tot 1 maart 2022, in afwachting van het verdere verloop van het BOR-traject en de gevolgen daarvan voor de procedure.