ECLI:NL:GHSHE:2021:3126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
20-001346-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake kinderpornografie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 april 2019. De verdachte was eerder veroordeeld voor het meermalen aanbieden, doorvoeren, verwerven, in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst toegang verschaffen tot afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken zijn. De rechtbank had een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging. De advocaat-generaal vroeg bevestiging van het vonnis, maar zonder bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf. De verdediging pleitte voor een lichtere straf zonder bijzondere voorwaarden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich over een periode van 2,5 jaar schuldig heeft gemaakt aan het verzamelen van kinderpornografisch materiaal, met in totaal ongeveer 48.000 afbeeldingen en 1.100 video's. Het hof heeft de ernst van de zaak en de impact op de slachtoffers in overweging genomen.

Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een reclasseringsadvies dat aangaf dat de verdachte uit financieel gewin handelde en dat er geen aanwijzingen waren voor seksuele motieven. De verdachte had adequate hulpverlening georganiseerd en toonde motivatie voor het hulpverleningstraject. Het hof oordeelde dat, gezien de schending van de redelijke termijn in het hoger beroep, een lagere straf passend was. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden met een proeftijd van 3 jaren, zonder bijzondere voorwaarden, en met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001346-19
Uitspraak : 15 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 april 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-073290-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘meermalen een afbeelding en gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken aanbieden, doorvoeren, verwerven, in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zijn algemene en bijzondere voorwaarden verbonden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen, met dien verstande dat aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden meer zullen worden verbonden.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft bepleit dat het hof aan de verdachte een voorwaardelijke straf zal opleggen waaraan geen bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden, alsmede dat aan de verdachte een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht – zal worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich over een periode van 2,5 jaar meerdere keren per week schuldig gemaakt aan het opzoeken, bekijken en bewaren van kinderpornografisch materiaal. Voorts heeft de verdachte kinderpornografisch materiaal op een usb-stick gezet en deze aan een vriend gegeven. Bij de verdachte zijn ongeveer 48.000 afbeeldingen en 1.100 video’s met kinder- en kinder/dierenporno aangetroffen. Bij het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal worden kinderen seksueel misbruikt en geëxploiteerd. Het is algemeen bekend dat kinderen daarvan ernstige psychische (en lichamelijke) schade kunnen ondervinden. Niet alleen vanwege het misbruik, maar ook doordat afbeeldingen en/of video’s jarenlang op het internet kunnen circuleren. De verdachte is met zijn handelen medeverantwoordelijk voor het seksueel misbruik van kinderen omdat hij – door over een lange periode kinderporno te verzamelen – heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen degenen aan te pakken die kinderporno vervaardigen, maar ook degenen die kinderporno verzamelen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 26 augustus 2021. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft gepleegd uit financieel gewin en dat er geen aanwijzingen bestaan dat seksuele motieven daarbij een rol hebben gespeeld. De verdachte bevond zich in een sociale omgeving waar crimineel gedrag voorkwam en heeft zich – door financiële toezeggingen – laten verleiden tot het tenlastegelegde. Hij had daarbij toen geen oog voor en inzicht in het leed dat achter de handel in kinderpornografisch materiaal schuil ging. Door de reclassering wordt de kans op recidive ingeschat als gemiddeld, waarbij wordt opgemerkt dat het gaat om een atypisch delict. De voorspellende waarde van risicotaxatie-instrumenten is voor dit specifieke delict derhalve gering. De reclassering omschrijft verdachtes financiële situatie, psychische problemen en zijn houding als criminogene factoren. Verdachtes motivatie voor het begaan van het tenlastegelegde was strikt financieel en door zijn psychische problemen heeft de verdachte weinig inzicht in de effecten van zijn gedrag op anderen en ten tijde van het tenlastegelegde was bovendien sprake van een criminele houding. Deze omstandigheden zouden volgens de reclassering tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van een hoog risico op recidive. Tegelijkertijd blijkt uit het rapport dat de verdachte op voornoemde gebieden thans adequate hulp heeft georganiseerd en dat de afgelopen jaren is gebleken dat die hulpverlening effectief is gebleken. De verdachte komt zijn afspraken na en is zeer gemotiveerd voor het hulpverleningstraject.
De betrokken instanties hebben ook oog voor de risico’s. De hulpverlening die thans is georganiseerd is voldoende om het recidiverisico te verminderen, aldus de reclassering. De reclassering adviseert derhalve een voorwaardelijke straf op te leggen waaraan geen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Indien aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, dan zal hij zijn huisvesting verliezen en zal het hulpverleningstraject stagneren. Bovendien wordt de persoonlijkheid van de verdachte omschreven als kwetsbaar en beïnvloedbaar, waardoor de kans op negatieve beïnvloeding door medegedetineerden – indien de verdachte gedetineerd raakt – als aanzienlijk wordt geduid.
Op basis van de inhoud van het reclasseringsrapport en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof de indruk dat de verdachte zich – vergeleken met de behandeling van de strafzaak bij de rechtbank – meer bewust is geworden van de kwalijkheid en verwerpelijkheid van zijn handelen.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde handelen – de lange pleegperiode en de grote hoeveelheid aan kinderpornografisch materiaal in het bijzonder – kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof zich voorts rekenschap gegeven van de redelijke termijn in hoger beroep. Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 30 april 2019, de dag waarop van de zijde van de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof wijst het onderhavige arrest op 15 oktober 2021. Het hof stelt vast dat het niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. In hoger beroep is de redelijke termijn met een periode van ruim vijf maanden overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdachte te wijten. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
In de termijnoverschrijding vindt het hof aanleiding een lagere straf op te leggen dan het hof zonder de verdragsschending zou hebben opgelegd. Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest hebben opgelegd.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport zal het hof aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden verbinden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 15 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.