ECLI:NL:GHSHE:2021:3125

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
20-000566-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor mishandeling. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 20 uren. Daarnaast was er een schadevergoeding van € 1.233,24 toegewezen aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, maar heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit op basis van de stelling dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Het hof heeft de psychische toestand van de verdachte onderzocht aan de hand van verschillende deskundigenrapporten, die allemaal wezen op een ernstige psychische stoornis, waaronder paranoïde schizofrenie.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte weliswaar strafbaar is, maar dat het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De opgelegde straf is aangepast, waarbij het hof de gevangenisstraf heeft vastgesteld op 12 dagen, en de schadevergoeding aan de benadeelde partij is vastgesteld op € 1.012,14, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar het hof heeft geen gevolgen hieraan verbonden, aangezien de totale termijn niet boven de vier jaren is uitgekomen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000566-19
Uitspraak : 12 april 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-700189-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep, is de verdachte ter zake van - kort gezegd - mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ). De vordering van de benadeelde partij ten bedrage van € 1.233,24 is volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen inhoudelijk verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voor wat betreft de strafbaarheid van de verdachte is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Voorts heeft de raadsvrouw het hof verzocht om de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] als onevenredig belastend voor het strafgeding niet-ontvankelijk te verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de opgelegde straf. Het hof vernietigt het vonnis in zoverre.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.233,24 (te weten € 733,24 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het geheel van de vordering, welke vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
  • Kosten zonnebril: € 367,00
  • Verlies van arbeidsvermogen: € 111,50
  • Kosten horloge: € 251,10
  • Reiskosten politiebureau en ziekenhuis: € 3,64
  • Immateriële schade: € 500,00
De verdediging heeft in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de kosten van de beschadigde zonnebril, het beschadigde horloge, het verlies van arbeidsvermogen en de immateriële schade, inhoudelijk betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof zal hierna de gevorderde schadeposten bespreken.
1.
Kosten zonnebril
De benadeelde partij heeft de nieuwwaarde van de (onherstelbaar) beschadigde zonnebril gevorderd. Uit de aan de gevorderde schadepost ten grondslag aankoopnota (bijlage 2 bij de toelichting op het verzoek om schadevergoeding) blijkt dat [benadeelde] de zonnebril op 28 juni 2016, aldus bijna een jaar voor het bewezenverklaarde feit, heeft aangeschaft. Rekening houdend met de afschrijving van de één jaar oude zonnebril, en ervan uitgaande dat een zonnebril gemiddeld drie jaar meegaat, acht het hof de toekenning van een bedrag van € 247,00 aan materiële schade redelijk. Het hof zal de rest van het gevorderde, een bedrag van € 120,00, afwijzen.
2.
Verlies van arbeidsvermogen
Anders dan de raadsvrouw, acht het hof acht de schadepost verlies van arbeidsvermogen van € 111,50 voldoende onderbouwd. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting van het hof in hoger beroep verklaard dat hij door het opgelopen oogletsel niet in staat was om te werken en hij - vanwege een 0-urencontract - inkomen heeft misgelopen. Het hof acht die verklaring, in samenhang bezien met de reeds overgelegde berekeningen, voldoende aannemelijk, zodat deze post volledig zal worden toegewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
3.
Kosten horloge
Aangezien door de benadeelde partij geen onderliggende facturen heeft overgelegd ter zake van de aanschaf van het (onherstelbaar) beschadigde horloge, zal het hof de schade die ter zake van dit horloge is geleden in redelijkheid schatten op € 150,00. Dit is het bedrag van de door de benadeelde partij gestelde nieuwwaarde van het horloge van € 279,00, rekening houdend met een afschrijving van (ongeveer) twee jaar en ervan uitgaande dat een horloge gemiddeld vijf jaar meegaat. Het hof zal de rest van het gevorderde, een bedrag van € 101,10, afwijzen.
4.
Reiskosten politiebureau en ziekenhuis
Het hof stelt vast dat de verdediging de reiskosten niet inhoudelijk heeft betwist. Nu het hof de verdachte zal veroordelen en de vordering van de benadeelde partij in zoverre het hof niet onrechtmatig voorkomt, zal het gevorderde bedrag van € 3,64 aan reiskosten worden toegewezen.
5.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [benadeelde] door de bewezenverklaarde mishandeling (rechtstreeks) immateriële schade is toegebracht. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Het hof acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 500,00 een redelijke vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade en zal dat deel van de vordering toewijzen.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van € 1.012,14 aan schadevergoeding toe.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de kosten van de materiële schade van € 512,14 en het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade van € 500,00 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij.
Aanvullende overwegingen inzake de strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en daarbij verwezen naar de inhoud van de Pro-Justitia dubbelrapportage van 22 juni 2020 en van 26 juni 2020. Deze rapportage is opgesteld in het kader van een andere strafzaak, waarin ten laste aan de verdachte een poging tot doodslag en mishandeling is bewezenverklaard. Mede op basis van die rapportage komt de rechtbank in die strafzaak tot de conclusie dat sprake is van een psychische stoornis en dat die stoornis een zodanige invloed op het handelen van de verdachte had dat de bewezenverklaarde feiten in het geheel niet aan hem kunnen worden toegerekend. Volgens de raadsvrouw volgt uit voornoemde dubbelrapportage dat ook in 2017, aldus ten tijde van het in deze strafzaak bewezenverklaarde feit, sprake was van een(zelfde) psychische stoornis bij de verdachte. Gelet hierop dient het hof tot dezelfde conclusie als de rechtbank in de andere strafzaak te komen en de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof heeft kennisgenomen van de rapporten die zijn uitgebracht over de persoon van de verdachte:
  • de rapportage van 23 mei 2017, opgemaakt door beëdigd deskundige C.A.I. Orbán, justitieel forensisch psychiater;
  • de Pro-Justitia dubbelrapportage van 25 augustus 2017 en 30 augustus 2017, opgemaakt door de beëdigd deskundigen B.Y. van Toorn, psycholoog, en P.C.A. van der Graaff, psychiater;
  • de Pro-Justitia dubbelrapportage van 22 juni 2020 en 26 juni 2020, opgemaakt door de beëdigd deskundigen J.R. Nijdam, psychiater, in samenwerking met B. Slagter, psychiater in opleiding, en J.M. Oudejans, psycholoog.
Deskundige Orbán komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld en agressieve impulsdoorbraken in combinatie met cannabisgebruik. De verdachte heeft op 23 mei 2017 tegenover Orbán verklaard dat hij in de afgelopen maanden op straat wordt uitgelachen en uitgescholden. Dit gebeurt in het Nederlands, Russisch en Tsjetsjeens. Ook verklaart de verdachte dat machtige personen op afstand zijn computer manipuleren en hem fysieke pijnprikkels toedienen. Sinds enkele maanden heeft de verdachte telepathische gaven en hoort hij ook, zonder mensen te zien, zowel Nederlandse als Tsjetsjeense scheldwoorden. De verdachte rookt dagelijks cannabis om rustig te worden. Orbán adviseert een ambulante dubbelrapportage en plaatsing van de verdachte in een PPC.
Deskundige Van Toorn rapporteert dat het ondanks meerdere pogingen niet is gelukt om de verdachte te traceren en te spreken. Hierdoor kan Van Toorn niet komen tot beantwoording van de vraagstelling.
De psychiatrische rapportage van deskundige Van der Graaff houdt onder meer in dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van paranoïde schizofrenie, restanten van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en het misbruik van cannabis. Volgens Van der Graaff was de beschreven pathologie zeer waarschijnlijk ook aanwezig ten tijde van het feit en heeft het de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van dat feit in overwegende mate beïnvloed. De verdachte was chronisch psychotisch. Hij was ervan overtuigd dat de overheid hem wilde uitschakelen en mensen had gestuurd om hem te mishandelen. Toen hij werd aangeraakt door de eerste twee mannen bij de kassa, reageerde hij vanuit zijn psychotische toestand, voelde hij zich bedreigd en ging hij het gevecht aan. Daarna ging hij door het lint en zag het slachtoffer waarschijnlijk aan voor een belager die hem zou willen uitschakelen. De PTSS-klachten kunnen ertoe bijgedragen hebben dat hij zich bedreigd voelde en angstig reageerde. Ook is het aannemelijk dat hij die dag ook cannabis had gebruikt wat psychotische belevingen kan versterken. Van der Graaff schrijft dat er naar zijn mening “op zijn minst sprake is van verminderde toerekenbaarheid, maar mogelijk van volledige ontoerekenbaarheid”. De politierechter heeft de conclusie van Van der Graaff dat sprake is van “(tenminste) verminderde toerekenbaarheid” overgenomen.
Deskundigen Nijdam en Slagter constateren, evenals Orbán en Van der Graaff, dat de verdachte lijdt aan schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Volgens Nijdam en Slagter uit de schizofrenie zich in hallucinaties in de vorm van stemmen in combinatie met paranoïde wanen. Deze wanen zijn al minstens vijf jaar voorafgaand aan het incident in september 2019 aanwezig. Er bestaan vervolgingswanen, bestaande uit de gedachte dat hij in de gaten wordt gehouden door de Nederlandse overheid en het voormalig Tsjetsjeens regime, en gedachte-inbrengingswanen, bestaande uit de overtuiging dat zijn gedachten worden beheerst en gemanipuleerd door anderen. Vanaf 2015, maar mogelijk eerder, zijn er ook becommentariërende en imperatieve akoestische hallucinaties aanwezig in de vorm van stemmen die hem uitschelden in het Russisch, Tsjetsjeens en Nederlands. Sinds het horen van deze stemmen leven bij de verdachte voornoemde gedachte-inbrengingswanen. Doorgaans reageert de verdachte met angst en agressie naar deze stemmen. Nijdam en Slagter rapporteren dat de verdachte op het moment van onderzoek geen symptomen van PTSS meer laat zien. Het advies van Nijdam en Slagter is om de feiten in sterk verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Deskundige Oudejans rapporteert dat de verdachte lijdt aan een ernstige, chronische psychotische stoornis in de vorm van (paranoïde) schizofrenie met akoestische hallucinaties en een uitgebreid paranoïde waansysteem. De kern van dat waansysteem is de overtuiging dat de verdachte sinds 5-6 jaar het slachtoffer is van anonieme machten die hem op afstand besturen en beïnvloeden. Naast en in samenhang met de schizofrenie is volgens Oudejans sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Of daarnaast sprake is van PTSS, valt door Oudejans niet goed te beoordelen. Oudejans adviseert om de feiten in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
Voorts heeft het hof bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van het eindproces-verbaal van de Politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Basisteam Heerlen, registratienummer PL2300-2017081248, gesloten op 25 mei 2017 en op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s 1-56, alsmede op de verklaringen zoals deze door verdachte bij de politie zijn afgelegd.
De verklaringen van de verdachte bij de politie op 21 mei 2017 houden – deels zakelijk weergegeven – het volgende in:
(doorgenummerde pagina’s 43 t/m 45)
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Heb jij op dit moment nog hulpverlening?
A: Nee
V: Wel gehad in het verleden?
A: Vroeger had ik psychologische hulp. Nu niet meer. (…)
V: Je bent vaker met de politie in aanraking gekomen, vooral ter zake van geweldsdelicten. Hoe komt dat?
A: Al jaren lang ben ik onder druk gezet door andere personen. Iedereen die daar woont is tegen mij, ik weet niet waarom.
V: Bedoel je mensen in de wijk?
A: Ja, dat is een probleem en dat heeft invloed op de computer.
V: Op de computer, kun je me dat uitleggen?
A: Ik heb een computer op tafel en die kan ik niet gebruiken. De computer is in gebruik door een ander persoon, op afstand. Ik wil de computer gebruiken maar dat lukt niet, dat laten ze niet toe.
V: Begrijp je dat ik dit verhaal vreemd vind?
A: In het begin vond ik dat ook raar, maar nu ben ik niet meer verbaasd. Het is duivels.
V: Wie zijn die personen dan die dat doen?
A: Weet ik niet, ik heb wel een idee. (…)
V: Zijn er vragen omtrent je persoonlijke situatie, die ik vergeten ben te vragen en die van belang kunnen zijn?
A: Als ze het nodig hebben dan gaan ze me gewoon heel veel pijn doen aan de rug. Dat doen ze via de computer. (…)
V: Je bent gisteren, 20 mei 2017, aangehouden ter zake van zware mishandeling. Kun je mij vertellen wat er gebeurd is?
A: Ze hebben mij van tevoren uitgeschakeld en toen ik naar de winkel ging, hebben ze me aangevallen.
V: Wat bedoel je met uitgeschakeld?
A: Dat hebben ze op afstand gedaan, vooraf. Dat heeft de duivel op afstand gedaan, zodat ik niet in staat was om terug te vechten. Dat is zwarte magie. Die heeft mij uitgeschakeld. Dat is op het niveau van de overheid. Daar doen ze dat veel.
A: (…) Het gebeurt altijd als ik bij de kassa sta. Ik word dan gelijk uitgeschakeld.
V: Met uitgeschakeld bedoelt u: vooraf, via de computer?
A: Ja, ze plannen alles vooruit. Duidelijk en strak.
V: Vervolgens, toen het slachtoffer op de grond lag, ben je doorgegaan met slaan en schoppen. Kun je me uitleggen waarom je dat deed?
A: (…) De winkel heeft het gedaan, die hebben deze mensen ingehuurd om mij aan te vallen en in elkaar te slaan. Eergisteren heb ze dat ook gedaan in dezelfde winkel. Zij hebben geregeld dat ik in elkaar geslagen zou worden. (…)
V: Hoe komt het dat je je niet meer kunt herinneren dat je iemand in elkaar hebt geslagen?
A: Als die anderen dat apparaat gebruiken, dan weet ik niet meer wat ik doe.
V: Welk apparaat bedoel je?
A: Dat heeft invloed op de psychische toestand. Dat heeft te maken met dat apparaat. Dat voel ik al jaren.
V: (…) Hoe kunnen we dit in de toekomst voorkomen?
A: Bij gebrek aan medicijnen ben ik niet verantwoordelijk voor mijn handelen. Dit alles komt doordat ik medicatie niet krijg. Ik word gemanipuleerd als een marionet.
Het hof stelt vast dat de conclusies van de deskundigen in grote lijnen met elkaar overeenkomen. Allen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een chronische psychotische stoornis (paranoïde schizofrenie) en een stoornis in het gebruik van cannabis.
Op basis van het psychiatrisch rapportage van Van der Graaff, in samenhang bezien met de rapportages van Nijdam, Slagter en Oudejans en de verklaringen van de verdachte bij de politie, leidt het hof voorts af dat de beschreven psychische problematiek ook aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
Voor wat betreft de mate van toerekenbaarheid is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende informatie bevat om te kunnen concluderen dat het bewezenverklaarde in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Enkel Oudejans concludeert - in de andere strafzaak - tot volledige ontoerekenbaarheid. Het hof rekent het bewezenverklaarde, gelet op de genoemde adviezen in sterk verminderde mate aan de verdachte toe.
Resumerend is het hof van oordeel dat de verdachte strafbaar is, doch dat het bewezenverklaarde de verdachte sterk verminderd kan worden toegerekend.
De op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon van de verdachte en het feit dat er sprake is van recidive.
Gelet op de sterk verminderde mate van toerekenbaarheid acht het hof een onvoorwaardelijke straf voor de periode die de verdachte in voorarrest heeft verbleven passend en geboden.
Voorts wordt met oplegging van de (geheel) voorwaardelijke gevangenisstraf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de onderhavige zaak in hoger beroep is overschreden. De politierechter heeft vonnis gewezen op 11 februari 2019, verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 22 februari 2019, de stukken van het geding zijn eerst op 15 juni 2020 – zijnde meer dan acht maanden na het instellen van hoger beroep – ter griffie van het hof binnengekomen. Nu de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, gerekend vanaf de datum van inverzekeringstelling op 21 mei 2017, in totaal de termijn van vier jaren echter niet te boven is gegaan, ziet het hof geen aanleiding hieraan gevolgen te verbinden en wordt volstaan met het constateren van de overschrijding.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.012,14. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene, maar met vernietiging van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.012,14 (duizend twaalf euro en veertien cent) bestaande uit € 512,14 (vijfhonderdtwaalf euro en veertien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.012,14 (duizend twaalf euro en veertien cent) bestaande uit € 512,14 (vijfhonderdtwaalf euro en veertien cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 mei 2017.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Middelkoop, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.