ECLI:NL:GHSHE:2021:3121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.301_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van faillissement wegens onvoldoende onderbouwing van vorderingsrechten door aanvragers

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van het faillissement van [appellante], [B.V.] Holding B.V. Het faillissement was eerder uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2021, op verzoek van [geïntimeerde 1], [geïntimeerde 2], [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4]. De aanvragers stelden dat zij een opeisbare vordering op [appellante] hadden, maar het hof oordeelde dat de vorderingsrechten van de aanvragers niet summierlijk waren gebleken. Het hof verwees naar de omstandigheden waaronder de vorderingen waren ingediend en de rol van [betrokkene 5], de zoon van de bestuurder van [appellante]. Het hof concludeerde dat de aanvragers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vorderingen en dat er geen sprake was van een situatie waarin [appellante] had opgehouden te betalen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek tot faillietverklaring af, waarbij de kosten van het faillissement ten laste van [appellante] kwamen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in faillissementsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 oktober 2021
Zaaknummer: 200.298.301/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/371956 / FT RK 21/301
Insolventienummer: [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[B.V.] Holding B.V.,
t.h.o.d.n. [naam 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. C.W.H.M. Uitdehaag te Veldhoven ,
tegen
[V.O.F.] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,
advocaat voor beiden: mr. M. van de Wolde te Eindhoven
en
[geïntimeerde 3],
h.o.d.n. [naam 2] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 3] ,
en
[geïntimeerde 4],
h.o.d.n. [naam 3] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 4] ,
advocaat voor beiden: mr. R.C.J. Jacobs te Schijndel, gemeente Meijerijstad,
geïntimeerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2021, waarbij [appellante] in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. W.J.B. Berendsen te ‘s-Hertogenbosch als curator.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2021, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis en daarmee het faillissement te vernietigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens [appellante] , [betrokkene 1] , bijgestaan door mr. Uitdehaag,
  • namens [geïntimeerde 1] , de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , beiden bijgestaan door
mr. Van de Wolde,
  • [geïntimeerde 2] , bijgestaan door mr. Van de Wolde,
  • [geïntimeerde 4] , bijgestaan door mr. Jacobs,
  • mr. Berendsen, curator.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het verweerschrift van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] , ingekomen ter griffie op 21
september 2021,
- het verweerschrift van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , ingekomen ter griffie op 24 september
2021,
  • het indieningsformulier met bijlagen (producties 7 t/m 9) van de advocaat van [appellante] d.d. 27 september 2021,
  • de brief met bijlagen van de curator d.d. 29 september 2021,
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat
van [appellante] overgelegde pleitnotities en de door de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] overgelegde spreekaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Het faillissement van [appellante] is aangevraagd door [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] . Zij stellen ieder voor zich in het inleidend verzoekschrift dat zij een opeisbare vordering op [appellante] hebben van respectievelijk € 112.553,10, € 21.200,00, € 13.700,00 en € 12.500,00 (gezamenlijk derhalve € 159,953,10). Deze vorderingen zijn, ondanks aanmaningen, onbetaald gebleven. [appellante] zou ook een andere schuldeiser, meer concreet de Engelse rechtspersoon [schuldeiser] Limited, onbetaald laten. Het faillissement van [appellante] is vervolgens bij het bestreden vonnis uitgesproken.
3.2.
[appellante] stelt in zijn beroepschrift - kort weergegeven - het volgende. [appellante] is de vennootschap van [betrokkene 4] . [appellante] was actief in de autohandel en deed in het verleden zaken met [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] .
De vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn vorderingen op [betrokkene 5] , de zoon van [betrokkene 4] . [appellante] is nimmer nalatig geweest in de nakoming van haar verplichtingen jegens [geïntimeerde 1] . Sinds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zaken zijn gaan doen met [betrokkene 5] (h.o.d.n. [naam 4] ) heeft het kennelijk ontbroken aan nakoming van de afspraken. Toen bleek dat [betrokkene 5] met de noorderzon was vertrokken en zijn schulden onbetaald liet, was [betrokkene 4] .
gelet op de lange zakelijke relatie bereid om met beiden een gesprek aan te gaan. Volgens [appellante] is [betrokkene 4] tijdens een bespreking 0p 24 november 2020 gedwongen om namens [appellante] twee akten schuldoverneming te tekenen, waarin staat dat [appellante] de schulden van [betrokkene 5] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] overneemt. Volgens [appellante] heeft [betrokkene 4] op 25 november 2020 bij de politie melding gemaakt van vrijheidsberoving en dreigementen. Op 14 januari 2021 heeft [betrokkene 4] hiervan aangifte gedaan. Bij brief van 10 augustus 2020 heeft [appellante] de akten op grond van artikel 3:44 BW buitengerechtelijk vernietigd en dus is er volgens [appellante] geen sprake van schuldoverneming. Volgens [appellante] is bovendien geen sprake van wilsovereenstemming tussen de oorspronkelijke schuldenaar ( [betrokkene 5] h.o.d.n. [naam 4] ) en de derde ( [appellante] Holding B.V.) en is er ook om die reden geen sprake van geldige schuldoverneming,
Volgens [appellante] hebben ook [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] geen vorderingen op haar. Het gaat om transacties met [betrokkene 5] en [appellante] was daar geen partij bij. Dit blijkt wel uit het feit dat de facturen op naam staan van [naam 4] (de handelsnaam van [betrokkene 5] ) en zijn voorzien van het BTW-nummer van [naam 4] .
Voor wat betreft de steunvordering van [schuldeiser] Limited geldt dat deze niet opeisbaar is en dat [schuldeiser] Limited ook niet wil dat haar vordering op [appellante] als steunvordering wordt gebruikt.
In de visie van [appellante] is onvoldoende gebleken van het vorderingsrecht van geïntimeerden. De rechtbank had het verzoek van geïntimeerden tot faillietverklaring van [appellante] daarom moeten afwijzen. [appellante] verkeert ook niet in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. In ieder geval is dat door geïntimeerden niet aangetoond.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is door en namens [appellante] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. [appellante] heeft in de loop van 2020 haar activiteiten beëindigd en overgedragen aan [betrokkene 5] (h.o.d.n. [naam 4] ). [naam 4] is een op zichzelf staand bedrijf. Dat [appellante] aansprakelijk is voor de schade die [betrokkene 5] heeft veroorzaakt, blijkt nergens uit. [appellante] wijst op de akten schuldoverneming waarin staat dat [betrokkene 5] bepaalde bedragen is verschuldigd aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Transacties waarbij [geïntimeerde 2] betrokken was hebben (met uitzondering van de beginperiode) steeds plaatsgevonden via [naam 4] , hetgeen ook blijkt uit de facturering. [betrokkene 4] had daarbij slechts een begeleidende rol. Er zijn in het verleden al veel vaker transacties geweest tussen [geïntimeerde 2] en [naam 4] , en dat is, tot november 2020, ook altijd zonder problemen verlopen.
Voor wat betreft [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] geldt dat vanaf augustus 2020 alle contacten met [geïntimeerden 3 en 4] via [naam 4] zijn verlopen en dat op de facturen de naam van [naam 4] staat vermeld, met, op de facturen van [geïntimeerde 4] , ook het KvK-nummer van [naam 4] . Het is juist dat op de facturen van [naam 4] wel enige tijd het bankrekeningnummer van [appellante] heeft gestaan, totdat dit niet meer mocht van de accountant. Dit had [betrokkene 4] gedaan omdat zijn zoon fiscale problemen kende. Het betrof ongeveer 15 facturen.
Voorts merkt [appellante] op dat hij niet verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De vorderingen van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn immers ten onrechte ter verificatie bij de curator ingediend, het zijn geen vorderingen op [appellante] en de vordering van [schuldeiser] Ltd. is niet opeisbaar. De overige vorderingen kunnen betaald worden. Tot zekerheid daarvan zijn bedragen op de derdengeldenrekening van de advocaat van [appellante] gestort. [appellante] heeft ten slotte nog aangevoerd dat de schuldoverneming, ook afgezien van de bedreiging, niet rechtsgeldig is.
3.4.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen in hun gezamenlijke verweerschrift - kort weergegeven - het volgende.
Er was sprake van een samenwerkingsovereenkomst met [appellante] , ook nadat [betrokkene 4] in de loop van 2020 zijn zoon [betrokkene 5] naar voren schoof. Dit blijkt wel uit het feit dat [appellante] met betrekking tot het terrein van [geïntimeerde 1] een opstalverzekering heeft afgesloten waarvoor [appellante] op 3 november 2020 nog premie heeft betaald, zo blijkt uit haar bankafschriften. [betrokkene 4] bleef betrokken bij de samenwerking, hij bepaalde welke auto er moest worden aangekocht en berekende het winstaandeel en de onkostenvergoeding van [geïntimeerde 2] .
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] betwisten dat er tijdens de bespreking op 24 november 2020 sprake is geweest van bedreiging aan het adres van [betrokkene 4] . Het door [betrokkene 4] aangeleverde bewijs van bedreiging is ook slechts afkomstig uit zijn eigen verklaringen.
De bedoeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] bij het ondertekenen van de twee aktes van 24 november 2020 die zijn aangeduid als 'akte van schuldoverneming' was om vast te leggen dat [naam 1] en [betrokkene 4] erkenden aansprakelijk te zijn voor het debacle van de niet afgedragen winstaandelen, onbetaald gelaten kosten en verdwenen auto's. Het zijn derhalve primair akten van schuldbekentenis. Bij de bespreking op 24 november 2020 waren geen juristen aanwezig. De 'akten van schuldoverneming' zijn bovendien door [betrokkene 4] zelf opgesteld. [appellante] ( [naam 1] ) heeft de akten van schuldoverneming pas in augustus 2021 (na de uitspraak van het faillissement) buitengerechtelijk vernietigd. De rechtsgeldigheid van de schuldoverneming is echter geen vereiste voor het bestaan van de vorderingen op [naam 1] . De aansprakelijkheid voor deze schade is erkend in de twee akten van schuldbekentenis.
Uit het faillissementsverslag blijkt dat er voor € 612.074,00 aan vorderingen is ingediend door twee schuldeisers. Dat is exclusief de vorderingen van de verzoekers in eerste aanleg. Verder heeft de Belastingdienst een vordering ingediend van € 131,00. Op 21 september 2021 heeft een medewerker van de curator bericht dat de totale concurrente schuldenlast van [appellante] € 795.827,10 bedraagt.
In verband met de betalingsproblemen van [appellante] hechten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er tot slot waarde aan dat het vermogen van [betrokkene 4] en de aan hem gelieerde vennootschappen op een ordentelijke wijze door een onafhankelijke partij wordt verdeeld.
3.5.
Ter zitting in hoger beroep is namens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. [appellante] heeft verklaard dat het bankrekeningnummer van [appellante] op facturen van [naam 4] geplaatst is. Hieruit blijkt dat [appellante] dus ook met de fiscus “balletje balletje” speelde.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben feitelijk altijd in de veronderstelling geleefd dat zij zaken deden met [appellante] . Dat blijkt ook wel uit de overgelegde appberichten waarin [betrokkene 4] duidelijk degene is die instructies geeft. Zijn bemoeienis ging dus veel verder dan alleen maar “begeleiden”.
Dat de door leken opgestelde aktes niet helder zijn of ten onrechte als schuldovernames zijn aangeduid maakt dat niet anders, het is [betrokkene 4] die in deze aktes steeds wordt aangesproken. Het is dus in feite een schulderkenning en geen schuldovername met als grondslag niet nakoming van overeenkomsten.
3.6.
[geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] stellen in hun gezamenlijke verweerschrift - kort weergegeven - het volgende. [betrokkene 4] is enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [appellante] . [betrokkene 4] vertelde [geïntimeerde 3] in de loop van 2020 dat zijn onderneming zou worden voortgezet door zijn zoon [betrokkene 5] . [betrokkene 5] zou de onderneming verder drijven 'onder dezelfde vlag', zodat partijen juridisch gezien zaken zijn blijven doen. Er zou niets veranderen, behalve dat [betrokkene 4] het rustiger aan zou gaan doen. De contacten tussen [geïntimeerde 3] en [appellante] verliepen aldus vanaf toen via [betrokkene 5] .
De vordering van [geïntimeerde 3] betreft een auto die door hem is geleverd aan [appellante] , in de persoon van [betrokkene 5] . Betalingvan de koopprijs heeft nimmer plaatsgevonden. [geïntimeerde 3] heeft hierop contact gezocht met [betrokkene 5] , maar die bleek onbereikbaar. [geïntimeerde 3] nam daarop contact op met [betrokkene 4] , maar die gaf aan niets te kunnen betekenen.
De vordering van [geïntimeerde 4] betreft vier auto’s die hij heeft gekocht van [appellante] en waarvan hij de volledige koopprijs van € 25.000,00 heeft voldaan. Drie voertuigen zijn per bank betaald, op een bankrekening ten name van [appellante] en één voertuig is in contanten aan [betrokkene 5] betaald.. Ondanks veelvuldige verzoeken, zijn maar twee auto’s geleverd..
Voor wat betreft beide vorderingen, komt het verweer van [appellante] erop neer dat zij zich verschuilt achter [betrokkene 5] . Dit is echter een verkeerde voorstelling van zaken. [betrokkene 4] heeft via [appellante] blijkbaar zonder voorafgaande (schriftelijke) mededeling aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] diverse werkzaamheden uitbesteed aan [naam 4] , de eenmanszaak van [betrokkene 5] . [betrokkene 5] was derhalve betrokken bij [appellante] en bij [naam 4] . De handelsnaam van [betrokkene 5] ( [naam 4] ) lijkt op die van [appellante] ( [naam 1] ) en [betrokkene 4] was bij beide entiteiten betrokken. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zijn destijds niet geïnformeerd dat de twee handelsnamen twee totaal verschillende juridische entiteiten waren. Zij mochten erop vertrouwen dat zij zaken deden met [appellante] ( [naam 1] ).
[appellante] laat meerdere opeisbare schulden onbetaald waardoor de pluraliteit is
gegeven en verkeert derhalve in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. Het is aan
verzoekers om te bepalen welke procedure zij kiezen en zij kozen voor de
faillissementsaanvraag. Met recht is [appellante] in staat van faillissement verklaard.
3.7.
Ter zitting in hoger beroep is namens [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. Er is echt geen misverstand over de vraag met wie er zaken gedaan is. Er is in 2020 door [betrokkene 4] gezegd dat [betrokkene 5] zijn zaak zou voortzetten, niet dat vader [betrokkene 4] met zijn zaak zou stoppen en zoon [betrokkene 5] een nieuwe onderneming zou opstarten. Op de facturen van [naam 4] stond ook gewoon het bankrekeningnummer van [appellante] . Er is dus geen sprake van twee separate entiteiten. En mocht dat wel zo zijn, dan zijn de betalingen aan [appellante] dus onverschuldigde betalingen, want dan is er met hen geen zaken gedaan. Ook het op de facturen vermelde e-mailadres en postadres waren hetzelfde als dat van [appellante] .
3.8.
De curator heeft in zijn brief van 29 september 2021 het volgende geschreven.
De aanvragers van het faillissement en [appellante] staan lijnrecht tegenover elkaar en zij hebben beiden uitgebreide juridische argumenten aangevoerd. De curator heeft de standpunten van alle partijen bekeken maar vindt het niet zijn taak om nu al tot een oordeel over de juistheid van de vorderingen te geven. In het kader van de eventuele verificatie van de vorderingen zal dat aan bod komen. Indien overigens vast zou komen te staan dat [appellante] daadwerkelijk de vorderingen van de aanvragers op [betrokkene 5] , zoon van de bestuurder van [appellante] , heeft overgenomen, dan kan men zich afvragen of het overnemen van deze vorderingen niet als paulianeus moet worden aangemerkt. [appellante] zou dan immers om niet én onverplicht deze schulden hebben overgenomen. Bovendien zijn de schuldeisers van [appellante] , door het overnemen van de schulden, benadeeld. Indien derhalve vast komt te staan dat de vorderingen zijn overgenomen, dan kan deze rechtshandeling (de overname van de schuldvorderingen) (buitengerechtelijk) worden vernietigd op grond van o.a. art. 42 Fw. Indien zulks gebeurt, hebben de aanvragers feitelijk geen belang bij het faillissement van [appellante] , aangezien zij niet langer kunnen opkomen als schuldeiser in dit faillissement aangezien ze geen vordering hebben op [appellante] .
3.9.
Ter zitting in hoger beroep heeft de curator - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. De curator verwacht niet dat er ooit een uitkering plaats zal vinden want er zit vooralsnog helemaal niets in de boedel. Dat schuldeiser [schuldeiser] Limited akkoord zou zijn met een vernietiging van het faillissement, acht de curator irrelevant.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hof merkt allereerst op dat een faillissementsprocedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten en voor een uitgebreide bewijslevering, maar slechts een beperkte toetsing van de situatie ex nunc betreft. Daarbij is van belang de mate waarin de verzoeker van het faillissement zijn vordering heeft onderbouwd door overlegging van stukken en de mate waarin de vordering van de faillissementsaanvrager wordt betwist door de schuldenaar.
3.10.2.
In eerste aanleg hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan hun verzoek tot faillietverklaring van [appellante] ten grondslag gelegd dat uit de twee aktes van schuldoverneming volgt dat [appellante] de schulden van [betrokkene 5] aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft overgenomen en onbetaald laat. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] nadrukkelijk bevestigd dat zij in hoger beroep een ander standpunt innemen, namelijk dat de aktes van schuldoverneming moeten worden begrepen als aktes van schulderkenning waarin [appellante] verklaart dat zij de in de aktes genoemde bedragen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is verschuldigd. Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betreffen de in de aktes genoemde bedragen vorderingen op [appellante] die zijn ontstaan uit hoofde van de samenwerking tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [appellante] en/of op grond van door [appellante] gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat er ondanks de betrokkenheid van [betrokkene 5] nog steeds zaken werd gedaan met [appellante] , en was de bedoeling van partijen dat [appellante] door ondertekening van de aktes zou verklaren dat hij de betreffende bedragen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is verschuldigd. Dit is door [appellante] gemotiveerd betwist. De stelling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] strookt niet met hetgeen partijen zelf hebben opgeschreven in de considerans onder A en in art. 2.4. Hieruit blijkt nu juist dat partijen (en dus ook [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ) ten tijde van de ondertekening van de akte ervan uitgingen dat sprake was van schulden van [betrokkene 5] die door hem onbetaald werden gelaten, in het geval van [geïntimeerde 1] uit hoofde van een greep in de kas en het vervreemden van auto’s, en in het geval van [geïntimeerde 2] uit hoofde van niet-nakoming van de verplichting tot afdracht van de verkoopopbrengst ter zake de auto’s die [betrokkene 5] zou verkopen.
Hieraan doet niet af dat dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat partijen tijdens het opstellen van de akte geen juridische bijstand hebben gehad en gebruik hebben gemaakt van een model. De considerans onder A en artikel 2.4 zijn immers nu juist teksten die niet zijn overgenomen uit een model, maar door partijen zelf zijn opgeschreven.
Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de gestelde vorderingen van zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] niet summierlijk zijn komen vast te staan.
3.10.3.
Met betrekking tot de vorderingen van [geïntimeerde 3] overweegt het hof als volgt. De vordering van [geïntimeerde 3] heeft betrekking op een door hem op 16 oktober 2020 voor een bedrag van € 13.700,00 verkochte en geleverde auto (Toyota Yaris). [geïntimeerde 3] stelt dat hij deze auto heeft verkocht aan [naam 1] (in 2020 enige tijd de handelsnaam van [appellante] ) en dat hij uit dien hoofde een vordering van € 13.700,00 heeft op [appellante] . Dit sluit echter niet aan bij de feiten. [geïntimeerde 3] heeft immers zelf verklaard (onder andere onder randnummer 10 van zijn verweerschrift in hoger beroep) dat hij de auto in persoon heeft afgeleverd aan [betrokkene 5] . Hierbij komt dat [geïntimeerde 3] aan [naam 4] heeft gefactureerd. Dit maakt naar het oordeel van het hof dat ook de gestelde vordering van [geïntimeerde 3] niet summierlijk is komen vast te staan.
3.10.6.
Aangaande de vordering van [geïntimeerde 4] overweegt het hof als volgt.
De vordering van [geïntimeerde 4] ziet op de aankoop van een viertal auto’s voor een totaalbedrag van € 25.000,00. [geïntimeerde 4] stelt dat hij deze auto’s van [naam 1] (handelsnaam van [appellante] Holding) heeft gekocht. Dit blijkt evenwel niet uit de op deze transacties betrekking hebbende facturen, welke alle op naam staan van [naam 4] . Hier komt bij dat [geïntimeerde 4] één van deze vier facturen cash aan [betrokkene 5] in persoon voldaan heeft. [geïntimeerde 4] heeft nog aangevoerd dat de facturen weliswaar op naam van [naam 4] stonden, maar dat het op deze facturen vermelde bankrekeningnummer van [naam 1] was. Dit gegeven acht het hof, bezien in het licht van de overige en hiervoor uiteengezette omstandigheden van deze transacties, evenwel onvoldoende om aan te nemen dat hierdoor de gestelde vordering van [geïntimeerde 4] op [appellante] Holding summierlijk vast is komen te staan, ook uit hoofde van onverschuldigde betaling.
3.10.7.
Voor zover er door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] een beroep wordt gedaan op gerechtvaardigd vertrouwen, overweegt het hof als volgt. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] toegelicht dat hun standpunt is dat zij gerechtvaardigd hebben vertrouwd dat zij, net als in het verleden, overeenkomsten aangingen met [appellante] en dat dit volgt uit de door hen gestelde feitelijke gang van zaken ( [betrokkene 4] heeft zijn zoon naar voren geschoven als opvolger en bleef ook betrokken bij contacten en gang van zaken) en dat zij er geen rekening mee hoefden te houden dat zij niet met [appellante] maar met de eenmanszaak van [betrokkene 5] ( [naam 4] ) zaken deden. Het hof is van oordeel dat het feit dat [geïntimeerde 4] facturen van [naam 4] heeft geaccepteerd en [geïntimeerde 3] zelf facturen aan [naam 4] heeft opgesteld, maakt dat van gerechtvaardigd vertrouwen in de door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] bedoelde zin geen sprake kan zijn. Door het gebruik van een andere handelsnaam en een ander BTW- en KvK-nummer, mochten zij er niet van uit gaan dat zij nog steeds met dezelfde entiteit zaken deden.
3.11.
Nu de vorderingsrechten van de aanvragers niet summierlijk zijn gebleken, zal het hof het vonnis waarvan beroep en daarmee het faillissement vernietigen. Het hof zal daarbij bepalen dat de kosten van het faillissement ten laste van [appellante] komen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2021;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot faillietverklaring van [appellante] af;
stelt de verschotten en het salaris (tezamen) vast op € 14.880,31 inclusief btw, en bepaalt dat dit bedrag ten laste komt van [appellante] ;
verzoekt de griffier van de rechtbank zorg te dragen voor kennisgeving van de uitspraak aan de administratie van de posterijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.W.M. van den Heuvel, A.P. Zweers-van Vollenhoven en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.