ECLI:NL:GHSHE:2021:3118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.929_01 en 200.296.929_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2006, tegen de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 juni 2021. De moeder verzocht om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van haar kind af te wijzen. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verzocht op zijn beurt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep of dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 september 2021 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te uiten, wat zij ook heeft gedaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 11 mei 2021 verblijft in een behandelgroep en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling. De moeder heeft aangegeven dat zij en de minderjarige openstaan voor hulpverlening vanuit de thuissituatie, maar de GI heeft betoogd dat er ernstige ontwikkelingsbedreigingen zijn die niet in de thuissituatie kunnen worden weggenomen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat zij meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking en de proceskosten gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 14 oktober 2021
Zaaknummers : 200.296.929/01 en 200.296.929/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/291909 / JE RK 21-950
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.F.A. Bronneberg,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2021, heeft de moeder verzocht de beschikking van 22 juni 2021 te vernietigen en alsnog het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans de beschikking van 22 juni 2021 te schorsen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, met compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2021, heeft de GI verzocht de moeder in het ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bronneberg;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen met haar gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren. De relatie tussen de moeder en de vader is geëindigd in 2018.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
Bij beschikking van 23 juni 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 23 juni 2021. Bij die beschikking is het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, bij de vader en diens partner, afgewezen.
3.3.
Bij beschikking van 19 april 2021 heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs, met ingang van 19 april 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 23 juni 2021.
3.4.
[minderjarige] verblijft sinds 11 mei 2021 op een behandelgroep van [instelling] in [plaats].
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 juni 2022, alsmede de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24-uurs verlengd, met ingang van 23 juni 2021 tot uiterlijk 23 juni 2022.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Er is weliswaar sprake van ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige], maar niet dusdanig dat op basis daarvan een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Hulpverlening voor [minderjarige] en de moeder kan vanuit de thuissituatie worden ingezet. De moeder en [minderjarige] staan open voor hulpverlening. De moeder is onder behandeling van een psycholoog van [organisatie]. De behandeling heeft stil gelegen, maar in de tweede week van oktober begint zij weer met de opbouw van haar behandeltraject. Daarnaast heeft de moeder hulpverlening in huis vanuit AnaCare. Die hulpverlening ontvangt zij een of twee keer per week en bestaat uit hulp met praktische zaken en gesprekken over hoe het gaat. Dit verloopt goed. Verder is BOR3 gestart.
De uithuisplaatsing is niet in het belang van [minderjarige]. Het is duidelijk dat [minderjarige] het op haar vorige school fijner vond dan op het [college] College, waar zij nu zit. [minderjarige] wil naar huis en vanuit een stabiele situatie verder met haar leven. De stiefvader kan hierin ook een positieve rol spelen. Sinds de uithuisplaatsing is erg weinig vooruitgang geboekt.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Bij [minderjarige] is sprake van een aantal zeer ernstige ontwikkelingsbedreigingen, die niet in de thuissituatie weggenomen kunnen worden. Langdurig is gebleken dat de moeder en [minderjarige] niet de hulp accepteren die zij nodig hebben. De moeder blijft sinds de uithuisplaatsing hulpverlening ontwijken. De moeder heeft geen psychologische begeleiding meer, terwijl zij die wel nodig heeft. Ten aanzien van de inzet van BOR3 is de afspraak met de vader doorgegaan, maar die met de moeder niet. Daarnaast komt de GI ook zelf niet bij de moeder binnen. De laatste twee afspraken zijn door de moeder afgezegd.
Een behandelgroep met specialistische behandeling en het BOR3 traject met de vader, op afstand van de thuissituatie zonder negatieve beïnvloeding van de moeder en de stiefvader, is de meest stabiele verblijfssituatie voor [minderjarige]. [minderjarige] is bewust geplaatst op de behandelgroep bij [instelling]. [minderjarige] krijgt daar structuur, stabiliteit, regels, grenzen en passende nabijheid. [minderjarige] staat nu bovenaan de wachtlijst voor creatieve therapie. Als zij op de groep bij [instelling] blijft en er duidelijkheid over de verlenging van de uithuisplaatsing is, zal er meer rust zijn om het behandeltraject dat [minderjarige] nodig heeft, aan te gaan.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Omvang van het geschil
3.9.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de moeder in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.9.2.
Het hoger beroep van de moeder ziet alleen op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige]. De verlenging van de ondertoezichtstelling is niet in geschil.
Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
3.9.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
3.9.6.
In het kader van de ondertoezichtstelling is mede als doel gesteld dat [minderjarige] erop kan vertrouwen dat zowel zij als de moeder de behandeling krijgen die zij nodig hebben, zodat [minderjarige] later volwaardig mee kan draaien in de maatschappij en de moeder aan [minderjarige] een veilig opvoedklimaat kan bieden.
De enkele ondertoezichtstelling is onvoldoende gebleken om in de thuissituatie de noodzakelijke hulpverlening van de grond te krijgen. Dit blijkt onder andere uit de overgelegde verslaglegging van [medewerker 1] van [instelling] van 4 maart 2021, waarin staat dat zij
“(…) in moeder een zeer beperkende en onderhoudende factor zien als het gaat om in contact te komen met cliënte. Ondanks dat een gezonde ontwikkeling naar volwassenheid bij [minderjarige] stagneert en behandeling en begeleiding terdege geïndiceerd is, is er ambulant geen behandelrelatie op te bouwen. (…)”
De uithuisplaatsing acht het hof noodzakelijk, zodat [minderjarige] wel de hulpverlening krijgt die zij nodig heeft. Uit de verslaglegging van [medewerker 2] van [instelling] van 11 augustus 2021 blijkt dat sinds de opname van [minderjarige] op de behandelgroep de groepsbehandeling moeizaam op gang kwam – [minderjarige] stond niet open om doelen op te stellen en had de verwachting weer naar huis te mogen –, maar dat de laatste weken bij [minderjarige] meer berusting in de opname wordt gezien en met de groepsbehandeling is gestart: met [minderjarige] wordt gereflecteerd op haar aandeel in conflictsituaties op de groep waardoor zij meer zelfvertrouwen krijgt en zich minder snel aangevallen voelt en ook wordt met haar gewerkt aan het opbouwen van meer vaardigheden. Verder zal [minderjarige], zo heeft de GI verklaard, op korte termijn kunnen starten met creatieve therapie die zij nodig heeft om ervaringen uit het verleden te verwerken. Door de uithuisplaatsing heeft [minderjarige], in een neutrale omgeving, stappen kunnen zetten in haar behandelbereidheid en behandeling. In het belang van [minderjarige] is het noodzakelijk dat zij, middels de uithuisplaatsing, de behandeling die voor haar nodig wordt geacht kan voortzetten.
3.9.7.
Ten aanzien van de moeder is in hoger beroep onvoldoende gebleken dat zij meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening voor haarzelf en voor [minderjarige].
De moeder erkent dat de behandeling door een psycholoog voor haar persoonlijke problematiek heeft stilgelegen. Tegenover de stelling van de moeder tijdens de mondelinge behandeling dat zij recentelijk met [organisatie] heeft gebeld over hervatting van haar behandeling, heeft de GI aangevoerd dat [organisatie] heeft verklaard dat zij de behandeling van de moeder heeft stopgezet vanwege een gebrek aan motivatie bij de moeder. De moeder is op slechts enkele afspraken met [organisatie] verschenen. De moeder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk aan een passende (intensieve specialistische) behandeling zal meewerken, terwijl dat wel als voorwaarde is gesteld om de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] in de thuissituatie weg te kunnen nemen.
Verder zijn de zorgen over het al lange tijd ontbreken van ieder contact van [minderjarige] met de vader en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling van [minderjarige] in hoger beroep onverminderd aanwezig. Er heeft nog geen contactherstel plaatsgevonden. Er is inmiddels een BOR-traject, niveau 3, bepaald (bij beschikking van 26 juli 2021 (zaaknummer C/03/291910 / JE RK 21-951)) om het contact tussen de vader en [minderjarige] te herstellen. Dit loopt echter nog niet goed, zo heeft de GI verklaard, (mede) doordat een afspraak met de moeder niet is doorgegaan.
Ook richting de GI vertoont de moeder zorgmijdend gedrag. De GI heeft verklaard dat zij niet door de moeder wordt binnengelaten en dat de laatste twee afspraken van haar met de moeder door de moeder zijn afgezegd.
Niet gebleken is dat de moeder dusdanige stappen heeft gezet in het accepteren van de hulp die zij en [minderjarige] nodig hebben, dat dit dient te leiden tot een ander oordeel dan in eerste aanleg.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.11.
[minderjarige] heeft aan het hof kenbaar gemaakt dat, in het geval dat de verlenging van de uithuisplaatsing in stand blijft, zij graag contactmomenten met de moeder in de thuissituatie zou hebben. De GI heeft verklaard dat in september 2021 een evaluatie van het verloop van de contactmomenten zal plaatsvinden. Of de door [minderjarige] gewenste stap kan worden gezet, zal inmiddels bij die gelegenheid zijn besproken.
Proceskosten
3.12.
De proceskosten, zowel die van de procedure bij de rechtbank als die in hoger beroep, zullen worden gecompenseerd zoals door de moeder is verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.296.929/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
in de zaak met nummer 200.296.929/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in beide zaken
compenseert de kosten van de procedure zowel bij de rechtbank als in hoger beroep, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 14 oktober 2021 door mr. M.J. van Laarhoven uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.