ECLI:NL:GHSHE:2021:3114

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.851_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige kinderen na scheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2020. De moeder, vertegenwoordigd door mr. C.N.M. Schep, verzoekt om de wijziging van de zorg- en opvoedingstaken voor haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die bij de vader verblijven. De vader, vertegenwoordigd door mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel, verzet zich tegen deze wijziging en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 7 september 2021, waarbij zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdbescherming Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder stelt dat de huidige contactregeling te beperkt is en dat het in het belang van de kinderen is dat zij meer contact met elkaar hebben. De vader daarentegen, wijst op de noodzaak van structuur en stabiliteit voor de kinderen en stelt dat de huidige regeling hen het beste dient.

Het hof overweegt dat de huidige regeling, die is vastgesteld in het belang van de kinderen, moet worden voortgezet. De moeder heeft in het verleden niet altijd de kinderen opgehaald, wat heeft geleid tot onrust. Het hof concludeert dat er eerst rust moet komen in de huidige regeling voordat er kan worden overwogen om deze uit te breiden. De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het verzoek van de moeder om wijziging van de zorgregeling wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 oktober 2021
Zaaknummer: 200.290.851/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/358676 / FA RK 20-2258
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.N.M. Schep,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , en
[minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie op 26 februari 2021, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en opnieuw rechtdoende een contactregeling vast te stellen inhoudende dat de kinderen bij de moeder zijn:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondag om 18.00 uur;
  • Tweede Kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag om 10.00 uur;
  • in de even jaren op Oudejaarsdag om 10.00 uur tot Nieuwjaarsdag om 18.00 uur;
  • in de even jaren op Eerste en Tweede Paasdag;
  • in de oneven jaren op Eerste en Tweede Pinksterdag;
  • in de herfst-, voorjaars-, en meivakantie twee extra aaneengesloten dagen;
  • in de zomervakantie twee aaneengesloten weken;
waarbij voor alle feest- en vakantiedagen geldt dat deze mogen aansluiten op de reguliere weekendregeling zonder dat hierop een vermindering van tijd plaatsvindt,
waarbij geldt dat de vader het halen en brengen voor zijn rekening neemt.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie op 19 april 2021, heeft de vader verzocht alle grieven van de moeder af te wijzen, althans ongegrond te verklaren en – naar het hof begrijpt – voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Schep;
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Putten-van den Heuvel;
  • de GI vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2];
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 oktober 2020;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 8 april 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 27 augustus 2021;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 2 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ingevolge de bestreden beschikking hun hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 27 juli 2020 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is laatstelijk verlengd tot 27 april 2022.
3.3.
Partijen zijn in onderling overleg met behulp van Jeugdbescherming West een contactregeling overeengekomen inhoudende dat de kinderen de ene week bij de moeder verblijven van donderdag om 10.00 uur tot zaterdag om 9.30 en in de andere week van vrijdag om 10.00 uur tot zondag om 10.00 uur. De vader draagt in het kader van de voorlopige voorzieningenregeling zorg voor het halen en brengen van de kinderen.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de onderling getroffen contactregeling gewijzigd en ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een regeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder verblijven:
  • eenmaal per twee weken van zaterdag om 10.00 uur tot zondag om 18.00 uur, alleen in het weekend dat de andere drie kinderen van de moeder niet bij haar verblijven;
  • gedurende de helft van de feestdagen en tijdens de vakanties gedurende een extra contactmoment, waarbij geldt dat de kinderen altijd maximaal twee dagen aaneengesloten bij de moeder verblijven en de andere kinderen van de moeder dan niet bij haar zijn, hetgeen betekent dat de moeder en de kinderen contact met elkaar hebben:
  • in de herfst- en de voorjaarsvakantie van woensdag om 10.00 uur tot donderdag om 10.00 uur als extra contactmoment, mits de andere kinderen van de moeder niet bij haar zijn;
  • in de meivakantie van woensdag om 10.00 uur tot donderdag om 18.00 uur als extra contactmoment, in de week dat de andere kinderen van de moeder niet bij haar zijn;
  • in de zomervakantie twee extra contactmomenten van woensdag om 10.00 uur tot donderdag om 18.00 uur, in de weken dat de andere kinderen van de moeder niet bij haar zijn, in onderling overleg te plannen;
  • op Tweede Kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag om 10.00 uur, waarbij geldt dat indien Tweede Kerstdag aansluit op een omgangsweekend dit omgangsweekend één dag wordt ingekort;
  • in de even jaren van oudejaarsdag om 10.00 uur tot nieuwjaarsdag om 18.00 uur, waarbij geldt dat indien oud en nieuw aansluit op een omgangsweekend dit omgangsweekend één dag wordt ingekort;
  • met Pasen in de even jaren van zondag om 10.00 uur tot maandag om 18.00 uur, waarbij geldt dat indien Pasen in een omgangsweekend valt dit omgangsweekend aanvangt op zondag om 10.00 uur;
  • met Pinksteren in de oneven jaren van zondag om 10.00 uur tot maandag om 18.00 uur, waarbij geldt dat indien Pinksteren in een omgangsweekend valt dit omgangsweekend aanvangt op zondag om 10.00 uur;
waarbij de vader het eerste half jaar na onderhavige beschikking zorg draagt voor het halen en brengen van de kinderen en na het eerste half jaar het halen en brengen in onderling overleg (met de GI) tussen de ouders wordt verdeeld.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De contactregeling is te beperkt en er bestaat geen reden vast te houden aan de eis dat de vijf kinderen van de moeder niet tegelijk bij haar mogen zijn. Het is ook niet nodig dat het contact wordt beperkt tot twee aaneengesloten dagen. De situatie is inmiddels veranderd. De praktische zaken rondom het afwikkelen van de relatie zijn geregeld. De moeder heeft geaccepteerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Haar leven is in een rustiger vaarwater gekomen. Zij heeft een nieuwe stabiele relatie waarmee zij samenwoont. Haar partner en oma moederszijde kunnen als vangnet fungeren op het moment dat de vijf kinderen tegelijk bij de moeder zijn. De kinderen missen elkaar. Het is in hun belang dat zij regelmatig contact met elkaar hebben en dat moet niet aan de vaders worden overgelaten. De kinderen worden nu te veel heen en weer gesleept en met de huidige regeling gaat veel reistijd gepaard. Indien de kinderen tegelijk bij de moeder mogen zijn, kan het contactweekend al op vrijdag ingaan. Verder wil de moeder ook vakantie met de kinderen kunnen vieren. De vader wil niet afwijken van de beschikking, terwijl flexibiliteit wel nodig is bij kinderen van deze leeftijd.
De moeder wil graag een andere haal- en brengregeling omdat zij snelwegvrees heeft. Het lukt niet altijd om iemand mee te laten rijden. De moeder heeft de kinderen hierdoor soms weken achter elkaar niet gezien. De vader heeft ervoor gekozen om te verhuizen. Hij moet het rijden dan ook voor zijn rekening nemen. Een andere optie is om de overdracht halverwege te laten plaatsvinden.
3.7.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De moeder raakt overvraagd en overbelast als [minderjarige 1] en [minderjarige 2] langer dan twee aaneengesloten dagen bij haar zijn haar of wanneer de vijf kinderen tegelijk bij haar verblijven. Zij kan de kinderen dan niet de volledige aandacht geven. Het is belangrijk dat de kinderen een band met de moeder hebben en behouden, maar het moet voor de kinderen ook veilig bij de moeder zijn. De vader gaat ten aanzien van het contact af op de adviezen van de raad en de GI. Partijen zijn gestart met een traject bij [instelling] voor gezinsondersteuning. Het is nog te vroeg om te komen tot een eventuele uitbreiding van de contactregeling. De kinderen zijn gebaat bij de structuur van de vastgestelde regeling. Dat het contact niet altijd doorgaat doordat de moeder de ene keer wel en de andere keer niet komt, veroorzaakt onrust.
Beide partijen moeten zorgdragen voor het halen en brengen, ongeacht wie de keuze heeft gemaakt om te verhuizen. Voor het halen en brengen is een schriftelijke aanwijzing van de GI nodig geweest. Indien het halen en brengen wordt omgedraaid moet de vader de kinderen gaan halen als de moeder de kinderen niet terugbrengt. Een overdracht halverwege is niet prettig voor de kinderen.
3.8.
De GI brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
Het contact moet niet worden uitgebreid omdat de huidige regeling al niet goed verloopt. De vader is bereid om flexibel mee te bewegen maar de moeder lijkt daarin niet verzadigbaar. Dit past ook bij de mindere draagkracht die bij de moeder gezien wordt. Het traject bij [instelling] loopt. Partijen zijn bezig met het verbeteren van de ouderrelatie, maar zij zijn er nog niet. De kwetsbaarheid van de kinderen is nog niet afgenomen.
De huidige verdeling van het halen en brengen is voor de kinderen het rustigst. Als het de moeder dan niet lukt om te rijden, zijn de kinderen nog bij de vader. Als het wordt omgedraaid en de moeder de kinderen niet kan terugbrengen, creëert dat onrust bij de kinderen. Het halen en brengen moet tussen de ouders verdeeld worden. Een overdracht halverwege draagt niet bij aan een oplossing.
3.9.
De raad brengt, kort samengevat, het volgende naar voren.
In het belang van de kinderen moet het verzoek van de moeder worden afgewezen. Het is te vroeg om de contactregeling te wijzigen. De kinderen zijn gebaat bij zo min mogelijk onrust. De vader brengt structuur, maar de moeder zorgt echter voortdurend voor onrust.
De moeder moet haar verantwoordelijkheid nemen met betrekking tot het halen en brengen. Zij weet dat zij de kinderen eenmaal in de veertien dagen moet ophalen en van haar mag worden verwacht dat zij daarvoor iets regelt. Het kan niet zo zijn dat de vader het maar moet oplossen als de moeder het niet kan. Het is jammer voor de kinderen dat de moeder de dingen voor zichzelf niet op de rit krijgt.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en afweging – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de huidige contactregeling voor nu het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
Alvorens gekomen kan worden tot een eventuele uitbreiding van de contactregeling moet er voor de kinderen rust komen. Hiervoor is nodig dat de huidige contactregeling goed verloopt en daarvan is thans geen sprake. De moeder heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de afgelopen periode regelmatig niet opgehaald waardoor de contactregeling geen doorgang kon vinden, hetgeen onrust bij de kinderen veroorzaakt. Voorts moeten partijen (verder) gaan werken aan het verbeteren van hun ouderrelatie. Weliswaar zijn zij in dit kader gestart met een traject bij [instelling], maar dit traject loopt nog.
Het halen en brengen van de kinderen in het kader van de contactregeling is een gedeelde verantwoordelijkheid van de ouders. In hetgeen de moeder aanvoert ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat de moeder niet betrouwbaar is in het halen van de kinderen maakt dat het hof een wijziging van de haal- en brengregeling, waarbij de overdracht halverwege de woonplaatsen van de ouders plaatsvindt, dan wel waarbij de moeder de kinderen terugbrengt, ook niet in het belang van de kinderen acht. Indien de moeder dan niet verschijnt, zorgt dit voor nog meer onrust bij de kinderen. Met de raad is het hof van oordeel dat van de moeder mag worden verwacht dat zij de kinderen eenmaal per twee weken ophaalt c.q. laat ophalen.
3.11.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 december 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.J.F. Manders en is op 14 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.